Stukken te laat ingeleverd

Een gemeente die in een procedure haar stukken niet binnen de gestelde termijn heeft overlegd, handelt in strijd met een goede procesorde.

Een woningeigenaar vond de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning te hoog en ging daartegen in beroep. Aan de hand van een taxatierapport kwam hij tot een lagere WOZ-waarde. In de procedure voor Rechtbank Noord-Holland had de gemeente geen verweerschrift ingediend. De griffier heeft daarop telefonisch contact opgenomen met de gemeente, die liet weten dat het verweerschrift ‘er aan komt’. Het verweerschrift werd echter niet door de rechtbank ontvangen en ook waren er geen aanwijzingen dat wel een verweerschrift was ingediend, hetgeen het standpunt was van de gemeente. Op de zitting bood de taxateur van de gemeente aan om, nu het verweerschrift ontbrak, een matrix met verkoopprijzen van vergelijkbare woningen te overleggen, die het standpunt van de gemeente zou onderbouwen. De rechtbank heeft hierop afwijzend gereageerd. Volgens de rechtbank is het eerst ter zitting overleggen van dit bewijs in strijd met een goede procesorde. Om die reden is de matrix niet als gedingstuk in het dossier gevoegd en is hierop door de rechtbank geen acht geslagen. De rechtbank wees erop dat partijen tot tien dagen vóór de zitting stukken kunnen aanleveren om een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Bij de beslissing om de te laat aangeboden stukken niet te accepteren, heeft de rechtbank enerzijds in aanmerking genomen het belang van de gemeente bij het inbrengen van dat bewijsmateriaal en het feit dat onduidelijk is gebleven waarom hij dit niet – ook niet nadat hij door de rechtbank uitdrukkelijk is gewezen op het ontbreken van een verweerschrift – in een eerdere fase van de procedure heeft ingebracht, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de woningeigenaar niet ter zitting is verschenen, zodat in ontvangstneming van genoemde stukken zou moeten leiden tot een aanhouding van de zaak. Dit laatste acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden en gelet op de betrokken belangen onwenselijk. De rechtbank acht in deze zaak het belang van een behoorlijk verloop, waaronder ook wordt verstaan een voorspoedig verloop, van de procedure zwaarder wegen dan het belang van de gemeente om het door hem gewenste bewijs alsnog in te brengen. Aangezien de woningeigenaar met het door hem overgelegde taxatierapport een lagere WOZ-waarde aannemelijk had gemaakt, stelt de rechtbank hem volledig in het gelijk.
Bron: Rb. Noord-Holland 25-07-2017

Bestuurders toch niet aansprakelijk voor faillissementstekort

Volgens Hof Den Haag zijn de bestuurders van een failliet verklaarde vennootschap niet aansprakelijk voor het faillissementstekort, ook al is volgens de curator sprake van schending van de deponeringsverplichting en de administratieplicht.

Een dochtermaatschappij ging failliet. De curator van de dochtermaatschappij was van mening dat in dat faillissement sprake was van onbehoorlijk bestuur. De curator ondernam echter geen actie. Hij wikkelde dat faillissement af via een opheffing wegens gebrek aan baten. Kort daarna ging ook de houdstervennootschap van de dochter failliet, omdat de houderstervennootschap hoofdelijk aansprakelijk was voor sommige schulden van de failliete werkmaatschappij en één van deze schuldeisers het faillissement aanvroeg. De curator van de houdstervennootschap stelde vast dat niet was voldaan aan de deponeringsplicht en was daarnaast van oordeel dat ook aan de administratieplicht niet was voldaan. Op grond van de wet staat in dat geval vast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en wordt vermoed dat dát de oorzaak van het faillissement is geweest. Het betreft hier een wettelijk bewijsvermoeden. De bestuurders hebben zich niet neergelegd bij dit standpunt van de curator. Voor Hof Den Haag gaven zij aan dat andere feiten of omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Het hof ging, anders dan de rechtbank, hierin mee. Het hof oordeelde dat door de bestuurders aannemelijk was gemaakt dat het faillissement van de houdstervennootschap was veroorzaakt door het faillissement van de dochtermaatschappij, welk faillissement op haar beurt weer haar oorsprong had in teruglopende omzetten. Daarvan was aannemelijk gemaakt dat die het gevolg waren geweest van de economische crisis. De curator bracht daar nog tegenin dat meegewogen moest worden dat de curator van de dochtermaatschappij in dat faillissement had vastgesteld dat ook daar sprake was van onbehoorlijk bestuur. Het hof oordeelde echter dat vanwege het feit dat de curator van de dochtermaatschappij in dat faillissement geen actie heeft ondernomen, de kous daarmee voor wat betreft de bestuurdersaansprakelijkheid betreffende de dochtermaatschappij af is. Daarbij overweegt het hof expliciet dat de curator in deze procedure alleen een beroep kan doen kennelijk onbehoorlijk bestuur in de houdstervennootschap. Het hof beslist vervolgens dat de bestuurders, nu zij het wettelijk bewijsvermoeden voldoende hebben weerlegd, niet aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort van € 502.405,75. De vorderingen van de curator worden afgewezen.
Bron: Hof Den Haag 22-08-2017

Let op bij het maken van bezwaar

Een vennoot van een VOF kan volgens de Hoge Raad niet op eigen naam bezwaar maken tegen een aan die VOF opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting. Dat die vennoot persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de belastingschulden van die VOF is daarvoor niet van belang.

Eén van de vennoten in een VOF maakte op eigen naam bezwaar gemaakt tegen de aan die VOF opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting. De inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de vennoot volgens hem niet gerechtigd was bezwaar te maken tegen die naheffingsaanslag.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof er terecht ervan is uitgegaan dat de wet de vennoot niet het recht geeft om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag, aangezien die belastingaanslag niet aan hem is opgelegd. Ook is geen aan de vennoot toebehorend inkomens- of vermogensbestanddeel begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft. De vennoot motiveert zijn standpunt met de stelling dat hij op eigen naam bezwaar moet kunnen maken tegen de naheffingsaanslag, omdat hij als bestuurder aansprakelijk is voor de belastingschulden van de VOF. Volgens de Hoge Raad voorziet de wet niet in een dergelijke bezwaarmogelijkheid voor derden. Wel kan de vennoot de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag via bezwaar en beroep ter discussie stellen als de ontvanger hem aansprakelijk stelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Van de door de vennoot gestelde leemte, waardoor het recht op toegang tot de rechter voor hem onvoldoende is gewaarborgd, is volgens de Hoge Raad geen sprake. De Hoge Raad beslist dat de inspecteur het bezwaar van de vennoot terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Bron: Hoge Raad 15-09-2017

Verstrek informatie over opzegtermijn

Een man mag zijn mobiele telefoonabonnement van Rechtbank Amsterdam kosteloos opzeggen omdat hij slecht is geïnformeerd over de opzegtermijn.

Een man had in februari 2016 in een telecomwinkel zijn mobiele T-Mobile telefoonabonnement laten aanpassen voor een gunstiger tarief. Na vier maanden zegde de man de overeenkomst op per juli 2016. Dit bleek echter niet mogelijk. De overeenkomst was met 24 maanden verlengd, zonder mogelijkheid tot tussentijdse opzegging. De man, die al 15 jaar klant was bij T-Mobile, verweerde zich tegen het doorlopen van de overeenkomst en de nieuwe facturen die hij vanaf de periode juli 2016 ontving. Hij was in de veronderstelling dat zijn oude abonnement gewoon zou doorlopen tegen een gunstiger tarief en dat zijn mogelijkheid tot tussentijdse opzegging na aanpassing behouden bleef. Het niet-tussentijds kunnen opzeggen was voor hem aanleiding om de facturen onbetaald te laten. Rechtbank Amsterdam overweegt dat door T-Mobile niet is gesteld dat zij de man bij het afsluiten van de nieuwe overeenkomst nadrukkelijk heeft gewezen op de niet opzegbare abonnementsperiode van twee jaar. Sterker nog, uit de verklaring van de man valt af te leiden dat door T-Mobile kennelijk de suggestie is gewekt dat sprake is geweest van een doorlopen van het oude abonnement tegen een voordeliger tarief, nu de man in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij de overeenkomst kon opzeggen en daarvoor ook terug is gegaan naar de winkel. Uit de verder niet bestreden verklaring van de man valt volgens de rechtbank verder op te maken dat T-Mobile die duidelijkheid pas heeft verstrekt op het moment dat hij weer terugkwam in de winkel en hem door de winkelmedewerker werd gezegd dat opzeggen volgens haar niet meer mogelijk was. Deze omstandigheden leiden volgens de rechtbank tot de conclusie dat T-Mobile bij de totstandkoming van de overeenkomst geen duidelijkheid heeft gegeven over een belangrijk aspect van de overeenkomst, de duur van de overeenkomst en de mogelijkheid tot opzegging daarvan. De rechtbank beslist dat T-Mobile zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een oneerlijke handelspraktijk. De reactie op dit handelen van T-Mobile dient volgens de rechtbank doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend te zijn. De rechtbank acht een partiële vernietiging van de overeenkomst passend waarbij aangesloten wordt bij de datum van opzegging door de man. Dat leidt ertoe dat de overeenkomst per juli 2016 is geëindigd. De man dient de openstaande facturen tot het moment van opzegging te voldoen en is T-Mobile nadien niets meer verschuldigd.
Let op! Deze uitspraak geldt ook voor het online aanbieden van abonnementen. Informeer consumenten altijd volledig over de duur en opzegmogelijkheden. Anders kan dit een oneerlijke handelspraktijk opleveren.
Bron: Rb. Amsterdam 05-09-2017

Raad van State kritisch over uitvoering derde WW-jaar

Volgens de Raad van State kan de uitvoering van het derde WW-jaar eenvoudiger. In verband met de reparatie van het derde WW-jaar zijn het Besluit fondsen en spaarregelingen en het Toetsingskader Algemeen Verbinden Verklaring cao-bepalingen gewijzigd. In haar advisering in verband met die wijzigingen uit de Raad van Staten enkele bezwaren tegen de gekozen oplossing.

Allereerst heeft de Raad van State bedenkingen bij de gekozen oplossing van tien verzamel-cao’s. Die oplossing is gekozen omdat één nationale verzamel-cao niet mogelijk zou zijn, omdat daarmee buiten het kader wordt getreden van de Wet op het verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten. Volgens de Raad van State is niet duidelijk waarom een landelijk dekkend stelsel van tien verzamel-cao’s wél verenigbaar is met de Wet AVV. Volgens de Raad van State is er inhoudelijk geen verschil tussen één nationale verzamel-cao en tien verzamel-cao’s met landelijke dekking.
Daarnaast heeft de Raad van State bezwaar tegen de redenering dat bepalingen uit de verzamel-cao’s algemeen verbindend verklaard kunnen worden, als zij aan het daartoe opgestelde toetsingskader voldoen. Dit miskent dat de afweging van het algemeen belang bij een algemeen verbindende publieke regeling breder is dan de afweging van belangen voor specifieke groepen van werkgevers en werknemers, zoals bij een cao gebruikelijk is. Een dergelijke regeling leidt ertoe dat het algemeen belang van werknemers zowel door middel van een publieke als een privaatrechtelijke regeling kan worden nagestreefd en verbindend opgelegd. Dit leidt tot een vorm van pseudowetgeving.
Aangezien het beoogde resultaat ook binnen het bestaande cao-stelsel kan worden bereikt, adviseert de Afdeling advisering om af te zien van het gebruik van het instrument van de verzamel-cao.
Bron: RvS, 25 september 2017

Geen duurzame organisatie van kapitaal en arbeid

Een vrouw maakt niet aannemelijk dat er sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee door haar beoogd wordt winst te behalen. Haar werkzaamheden kwalificeren daarom niet als ondernemingsactiviteiten.

In 2012 start een vrouw met het opzetten van een tassenlijn van gerecyclede materialen. Het betreffen fairtrade producten die in Indonesië van plastic zwerfafval worden gemaakt. Ze staakt haar activiteiten in 2015 om gezondheidsredenen. In de tussenliggende periode heeft zij slechts marginale omzetten gerealiseerd. De vrouw is, anders dan de inspecteur, van mening dat er sprake is van een IB-onderneming en dat zij recht heeft op de zelfstandigenaftrek.
Hof Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Het hof oordeelt dat de vrouw geen onderneming drijft. Volgens het hof heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee beoogd wordt, door deelname aan het maatschappelijk verkeer, winst te behalen. Het hof merkt hierbij op dat reeds van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid geen sprake is, aangezien er slechts, mede de zeer geringe omzet en resultaten in aanmerking nemende, sprake was van een kortstondige, verlieslatende activiteit van verwaarloosbare omvang. Daarbij acht het hof van belang dat de vrouw ook geen (debiteuren)risico liep, en dat zij ook geen investeringen van enige omvang heeft gedaan. De niet onderbouwde stelling dat zij er eigen geld in heeft gestoken is daartoe onvoldoende. Dat zij aan haar werkzaamheden naar buiten toe bekendheid heeft gegeven, bijvoorbeeld via de door haar ontworpen website en flyers en dat de activiteiten zich in het onderhavige jaar in de opstartfase bevonden en nadien nimmer daadwerkelijk van de grond zijn gekomen vanwege ziekte van de vrouw geeft het hof geen aanleiding voor een ander oordeel.
Bron: Hof Den Haag 12-09-2017

Gecrashte computer ligt in risicosfeer ondernemer

Een ondernemer die niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan kan zich niet beroepen op overmacht vanwege een gecrashte computer. De rechtbank acht omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd.

De inspecteur heeft bij een ondernemer een boekenonderzoek ingesteld naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. In verband met het boekenonderzoek verzoekt hij de ondernemer om de volledige administratie te overleggen die van belang is om de aangiften te beoordelen. Hieraan voldoet de ondernemer niet geheel. De computer, waarop alle bedrijfsadministratie stond, heeft zij niet overgelegd. De ondernemer stelde de computer niet te kunnen overleggen omdat deze gecrasht was. Een back-up was niet gemaakt en de computer was inmiddels weggegooid. De ondernemer beroept zich met betrekking tot het niet volledig overleggen van de administratie op overmacht.
Omdat niet adequaat op het informatieverzoek was gereageerd, en bepaalde primaire gegevens niet waren bewaard, nam de inspecteur daarop een informatiebeschikking. Hij legde vervolgens op basis van een redelijke schatting naheffingsaanslagen omzetbelasting en een vergrijpboete op. De ondernemer vond dit niet terecht. Zij betwist niet te hebben voldaan aan haar informatieplicht, omdat alle gegevens die nog wel beschikbaar waren, door haar zijn overgelegd. Rechtbank Noord-Holland gaat hier echter niet in mee. De rechtbank oordeelt dat – mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting door de ondernemer – vaststaat dat alle primaire vastleggingen in de administratie van de ondernemer verloren zijn gegaan. Het beroep op overmacht faalt volgens de rechtbank aangezien het in de risicosfeer van de ondernemer ligt dat zij geen back-up heeft gemaakt van de gegevens op de harde schijf van de computer. Het standpunt dat de wel overgelegde gegevens zoveel bruikbare informatie bevatten dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast disproportioneel moet worden geacht, faalt eveneens volgens de rechtbank. De inspecteur heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat gegevens waarmee de omzet kan worden teruggeleid tot de verrichte dienstverlening ontbreken. De rechtbank acht dan ook de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd. De rechtbank beslist vervolgens dat er geen aanleiding is voor een correctie van de naheffingsaanslag. De informatiebeschikking blijft in stand.
Bron: Rb. Noord-Holland 15-09-2017

Vaker burn-out of overspannen door werk

Steeds vaker melden mensen zich met overspannenheid of een burn-out bij de bedrijfsarts. Volgens de laatste meting uit 2016 valt ruim 40% van alle meldingen in de categorie psychische beroepsziekte en het aantal blijft toenemen. Dit blijkt uit ‘Kerncijfers Beroepsziekten 2017’ van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten / Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid van het Academisch Medisch Centrum.

In 2016 zijn 6.270 meldingen van beroepsziekten geregistreerd in de Nationale Beroepsziekteregistratie. De meeste beroepsziekten komen voor bij mannen en bij werknemers boven de 45. Beroepsziekten leiden in 70% van de gevallen tot tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid. In de Nationale Beroepsziektenregistratie 2016 meldden 863 bedrijfsartsen 6270 beroepsziekten. Van hen neemt een aantal deel aan het Peilstation Intensief Melden (PIM). Omdat zij melden hoeveel werknemers zij verzorgen, kan vanuit deze groep het aantal nieuwe beroepsziekten per jaar worden berekend.
Bedrijfsartsen uit het PIM rapporteerden 161 nieuwe gevallen van alle beroepsziekten per 100.000 werknemers, waarmee het aantal werkenden met een nieuwe beroepsziekte wordt geschat op ruim 11.000 werknemers. De vijf economische sectoren met de hoogste beroepsziekten zijn: bouwnijverheid, vervoer en opslag, financiën, industrie en gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening.
Het aandeel psychische beroepsziekten is 42% van alle meldingen. Het gaat vooral om overspannenheid en burn-out. Daarnaast werden veel beroepsziekten van het bewegingsapparaat (27%) en gehoor (22%) gemeld. De meeste beroepsziekten komen voor bij mannen (64% ) en bij werknemers van 45 jaar en ouder (67%). Bij tweederde deel van de werknemers met een beroepsziekte is sprake van tijdelijke arbeidsongeschiktheid en bij 6% van blijvende (gedeeltelijke) arbeidsongeschikt door de beroepsziekte.
Bron: AMC 18-09-2017

Inspecteur diende aanslagen IB ambtshalve te verminderen

De inspecteur had na het ontdekken van de fout door belastingplichtige diens verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV moeten honoreren. Volgens Hof Den Bosch was er geen uitzondering van toepassing op grond waarvan de inspecteur dit kon weigeren.

Een man heeft recht op jaarlijkse uitkeringen uit een stamrecht bv waarvan twee zonen de aandeelhouders zijn. De uitkeringen worden na zijn overlijden, in het jaar 2000, grotendeels bijgeschreven als vordering op de bv. In de jaren 2008 tot en met 2011 is de volledige stamrechtuitkering omgezet in een vordering op die bv. De termijnen zijn aangegeven als inkomsten uit werk en woning. De vordering werd ten onrechte aangemerkt als een terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. Nadat de adviseur van de weduwe deze fout ontdekt, verzoekt hij de inspecteur om ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslagen IB/PVV 2010 en 2011. De inspecteur weigert dit.
Hof Den Bosch buigt zich vervolgens over het geschil. Volgens het hof zijn de stamrechtuitkeringen in 2010 en 2011 genoten omdat zij in die jaren zowel vorderbaar en inbaar als rentedragend waren. De uitkeringen waardeert het hof met toepassing van artikel 3.144 van de Wet IB 2001 op de waarde in het economische verkeer. Het hof oordeelt verder dat de uitzonderingen van artikel 45aa, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 in dit geval niet van toepassing zijn. Het hof concludeert vervolgens dat de inspecteur ten onrechte de ambtshalve vermindering heeft geweigerd en vermindert vervolgens zelf ambtshalve de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011.
Bron: Hof Den Bosch 7-09-2017

Regels e-facturatie aanbesteden uitgesteld

De verplichting om bij Europese aanbestedingen elektronische facturen te kunnen ontvangen en verwerken heeft vertraging opgelopen. Het kabinet houdt nu rekening met april 2019, blijkt uit een wetsvoorstel dat minister Kamp van Economische Zaken heeft ingediend bij de Tweede Kamer.

Eerder werd gestreefd naar inwerkingtreding per november 2018. De specificaties waaraan de toekomstige e-facturen moeten voldoen, zijn nog niet gepubliceerd door de Europese Commissie. Dat zorgt voor de vertraging. De verwachting is nu dat de benodigde gegevens in oktober beschikbaar komen.
Vervolgens krijgen overheden anderhalf jaar de tijd om zaken voor te bereiden. Zo moeten ze over administratieve software beschikken die met de e-facturen kan omgaan. Het gaat daarbij niet om bijvoorbeeld een pdf-bestand, maar om bestanden met een voor machines leesbare syntax.
Alle lagen van de (semi)overheid krijgen met de nieuwe verplichting te maken. Het kabinet had de mogelijkheid om gemeenten een jaar extra tijd te geven, maar maakt daarvan geen gebruik. De nieuwe regels gelden voor Europese aanbestedingen, maar het kabinet verwacht dat elektronische facturatie ook bij kleinere opdrachten een ‘grote vlucht’ gaat nemen.
Bron: SC Online 19-09-2017