Mogen werknemers een auto van de zaak mee naar huis nemen, houd dan als werkgever goed bij welke werknemer over welke auto beschikt. Dit is van belang om te kunnen bewijzen dat er geen sprake is van privégebruik.
Een aannemingsbedrijf dat was gespecialiseerd in het aanleggen van kabel- en leidingsystemen was kentekenhouder van een aantal bestelauto’s. Het bedrijf had alle btw op de aanschafprijs en kosten van deze auto’s afgetrokken. Het aannemingsbedrijf stelde de bestelauto’s ter beschikking aan zijn werknemers. De werkgever hield echter niet bij welke auto hij ter beschikking stelde aan welke werknemer. Het bedrijf paste de bijtelling niet toe en corrigeerde evenmin de omzetbelasting voor enig privégebruik. De Belastingdienst meent dat dit wel had moeten plaatsvinden. Daarom legt de inspecteur het aannemingsbedrijf naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting op.
De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de werknemers na de werkdagen de auto van de zaak mee naar huis konden nemen. Onder deze omstandigheden is privégebruik mogelijk. De werkgever stelt dat de bestelauto’s worden gebruikt voor werkzaamheden met vervuilde grond. Dit is volgens Rechtbank Den Haag nog geen bewijs dat de auto’s uitsluitend zijn te gebruiken voor goederenvervoer. Nu de werkgever evenmin het werkelijk gebruik heeft bijgehouden, moet zowel de bijtelling als een forfaitaire btw-correctie plaatsvinden.
Bron: Rb. Den Haag 30-09-2019 (publ. 17-12-2019)

Per 1 januari 2020 treedt de LNG/bio-LNG stimuleringsregeling in werking. De nieuwe regeling komt in de plaats van de accijnsteruggaveregeling op LNG, die per 1 januari 2019 was stopgezet.
Eind 2018 besloot het Ministerie van Financiën de accijnsteruggaveregeling op LNG niet te verlengen. Hierdoor ontstond een stagnatie in de opmars van LNG in de transportsector. De sector zou mogelijk gaan krimpen waardoor de transitie van LNG naar Bio-LNG niet van de grond kwam. Om de positieve bijdrage van LNG/Bio-LNG te stimuleren, besloot het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met een opvolger van de LNG-teruggaveregeling te komen. De nieuwe LNG-subsidieregeling werd aangekondigd in het Klimaatakkoord. LNG/Bio-LNG moet een significante bijdrage leveren in het behalen van de gestelde klimaatdoelen.
LNG-motoren zijn stiller dan dieselmotoren. Daarnaast biedt het rijden op LNG volgens recente tests van TNO een CO2-reductie van 10 tot 20%, afhankelijk van de motortechnologie. Door bio-LNG te tanken, kan de CO2-reductie net als bij het gebruik van de dieselvervanger HVO (hydrotreated vegetable oils) 80% of meer bedragen.
De nieuwe regeling betreft een compensatie van 18,7 eurocent per kilogram LNG voor de jaren 2020 en 2021. Dit maakt het rijden op LNG aantrekkelijker en hierdoor wordt de transitie naar bio-LNG gestimuleerd. De subsidieregeling gaat in op 1 januari 2020 en sluit op 31 december 2021. Daarna houdt de regeling op te bestaan. De totale beschikbare subsidiepot is € 8 miljoen. Het teruggavebedrag van 18,7 eurocent wordt per 1 januari 2020 direct in de pompprijs verrekend door alle tankstation-eigenaren/-exploitanten.
Bron: Nationaal LNG Platform 11-12-2019

De Belastingdienst beoordeelt voor fiscale doeleinden of iemand zijn feitelijke woonplaats in Nederland heeft op basis van diverse factoren. Daarbij is voor de Belastingdienst ook van belang of die persoon niet tevens een woonplaats buiten Nederland heeft.
Een verkoper van tapijten, klokken, huishoudelijke artikelen, textiel en bestek met Nederlandse nationaliteit staat tot 28 november 2001 ingeschreven op het adres van zijn ouders in Nederland. Daarna heeft hij zich laten inschrijven in Duitsland, waarna hij op 8 februari 2012 zich heeft laten uitschrijven en zich heeft laten inschrijven in Spanje. Op 5 december 2013 heeft de verkoper zich weer in Nederland laten inschrijven. Door verkregen informatie uit een strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur navorderingsaanslagen en boeten opgelegd.
De man verweert zich met de stelling dat hij niet in Nederland woonachtig was en hier niet belastingplichtig was. Rechtbank Zeeland-West-Brabant weet hij hiervoor echter niet te overtuigen. De rechtbank oordeelt dat de man zijn fiscale woonplaats in Nederland heeft gehad en niet ook in het buitenland. De rechtbank geeft daarvoor verschillende redenen aan waaronder het feit dat de man de Nederlandse nationaliteit heeft en eigenaar is van een perceel grond met daarop een woonwagen. Deze woonwagen heeft hem voor duurzame bewoning ter beschikking gestaan. Verder heeft hij een Nederlandse bankrekening waarop hij bedragen contant heeft gestort. Via die rekening heeft hij ook voor elektriciteit en water betaald. Ook is hij verzekerd in Nederland en heeft hij in Nederland zorgverleners bezocht. Tot slot heeft de man auto’s gehuurd in Nederland en tijdens verkeerscontroles Nederlandse boetes ontvangen. De man heeft wel aangegeven in andere landen gewoond te hebben, maar de rechtbank vindt toch dat hij in Nederland woonde, omdat de band met Nederland sterker was.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 12-07-2019 (publ. 9-12-2019)

De Tweede Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel voor invoering van een UBO-register. Ondernemingen en rechtspersonen zijn in 2020 verplicht om hun (in)directe eigenaren te registreren.
Een UBO (ultimate beneficial owner)is een natuurlijk persoon die de uiteindelijke eigenaar is van of zeggenschap heeft over een juridische entiteit. Invoering van het UBO-register is een uitvoering van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. Doel van deze richtlijn is het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering.
Er zijn twee amendementen aangenomen. Een amendement dat regelt dat er extra waarborgen in de toegang tot het UBO-register worden ingebouwd en de veiligheid en privacy van uiteindelijk belanghebbenden wordt vergroot. Verder is een amendement aangenomen dat de uitzondering voor kerkgenootschappen schrapt.
Bij de aangenomen moties is een verzoek aan de regering, om na één jaar en na vier jaar na de vulling van het UBO-register een evaluatie van de impact op de privacy van de uiteindelijk belanghebbenden uit te voeren.
Bron: Tweede Kamer 10-12-2019

In tien jaar tijd is het aantal winkelvestigingen met ruim 11% gedaald. De afname van het aantal fysieke winkels deed zich vooral voor bij winkels in in dvd’s en cd’s, fotocamera’s en baby- en kinderkleding. In dezelfde periode nam echter het aantal webwinkels fors toe.
Op 1 januari 2019 telde Nederland bijna 86.000 fysieke winkelvestigingen. In 2010 waren dat er nog ruim 97.000. De afname van het aantal fysieke winkels valt samen met de verdere groei van het online winkelen. Het aandeel Nederlanders dat online aankopen doet, is verder gestegen. In 2019 kocht 79% van de Nederlanders van 12 jaar of ouder iets via internet, in 2012 was dat 64%. Het aantal webwinkels is verdrievoudigd in de periode 2010-2019. Maar niet alleen de detailhandel is meer online gaan verkopen. Ook de groothandel en industrie gebruiken steeds vaker dit kanaal om hun producten direct aan de consument te verkopen. Het aantal webshops is in de periode 2010-2019 verdrievoudigd tot 40.000.
Vooral non-food winkels verdwenen uit het straatbeeld. Van de ruim 78.000 non-foodvestigingen in 2010 waren er begin 2019 nog 67.000 over (-15%). Dit betreft vooral winkels met een assortiment dat door consumenten nu veelal online wordt aangeschaft, zoals dvd’s en cd’s, boeken en kranten, speelgoed, fotografiebenodigdheden, schoenen en sportartikelen. Ook consumentenelektronica, zoals huishoudelijke apparaten of computers, is in steeds minder fysieke winkels te koop. De terugloop onder kledingwinkels is minder hard gegaan, de afname ligt rond het gemiddelde. Wel is het aantal winkels in baby- en kinderkleding gehalveerd. Niet van alle soorten fysieke winkels daalde het aantal vestigingen. Zo nam het aantal tuincentra toe (terwijl het aantal bloemenzaken afnam) in het afgelopen decennium. Het aantal winkels in woninginrichting nam toe, net als het aantal warenhuizen (winkels met een breed algemeen assortiment). Ook winkels gespecialiseerd in communicatie(apparatuur) zoals mobiel bellen schoten als paddenstoelen uit de grond.
De winkeldichtheid, het aantal winkels per duizend inwoners, is afgenomen van 6 in 2010 naar 5 winkels per duizend inwoners in 2019. De hoogste winkeldichtheid is in Zeeuws-Vlaanderen, met bijna 7 winkels per duizend inwoners. In 2010 was dit nog 8. In Flevoland is de winkeldichtheid het laagst, met nog geen 4 winkels per duizend inwoners.
Bron: CBS 18-12-2019

De Belastingdienst zal in 2020 extra aandacht besteden aan de rekening-courant van de dga. Ook kunnen diverse branches toezichtacties verwachten.
Uit het onlangs gepubliceerde jaarplan 2020 van de Belastingdienst blijkt dat het onzakelijk gebruik van de rekening-courant door de dga van een bv volgend jaar op extra aandacht kan rekenen. Aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting van respectievelijk bv en de dga worden daarvoor in onderlinge samenhang beoordeeld.
Verder zal een deel van de toezichtcapaciteit van de Belastingdienst worden ingezet voor thematische acties zoals toezichtacties in de landbouw, in de horeca en de uitzendbranche. Ook krijgt, op basis van een in 2019 gehouden pilot, het toezicht op de autobelastingen in 2020 extra aandacht geven. Dit geldt zowel voor MKB-ondernemingen als bij de douane.
Ook stichtingen en verenigingen krijgen in 2020 extra aandacht. Bij de Belastingdienst staan ruim 300.000 stichtingen en verenigingen geregistreerd die voor geen enkele belasting aangifte doen. Door middel van voorlichting wil de Belastingdienst hen bewust maken van mogelijke belastingplicht. Ook worden vragenformulieren toegestuurd om de eventuele belastingplicht te kunnen beoordelen. Waar nodig wordt ter plaatse een onderzoek ingesteld.
Bron: MvF 20-11-2019

Wet arbeidsmarkt in balans
De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) bevat een aantal aanpassingen van bestaande wetten. De belangrijkste wijzigingen uit de wet zijn:
De WW-premie wordt voortaan gedifferentieerd naar arbeidsovereenkomst. Bij werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (geen oproepcontract) geldt de lage premie van (in 2020) 2,94%, voor de overige werknemers geldt de hoge premie van 7,94%.
De hoge premie is niet van toepassing voor werknemers die jonger zijn dan 21 jaar.
Aanpassing ketenregeling: de duur van de ketenregeling wordt weer teruggebracht naar drie jaar zoals voor de WWZ. In drie jaar mogen die aansluitende contracten worden aangeboden. Twee contracten zijn aansluitend als tussen beide een tussenpose van maximaal zes maanden zit.
Payrollers krijgen recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als het overige personeel.
De regelgeving met betrekking tot oproepkrachten wordt aangepast:
– de werkgever moet de werknemer minstens vier dagen van te voren oproepen;
– wordt de oproep binnen vier dagen voor aanvang van de werkzaamheden ingetrokken, dan behoudt de werknemer zijn recht op loon over de periode waarvoor hij aanvankelijk was opgeroepen;
– de termijn van vier dagen kan bij cao worden verkort, maar mag nooit minder zijn dan één dag;
– na een jaar moet de werkgever een aanbod doen voor een overeenkomst met een vast aantal uren.
Aanpassing ontslagrecht: er komt een cumulatiegrond voor ontslag. Wordt een werknemer op basis van de cumulatiegrond ontslagen, dan heeft hij recht op een hogere transitievergoeding (150%).
De transitievergoeding wordt anders berekend. Voor iedere werknemer geldt een transitievergoeding van 1/3 maandsalaris per jaar. Deze transitievergoeding geldt vanaf dag 1, dus ook werknemers die minder dan twee jaar bij een werkgever hebben gewerkt krijgen recht op een transitievergoeding.

Aanpassing WKR
De werkkostenregeling wordt op een paar punten aangepast:

Voor de eerste € 400.000 van de loonsom wordt de vrije ruimte verruimd tot 1,7%. Over het restant van de loonsom bedraagt de vrije ruimte 1,2%.
De overschrijding van het forfait van de WKR kan uiterlijk bij de loonaangifte over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar worden aangegeven.
Er komt een gerichte vrijstelling voor vergoeding van de VOG-aanvraag door de werkgever.
De bepaling van de waarde van een product uit eigen bedrijf wordt in lijn gebracht met de gerichte vrijstelling die voor personeelskortingen voor branche-eigen producten geldt.

Fiets van de zaak
Ter stimulering van het fietsgebruik wordt er een forfaitaire bijtelling ingevoerd voor de door de inhoudingsplichtige ter beschikking gestelde fiets van de zaak die ook voor privédoeleinden wordt gebruikt. De forfaitaire bijtelling bedraagt 7% van de consumentenadviesprijs van de fiets.
Aanpassing (jeugd-)LIV
De tegemoetkoming Lage-inkomensvoordeel (LIV) wordt aangepast. Met ingang van 1 januari 2020 geldt er één tarief. Voor werknemers met een gemiddeld uurloon van € 10,29 tot € 12,87 geldt een tegemoetkoming van € 0,51 per verloond uur, met een maximum van € 1.000 per werknemer per jaar.
De bedragen voor het jeugd-LIV worden gehalveerd. De criteria voor het jeugd-LIV in 2020 worden later met de rekenregels per 1 juli 2020 bekendgemaakt.
MKB-verzuim-ontzorgverzekering
Per 1 januari 2020 wordt een verzuim-ontzorgverzekering geïntroduceerd voor mkb-ondernemers. De verzekering die wordt aangeboden door verzekeraars moet voorzien in een dekking van de loondoorbetaling bij ziekte en kleine werkggevers ondersteunen bij de verplichtingen en taken rond loondoorbetaling bij ziekte, inclusief een transparant, goed en betaalbaar dienstverleningspakket voor die twee jaar.

Vooral werknemers in de Randstad en in andere stedelijke gebieden maken gebruik van de mogelijkheid om thuis te werken. In de regio Amsterdam werkte 45% van de beroepsbevolking in 2018 (soms) thuis. Factoren die bij thuiswerken een rol spelen zijn reistijd en -afstand, opleidingsniveau en bedrijfstak.
Het aantal mensen met betaald werk die (soms) thuiswerken is toegenomen van 2,8 miljoen in 2013 naar 3,3 miljoen in 2018 (37% van de werkzame beroepsbevolking). Incidentele thuiswerkers vormen hiervan de grootste groep (2 miljoen). Het grootste aandeel thuiswerkers (ruim 45%) is te vinden in de regio’s Gooi en Vechtstreek, Utrecht en Groot-Amsterdam. Het laagst was dit in Zuidoost-Drenthe en Oost-Groningen, waar iets meer dan een kwart van de werkenden gewoonlijk of incidenteel thuiswerkt.
In 2017 bedroeg de reisduur van woon- naar werkadres gemiddeld 28 minuten. In regio’s in de Randstad gaat een lange gemiddelde reisduur vaak samen met relatief veel thuiswerkers, zoals in de Agglomeratie Den Haag, waar de reisduur met gemiddeld 36 minuten het langst is. Ook Groot-Amsterdam (34 minuten) en Delft en Westland (34 minuten) kennen veel thuiswerkers. Uitzondering is de Agglomeratie Haarlem, waar de gemiddelde reisduur en -afstand naar het werk het kortst is van alle regio’s. Ook de verkeerintensiteit is er aanmerkelijk lager dan elders in de Randstad. Toch werken ook in de omgeving van Haarlem relatief veel mensen thuis (42%).
Behalve verkeersdrukte is ook de reisafstand van invloed. In Zuidwest-Drenthe werkt, hoewel het hier minder druk is op de weg, 37% van de werkenden thuis. Dit heeft te maken met de relatief grote afstand tot het werk. Ook in andere regio’s met geringe verkeersdrukte werd in 2018 relatief veel thuisgewerkt (Zeeuws-Vlaanderen en Delfzijl en Omgeving).
Relatief weinig thuiswerkers zijn te vinden in regio’s met minder verkeersdrukte en kortere reisafstanden, zoals in Limburg, Groningen, Zeeland en Friesland. Maar er zijn ook uitzonderingen, zoals de regio Overig Groningen (waaronder de stad Groningen) met relatief veel thuiswerkers (38%).
Naast de reisduur en drukte op de weg, gaan regionale verschillen in thuiswerk ook samen met verschillen in onderwijsniveau. Van de thuiswerkers in 2018was 65% hoogopgeleid, van de niet-thuiswerkers was dit 24%. Hoogopgeleiden zijn oververtegenwoordigd in de Randstad en in stedelijke gebieden daarbuiten. Regio’s met relatief veel hoogopgeleiden zijn de Agglomeratie Haarlem (de helft van de werkzame beroepsbevolking) en buiten de Randstad Overig Groningen (42% hoogopgeleiden).
Ook de bedrijfstak speelt een rol. Een bedrijfstak als financiële dienstverlening leent zich beter voor thuiswerk dan bijvoorbeeld de horeca. Vijf bedrijfstakken – informatie en communicatie, onderwijs, financiële dienstverlening, specialistische zakelijke diensten, en energievoorziening – kennen meer dan 60% thuiswerkers. Een kwart van de werkgelegenheid de regio’s Amsterdam, Delft en Westland en Utrecht is in deze vijf bedrijfstakken geconcentreerd.
Bron: CBS 18-12-2019

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden mag de inspecteur alleen belastingrente berekenen over een periode waarin hij nog niet beschikte over het belastinggeld. De aan een bv, die de verschuldigde belasting al grotendeels had voldaan na een voorlopige aanslag, in rekening gebrachte belastingrente werd daarom verminderd.
De Belastingdienst brengt in beginsel een bv belastingrente in rekening als de bv minstens zes maanden na afloop van een belastingjaar een aanslag vennootschapsbelasting krijgt opgelegd. Op grond van de hoofdregel berekent de inspecteur de belastingrente over de periode vanaf de zesde maand na het belastingtijdvak tot de dag waarop de aanslag invorderbaar is. De Hoge Raad heeft in het verleden geoordeeld dat het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel ertoe kunnen leiden dat een lager bedrag aan belastingrente moet worden berekend. Belastingrechters hebben bijvoorbeeld geoordeeld dat de Belastingdienst geen belastingrente mag berekenen over de periode waarin de fiscus al beschikte over de belastingopbrengst.
In een recente uitspraak herhaalt Hof Arnhem-Leeuwarden dit standpunt. De zaak betrof een bv die al een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2016 had betaald van ruim € 350.000. Volgens een latere voorlopige aanslag was de verschuldigde belasting ruim € 380.000. Het hof verlaagde de door de inspecteur berekende belastingrente van € 7.139 naar € 2.221.
De bv had zich trouwens waarschijnlijk meer belastingrente kunnen besparen als zij op 5 juli 2017 niet had verzocht om een vermindering van de voorlopige aanslag naar € 26.000. De bv stelt dat de inspecteur dit verzoek nooit had moeten honoreren. De Belastingdienst zou daarom geen belastingrente mogen berekenen over de periode waarin de voorlopige aanslag tijdelijk was verlaagd. Maar daarin gaat het hof niet mee.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 3-12-2019

Per 1 januari 2020 wordt de regeling voor onwerkbaar weer aangepast. In iedere sector geldt vanaf die datum een uniforme wachttijd van twee dagen. Afwijking per cao is dan niet meer mogelijk.
Met de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) per 1 januari 2020 worden de sectorpremies en het sectorfonds afgeschaft. Tot die datum werden de WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer uit de sectorfondsen gefinancierd. In een Kamerbrief schrijft minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat het vervallen van de sectorfondsen gevolgen heeft voor WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer. Het bepalen bij cao van de precieze voorwaarden waaronder aanspraak gemaakt kan worden op WW is dan niet langer logisch. Nu kent de ene cao een wachttijd van één dag, een andere weer twee weken. De verwachting is dat door de wijziging in de financiering van de WW op termijn alle sectoren zullen kiezen voor een wachttijd van nul dagen.
Na overleg met de sociale partners heeft de minister daarom besloten per 1 januari 2020 een wachttijd van twee dagen in te voeren. Voor onwerkbaar weer wegens langdurige regen zal een wachttijd van 19 dagen gelden. Na de wachtdagen geldt een uitzondering op de loondoorbetalingsplicht van de werkgever.
De wachttijd wordt ingevoerd door middel van de Regeling onwerkbaar weer. De eerder aangekondigde Calamiteitenregeling, waarmee de regeling onwerkbaar weer wordt samengevoegd met de werktijdverkortingsregeling, kan nog niet in werking treden in verband met capaciteitsproblemen bij het UWV.
Bron: Min SZW 13-12-2019, 2019-0000180890