Werkzaamheden die in de MT-regelingen worden beschreven en ook werkzaamheden die daar aan dienstbaar zijn, vallen volgens de Hoge Raad onder de werkingssfeerbepalingen van de MT-regelingen.
In deze zaak is het de vraag of Unis thuishoort onder de werkingssfeer van de Metaal & Techniek. Unis meent dat haar grondige analyse en het testen (en dus niet de reparatie/het onderhoud zelf) de kernactiviteit vormt (vormde) van Unis en dat deze werkzaamheden voor de toepasselijkheid van de werkingssfeerbepalingen los moeten worden beschouwd van de feitelijke reparatiewerkzaamheden. Het hof gaf Unis hierin gelijk.
Anders dan het hof, oordeelt de Hoge Raad dat bij de toepassing van de werkingssfeerbepalingen van de MT-regelingen werkzaamheden die dienstbaar zijn aan de in die bepalingen genoemde werkzaamheden, aan laatstgenoemde werkzaamheden moeten worden toegerekend. Het oordeel van het hof dat de test- en analysewerkzaamheden die door Unis TS worden uitgevoerd – welke werkzaamheden als zodanig niet worden genoemd in de werkingssfeerbepalingen van de MT-regelingen –, niet moeten worden toegerekend aan de door Unis TS uitgevoerde onderhouds- en herstelwerkzaamheden – die wel in die bepalingen worden genoemd –, maar moeten worden gezien als daarvan losstaand, is een onjuiste rechtsopvatting. Vast staat immers dat de test- en analysewerkzaamheden door Unis TS worden uitgevoerd met het oog op uitsluitend de door Unis TS verrichte onderhouds- en herstelwerkzaamheden in de zin van de werkingssfeerbepalingen. Daarmee zijn die test- en analysewerkzaamheden naar hun aard dienstbaar aan de onderhouds- en herstelwerkzaamheden.
Willen laatstgenoemde werkzaamheden naar behoren kunnen worden uitgevoerd, dan zullen immers ook steeds eerstgenoemde werkzaamheden in enige omvang moeten plaatsvinden, teneinde te bezien wat voor onderhoud of herstel nodig is en te bezien of verricht onderhoud of herstel naar behoren heeft plaatsgevonden. Het onderhavige geval verschilt dan ook van het geval dat aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad inzake Adimec. Dit wordt niet anders door de vaststellingen van het hof dat de uitgebreide en specialistische kennis en ervaring die Unis TS heeft met betrekking tot genoemde test- en analysewerkzaamheden een ‘unique sellingpoint’ van haar is.
Bron: HR 21-12-2018

De staatssecretaris is het eens met de uitspraak van Hof Amsterdam dat het toepassen van een correctie voor privégebruik vanwege een enkele privérit ter ondersteuning van bewijsvoering disproportioneel was.
Een monteur kreeg van zijn werkgever een bestelauto van de zaak waarvoor een ‘verklaring geen privégebruik’ was afgegeven. Voor een procedure in 2013 was de monteur met de bestelauto naar Hof Amsterdam gereden om aan te tonen dat de bestelauto naar ‘aard en inrichting’ uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor vervoer van goederen. Voor alle andere ritten gebruikte de monteur de auto alleen zakelijk. Vanwege deze rit werd een bijtelling wegens privégebruik voor de bestelauto toegepast. Het hof vond dat een ritje naar het hof redelijkerwijs niet kan gelden als een rit waarvoor een bijtelling gold, gezien de reden waarom de monteur met de bestelauto naar het hof was gereden. De correctie vond het hof disproportioneel. De staatssecretaris heeft aangegeven het vanwege het evenredigheidsbeginsel eens te zijn met het hof. Een bijtelling van € 9.201 in een geval als dit is onevenredig in verhouding tot het doel van de controle op gebruikers van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik.
Met de constatering van het hof dat de correctie vanwege privégebruik niet heeft plaatsgevonden in de actualiteit en in de inkomstenbelasting in plaats van in de loonheffing is de staatssecretaris het niet eens. Het privégebruik vond op 27 februari 2013 plaats terwijl de inspecteur dit pas per brief van 15 december 2015 ter discussie heeft gesteld. Volgens de staatssecretaris schrijft de wettelijke bepaling een dergelijk werken in de actualiteit niet voor en wordt in de wetsgeschiedenis alleen gesproken over het zoveel mogelijk in de actualiteit willen werken. Van moeten is volgens hem dan ook geen sprake.
Op basis van het evenredigheidsbeginsel trekt de staatssecretaris zijn ingestelde beroep in.
Bron: MvF 09-01-2019

In Nederland denkt de helft van de bestuurders dat hun organisatie veilig is voor de dreigende talentschaarste. Ruim twee derde vindt het creëren van aandeelhouderswaarde op de korte termijn belangrijker en 58 procent geeft toe dat ze door een korte bestuurstermijn geen tijd hebben voor talentmanagement.
Dit blijkt uit een onderzoek van organisatieadviesbureau Korn Ferry onder 1.550 bestuurders van de grootste bedrijven in negentien ontwikkelde en zich ontwikkelende economieën.
Volgens Madeline Dessing, managing director bij Korn Ferry Nederland, onderschatten bedrijven het dreigende tekort aan goed gekwalificeerd personeel. Werkgevers investeren volgens haar te weinig in het ontwikkelen van bijvoorbeeld de digitale vaardigheden van hun medewerkers.
Afgezien van de korte bestuurstermijn en het creëren van aandeelhouderswaarde, geven bestuurders aan dat ze talentplanning sowieso behoorlijk uitdagend vinden en dat ze het makkelijker vinden om technische en materiële zaken te regelen. Van de onderzochte bedrijven geeft 67% aan technologie te zien als een topprioriteit voor het ontwikkelen en uitvoeren van de strategie.
In Nederland heeft slechts acht procent van de onderzochte bedrijven een talentstrategie die loopt tot 2030. Ze denken een eventuele schaarste aan talent te kunnen opvangen door zich te oriënteren op andere regio’s. Wereldwijd hebben negen van de tien bestuurders er alle vertrouwen in dat ze goed gekwalificeerd personeel in het buitenland kunnen vinden.
Dessing vindt dat vertrouwen misplaatst, omdat volgens prognoses van Korn Ferry India als enige grote economie een overschot heeft aan hoogopgeleide werknemers in 2030. Volgens haar kunnen bedrijven zich beter richten op het gevuld houden van de talentpijplijn door te investeren in de ontwikkeling van hun eigen werknemers, en door te focussen op wat het bedrijf te bieden heeft als werkgever, zowel in financiële als niet-financiële zin.
Bron: Managementonline.nl, 02-01-2019

Bij de berekening van de bijtelling wegens privégebruik van een auto van de zaak mag ook bij een gebruikte auto de cataloguswaarde worden gebruikt. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bepaald dat dit niet in strijd is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
In deze zaak had een werknemer van zijn werkgever de beschikking gekregen over een auto van de zaak. Hij gebruikte deze auto ook voor privédoeleinden en de werkgever paste de bijtelling wegens privégebruik toe. De werknemer was het er echter niet mee eens dat bij de berekening van de bijtelling werd uitgegaan van de cataloguswaarde van de auto, aangezien het om een gebruikte auto ging. De auto was namelijk geïmporteerd uit Duitsland met een datum van eerste toelating van 3 januari 2017 en een datum van inschrijving in het Nederlandse kentekenregister van 20 juli 2017. Volgens de werknemer was het strijdig met het VWEU om de cataloguswaarde van de auto als grondslag voor de berekening van de bijtelling te gebruiken. Hij voerde aan dat werknemers door deze handelwijze de voorkeur geven aan een nieuwe auto en dat zodoende door toepassing van het autokostenforfait (op basis van de cataloguswaarde) een zijdelingse fiscale protectie (bescherming) van binnenlandse auto’s optrad.
De rechtbank vond echter een zijdelings fiscale protectie niet aannemelijk. Het autokostenforfait is onderdeel van de loonheffingen en geen heffing op een ingevoerde auto. En als er al sprake is van een prikkel tot aanschaf van een nieuwe auto, maakt het daarbij niet uit of de auto binnen of buiten Nederland is aangeschaft. Zodoende is de waarderingsregel niet discriminerend. De bijtelling mocht daarom gewoon op basis van de cataloguswaarde worden berekend.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 08-06-2018 (gepubl. 04-01-2019)

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) sprak het afgelopen jaar met stakeholders in de participatieketen om erachter te komen welke drempels en angsten er zijn om aan het werk te gaan en hiervoor oplossingen aan te dragen. Over de acties die daaruit volgen, stuurde staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van Ark op 27 december 2018 een brief aan de Tweede Kamer: Simpel switchen in de participatieketen.
In de Kamerbrief belooft Van Ark voor de zomer een wetsvoorstel naar de Kamer te sturen, waarin maatregelen zijn uitgewerkt die ervoor zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen.
Ook zou het mogelijk moeten worden dat mensen die vanuit de bijstand gaan werken makkelijker terug kunnen vallen op hun uitkering als het werk ophoudt.
Wanneer mensen met een WIA-uitkering aan het werk gaan, worden ze vijf jaar lang niet herbeoordeeld. Dit maakt het voor hen aantrekkelijker om terug te keren naar de werkvloer. Verder wil Van Ark de aansluiting tussen (arbeidsmatige) dagbesteding en (beschut) werk én de aansluiting tussen beschut werk en banenafspraak verbeteren.
Bron: Min. SZW 27-12-2018 en awvn.nl 04-01-2019

Als een dga de vereiste aangifte niet heeft gedaan, komt de bewijslast dat hij met het verstrekken van een lening een debiteurenrisico heeft genomen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, bij hem te liggen. In beginsel ligt de bewijslast bij de inspecteur.
In deze zaak hadden een dga en zijn echtgenote een lening verstrekt aan één van de werkmaatschappijen van hun holding. Toen de dga geen aangifte inkomstenbelasting indiende, legde de inspecteur een ambtshalve aanslag op. Daarna deed de dga alsnog aangifte, waarin hij de lening aan de werkmaatschappij afwaardeerde. De inspecteur nam de aangifte als bezwaarschrift in behandeling, maar ging niet akkoord met de afwaardering van de lening.
De rechtbank stelde dat het normaal gesproken aan de inspecteur is om aan te tonen dat een lening onzakelijk is. Maar omdat de dga geen aangifte had gedaan, lag de bewijslast nu bij de dga. En volgens de rechtbank was de dga er niet in geslaagd om aan te tonen dat de lening zakelijk was. Hij had enkel gesteld dat de lening voortvloeide uit in het verleden gemaakte afspraken, maar hij kon dit niet onderbouwen met een leenovereenkomst. Ook kon hij niet aantonen dat er zekerheden waren gesteld. Bovendien was er nooit op de lening afgelost en werd de rente telkens bijgeschreven. Daarom oordeelde de rechtbank dat de lening onzakelijk was en dat de dga geen afwaardering mocht toepassen.
Bron: Rb. Den Haag, 5-02-2018 (gepubl. 4-01-2019)

Wie aannemelijk wil maken dat een lening is gebruikt ten behoeve van een eigen woning, doet er goed aan bij te houden wanneer deze lening is aangegaan. Leningen die een paar jaar na de aankoop en/of verbouwing van de eigen woning zijn aangegaan, kwalificeren in beginsel niet als eigenwoningschuld.
Een man koopt in 2006 een woning voor € 210.000 exclusief € 12.600 aan overdrachtsbelasting. Hij sluit een hypotheek af van € 255.000 voor deze aankoop en voor de betaling van onder meer een verbouwing. In 2013 heeft de man op deze schuld € 2.750 afgelost. De inspecteur accepteert de hypotheek als een eigenwoningschuld. De man wil over de jaren 2011, 2012 en 2013 echter ook de rente over drie andere leningen aftrekken als eigenwoningrente. De Belastingdienst vindt dat te gortig worden en dat is ook de mening van Hof Arnhem-Leeuwarden. De man kan namelijk geen bewijs overleggen waaruit blijkt dat hij de leningen heeft besteed aan zijn eigen woning. Dit geldt volgens het hof zelfs voor de hypotheekschuld. Dat de fiscus de hypotheekschuld als eigenwoningschuld heeft geaccepteerd, is al een tegemoetkoming.
Het hof kijkt nog eens nader naar de andere drie leningen. Twee daarvan zijn afgesloten in 2009 en 2010, dus nadat de eigen woning is aangeschaft en de verbouwing heeft plaatsgevonden. Bovendien zijn het de ouders respectievelijk de vader van de man die deze lening zijn/is aangegaan. Onder deze omstandigheden zijn deze leningen niet aan te merken als eigenwoningschulden. De laatste lening is afgesloten tussen de man en een bv. Het is echter onbekend wanneer deze lening is afgesloten en waaraan de man het geleende bedrag heeft besteed. Deze lening kwalificeert daarom volgens het hof evenmin als eigenwoningschuld.
Bron: A-G Ettema, 31-12-2018

De regering wil het huidige systeem om de waarde van een woning te bepalen, de waardering onroerende zaken (WOZ), aanpassen. Een van de doelstellingen is een betere rechtsbescherming van belanghebbenden. Een concept van het wetsvoorstel is in consultatie gegaan.
De Wet verbetering rechtsbescherming WOZ moet ervoor gaan zorgen dat de WOZ-waarde via een beschikking wordt vastgesteld die voor alle belanghebbenden bindend is. Ook kan er nog maar via één procedure over de waarde worden geprocedeerd.
Voorheen werd de WOZ-waarde alleen gebruikt voor de grondslag van belastingheffingen. Eigenaren van onroerend goed hadden dus voornamelijk baat bij een lage WOZ-waarde, omdat de belastingheffing dan ook lager is. Maar vanaf oktober 2015 wordt de WOZ-waarde onder meer ook gebruikt voor het bepalen van de maximale huurprijs van een woning. Hiervoor is voor verhuurders een hoge WOZ-waarde juist weer van belang.
De huidige wetgeving is nog onvoldoende aangepast op deze tegenstrijdige belangen met volgens de regering onduidelijkheid en in bepaalde gevallen een ontoereikende rechtsbescherming tot gevolg. Zo is er in de huidige wet bijvoorbeeld niet geregeld dat een in hoogte aangepaste WOZ-waarde, naar aanleiding van een bezwaar of beroep, voor alle belanghebbenden bindend is. In het verlengde daarvan is ook niet geregeld hoe die andere belanghebbenden zich tegen een verhoging hadden kunnen verzetten. Dit soort ‘open einden’ worden met het wetsvoorstel weggenomen.
Tot 1 maart is het mogelijk om via internetconsultatie.nl te reageren op het conceptwetsvoorstel.
Bron: Internetconsultatie.nl 20-12-2018

Volgens voorlopige cijfers van CBS zijn vorig jaar de cao-lonen gestegen met 2,1%. Dat is de grootste stijging na 2009. De consumentenprijzen in 2018 stegen in de eerste elf maanden van 2018 met 1,7%.
In het eerste volle crisisjaar, 2009, lag de cao-loonstijging met 2,8% aanzienlijk hoger. In het jaar daarvoor, dat wat betreft krapte op de arbeidsmarkt vergelijkbaar is met 2018, stegen de cao-lonen zelfs met 3,3%. Ook het verschil tussen de stijging van de cao-lonen en de stijging van de consumentenprijzen was in 2008 en 2009 groter dan in 2018.
De contractuele loonkosten (cao-lonen en werkgeverspremies) stegen in 2018 met 2,5%. Sinds begin 2016 stijgen de contractuele loonkosten weer harder dan de cao-lonen.
In het laatste kwartaal van 2018 stegen de cao-lonen met 2,3%. Dat is de grootste kwartaalstijging van het afgelopen jaar. Sinds de tweede helft van 2017 is de stijging vrijwel elk kwartaal hoger geweest dan in het kwartaal daarvoor.
Het voorlopige cijfer van CBS over 2018 is gebaseerd op 95% van de cao’s waaruit de statistiek is opgebouwd.
Bron: CBS 3-01-2019

Onder voorwaarden zijn lichamen waarvan de werkzaamheden voor 90% of meer bestaan uit het genezen, verplegen of verzorgen van zieken subjectief vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Een van de voorwaarden voor privaatrechtelijke lichamen is dat het lichaam een eventuele winst uitsluitend kan aanwenden voor een ander subjectief vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang.
Een bv die onder meer als doel heeft het aanbieden van een programma om te stoppen met roken, meent dat zij onder de subjectieve vrijstelling valt. Hoewel haar winst in principe vrij ter beschikking staat aan de algemene vergadering van aandeelhouders, geldt daarbij wel een voorbehoud. De bv heeft namelijk niet als doel het doen van winstuitkeringen, zolang op grond van de wet- en regelgeving een winstoogmerk voor instellingen van medisch specialistische zorg niet is toegestaan. Maar de rechtbank haalt hieruit dat na het beëindigen van de medische werkzaamheden de bv de opgebouwde winstreserves aan haar aandeelhouder kan uitkeren. En volgens de statuten is na ontbinding het overgebleven vermogen ook vrijelijk aan te wenden. Daarmee voldoet de bv niet aan de winstbestemmingseis en is zij gewoon belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
Bron: Rb. Gelderland 17-12-2018 (publ. 31-12-2018)