Als een belastingplichtige de Belastingdienst eerst vraagt om hem te horen en vervolgens in een toelichting per e-mail niet terugkomt op dit eerdere verzoek, mag de fiscus er niet te snel van uitgaan dat de belastingplichtige afziet van zijn recht om te worden gehoord.
In deze zaak diende een man een pro forma bezwaarschrift in tegen een opgelegde aanslag IB/PVV. Hierin vroeg hij de Belastingdienst om hem te horen. De inspecteur gaf de man vervolgens de gelegenheid om zijn bezwaar nader toe te lichten. Dit deed de man per e-mail, maar in deze mail kwam hij niet terug op zijn eerdere verzoek om te worden gehoord. Dit was voor de inspecteur reden om aan te nemen dat de man afzag van zijn hoorrecht, waarna hij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaarde. Maar de Hoge Raad oordeelde dat de fiscus niet te snel mag aannemen dat een belastingplichtige afziet van zijn hoorrecht. De inspecteur had de belastingplichtige eerst moeten horen en pas daarna mogen beslissen op het bezwaarschrift. Daarom bepaalde de Hoge Raad dat de inspecteur de belastingplichtige alsnog moest horen en daarna opnieuw moest beslissen.
Bron: Hoge Raad, 18-01-2019

Volgens Rechtbank Noord-Holland miste een constructie waarbij pakketbezorgers in een VOF-constructie werkzaam waren voor een transportbedrijf realiteitsgehalte. Volgens de rechtbank was er sprake van een schijnconstructie.
Een pakketbezorger is samen met andere pakketbezorgers bij een VOF aangesloten. Hij ontvangt maandelijks uit naam van de VOF een bedrag, gebaseerd op het aantal door hem gerealiseerde succesvolle stops of afgeleverde pakketten verminderd met de aan hem toe te rekenen kosten. Tot deze kosten hoort de leaseprijs van de bezorgbus die op naam van de VOF wordt geleased en de kleding die de bezorger dient te dragen. Naast deze maandelijkse bedragen heeft de bezorger in het kader van de verdeling van de winst uit naam van de VOF, niets uitbetaald gekregen.
Op de bus en op de kleding staan de bedrijfsnaam van een andere onderneming dan de VOF.
De dagelijkse leiding op kantoor en de gehele organisatie met betrekking tot de pakketbezorging komt voor rekening van een coördinerende vennoot. Tijdens de tweemaandelijkse vergaderingen worden de bezorgers op de hoogte gebracht van een aantal van de besluiten of handelingen van de coördinerende vennoot. Zij kunnen niet meebeslissen. Bij ziekte zorgt de coördinerende vennoot voor vervanging.
De bezorger krijgt jaarlijks een overzicht van de accountant van de VOF toegestuurd, waarop alleen de aan hem uitbetaalde bedragen staan vermeld. Indien hij trachtte om de jaarstukken bij de accountant op te vragen, werd dat door de coördinerende vennoot verhinderd.
De rechtbank oordeelt dat de VOF realiteitsgehalte mist. Het gaat om een schijnconstructie. De bezorger was verplicht de werkzaamheden persoonlijk te verrichten omdat hij zich niet uit eigen beweging kon laten vervangen door een derde. Hij ontving ook een beloning voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden. Verder zag de coördinerende vennoot toe op naleving door de pakketbezorgers/chauffeurs van procedurevoorschriften en instructies. De coördinerende vennoot verkeerde in een zodanige overheersende positie verkeerde dat alle overige vennoten geheel van hem afhankelijk waren en daardoor aan hem ondergeschikt waren.
Bron: Rb. Noord-Nederland 27-11-2018 (publ. 17-01-2019)

Het cao-overleg in 2018 afgesloten met bovengemiddelde loonafspraken in de maand december. De nieuwe loonafspraken in december bedroegen 2,5%, iets lager dan recordmaand november (2,64%), maar nog altijd boven het jaargemiddelde van 2,34%.
In december zijn er 30 nieuwe cao’s tot stand gekomen. In heel 2018 liepen er 412 cao’s af, waarvan er 322 zijn vernieuwd. Voor 78% van de cao’s die vorig jaar waren verlopen is dus een nieuwe cao afgesloten. Dat is in lijn met voorgaande jaren. In de afgelopen tien jaar lag het gemiddelde afgesloten cao’s op 79%.
Bron: AWVN 17-01-2019

Hoewel de precieze uitkomst nog niet bekend is nu het Brexitplan door het Britse Lagerhuis is afgewezen – een alternatiefplan of een harde Brexit per 29 maart 2019, toch nog uitstel? – is een goede voorbereiding voor ondernemers die regelmatig goederen importeren van het Verenigd Koninkrijk belangrijk. De Belastingdienst heeft ondernemers in een brief gewezen op de mogelijkheid een artikel 23-vergunning aan te vragen.
Indien ondernemers goederen invoeren uit een niet-EU-land moet telkens bij invoer bij de Douane, bij de aangifte ten invoer, btw worden betaald. In hun btw-aangifte kunnen ondernemers dan die betaalde btw als voorbelasting in aftrek brengen. Ondernemers die regelmatig goederen importeren uit een niet EU-land hebben echter de mogelijkheid een zogenoemde artikel 23-vergunning aan te vragen. Een ondernemer met een artikel 23-vergunning kan de btw over de geïmporteerde goederen aangeven bij zijn eigen btw-aangifte en tegelijkertijd deze btw ook als voorbelasting in de aangifte aftrekken.
De fiscus raadt aan om tijdig een artikel 23-vergunning aan te vragen. Bij aanvragen voor 1 februari 2019 zal de Belastingdienst voor 29 maart 2019 reageren. Om voor een artikel 23-vergunning in aanmerking te komen, gelden wel enkele voorwaarden: zo moet de ondernemer in Nederland wonen of daar zijn gevestigd, regelmatig goederen importeren uit niet-EU-landen en een aparte administratie bijhouden, waaruit eenvoudig blijkt hoeveel btw bij import moet worden betaald. Daarnaast is jaaraangifte voor de btw niet meer mogelijk en zal de ondernemer dus kwartaalaangiften moeten doen.
Let op: de brief van de Belastingdienst is verstuurd naar ondernemingen die volgens de fiscus voor een artikel 23-vergunning in aanmerking komen. Mogelijk zijn er dus meer ondernemers die een vergunning kunnen aanvragen.
De overheid komt nog met een uitgebreide voorlichtingscampagne over de aanstaande Brexit. De campagne zal gericht zijn op ondernemers in het mkb. Om te kijken wat de impact van de Brexit is kunnen ondernemers nu al online een Brexitscan (via www.brexitloket.nl) doen.
Bron: www.brexitloket.nl; div. media

Bij de berekening van een btw-correctie vanwege gemengd gebruik mag de Belastingdienst kiezen tussen de methode waarbij de correctie wordt berekend op basis van werkelijk gebruik en de methode waarbij wordt uitgegaan van de omzetverhoudingen (pro rata-methode). De fiscus hoeft beide methodes niet gelijktijdig te gebruiken, zo oordeelde Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Als een btw-ondernemer goederen of diensten afneemt voor prestaties die deels btw-belast zijn en deels btw-vrijgesteld, mag hij niet alle voorbelasting aftrekken maar moet hij de betaalde btw corrigeren voor gemengd gebruik. Een fiscale eenheid wilde bij de berekening van de correctie twee methodes gebruiken. Voor een deel van de kosten wilde de fiscale eenheid de correctie berekenen aan de hand van het werkelijke gebruik en voor een ander deel van de kosten wilde de fiscale eenheid de correctie berekenen aan de hand van de pro rata-methode. De inspecteur weigerde dit en paste bij de berekening van de correctie uitsluitend de pro rata-methode toe.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur juist had gehandeld. Het EU-recht biedt weliswaar de mogelijkheid om beide methodes gelijktijdig te gebruiken, maar de Nederlandse wetgever heeft deze mogelijkheid niet doorgevoerd in de wet. Hierdoor staat de Belastingdienst het niet toe om beide methodes gelijktijdig toe te passen en volgens de rechtbank is dit terecht. De Belastingdienst gebruikt in principe de pro rata-methode, tenzij dit niet overeenkomt met het werkelijke gebruik; in dat geval geldt het werkelijke gebruik als verdeelsleutel. Dit is volgens de rechtbank niet in strijd met het EU-recht.
Bron: Rb.Zeeland-West-Brabant 19-7-2018 (publ: 16-1-2019)

In twee uitspraken heeft vakbond FNV een succes behaald bij Deliveroo: de rechtsverhouding tussen Deliveroo en haar bezorgers moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, én de werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van de cao Beroepsgoederenvervoer.
Sinds begin 2018 werkt Deliveroo niet meer met arbeidsovereenkomsten, maar gaat ze met haar maaltijdbezorgers overeenkomsten van opdracht aan. Vorig jaar spande FNV met een maaltijdbezorger hierover een zaak aan, maar de rechter stelde toen de maaltijdbezorger in het ongelijk: de arbeidsrelatie moest worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht. In tegenstelling tot die zaak treedt ditmaal de vakbond zelf op als de procederende partij. De vakbond vordert een verklaring voor recht dat de rechtsverhouding tussen Deliveroo en haar bezorgers, in afwijking van de partijafspraak, is aan te merken als een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in art. 7:610 lid 1 BW. FNV stelt een zelfstandig belang te hebben bij de vordering en daartoe op grond van haar statuten gerechtigd te zijn. Deliveroo bestrijdt de vordering van de vakbond en stelt onder meer dat de vakbond niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar daar gaat de kantonrechter niet in mee.
Vervolgens gaat de rechter inhoudelijk in op de arbeidsverhouding bij Deliveroo. De kantonrechter overweegt dat of sprake is van een arbeidsovereenkomst wordt bepaald door alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij is niet zozeer doorslaggevend hoe partijen de overeenkomst noemen of kwalificeren, maar welke rechten en verplichtingen zij daarbij over en weer beoogd hebben en in hoeverre daaraan feitelijk uitvoering is gegeven. Naarmate er over een contract meer is onderhandeld, kan aan de schriftelijke vastlegging van die partijbedoeling meer waarde worden gehecht. Volgens de kantonrechter is er in het geval van Deliveroo en haar bezorgers sprake van een standaardcontract, dat eenzijdig door Deliveroo is opgesteld en niet onderhandelbaar is. In zo’n situatie kan voor de bedoeling van partijen aan de weergave in het schriftelijk contract geen doorslaggevende betekenis worden gehecht, zeker niet voor de bedoeling van de bezorger.
De kantonrechter gaat vervolgens de verschillende elementen van een arbeidsovereenkomst – gezagsverhouding, loon, persoonlijke arbeid – na om te beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter komt tot de slotsom dat de aard van het werk en de rechtsverhouding tussen partijen sinds begin 2018 niet zodanig wezenlijk zijn gewijzigd dat niet langer sprake is van het verrichten van arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst.
Ook op een ander punt behaalt FNV een succes bij de kantonrechter. De vakbond heeft zich het afgelopen jaar telkens op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden bij Deliveroo onder de werkingssfeer van de cao Beroepsgoederenvervoer vallen. De rechter is het met de FNV eens dat de bezorging van maaltijden door Deliveroo moet worden gekwalificeerd als vervoer van goederen over de weg en daarmee onder de cao van die sector valt. Deliveroo is daarmee verplicht de cao met terugwerkende kracht na te leven voor de perioden dat die cao algemeen verbindend is verklaard.
Bron: Kt. Amsterdam 15-01-201

Als een onderneming een gebouw verkoopt en uit de boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) wil vormen, mag dit slechts voor zover de voorgenomen investering betrekking heeft op een gebouw dat dezelfde economische functie vervult. Dit blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
In de betreffende zaak verkocht een bv een pand, nadat zij eerder al een nieuw kantoorpand had gekocht. Omdat het nieuwe pand funderingsgebreken bleek te hebben, wilde de bv investeren in een nieuwe plaatfundering en voor het betreffende bedrag een herinvesteringsreserve vormen uit de boekwinst op het oude pand. Omdat uit een offerte bleek dat de investering ruim € 100.000 zou zijn, wilde de bv een HIR vormen van € 100.000. De inspecteur wilde slechts een veel lagere dotatie toestaan. De belastingrechter stelde dat het nieuwe kantoorpand voor 75% dezelfde economische functie vervulde als het verkochte pand, waarna de Hoge Raad oordeelde dat de bv een herinvesteringsreserve mocht vormen voor 75% van het offertebedrag van de voorgenomen investering.
Bron: Hoge Raad, 11-01-2019

Voor auto’s met een datum van eerste toelating in Nederland na 1 januari 2017 geldt het 22%-tarief. Voor oudere auto’s geldt het tarief van 25%. De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever met het treffen van deze overgangsregeling niet een regeling heeft getroffen die van elke redelijke grond is ontbloot.
Een werkgever stelt mede voor privédoeleinden een auto van de zaak aan zijn werknemer ter beschikking. De auto heeft als datum van eerste toelating op de weg 21 augustus 2015. Over januari 2017 telt de werkgever 25% van de cataloguswaarde bij het loon van de werknemer en draagt daarover loonheffingen af. Op auto’s met een eerste toelatingsdatum vanaf 2017 is de bijtelling voor privégebruik 22%. Op de bijtelling voor privégebruik van 25% is een overgangsregeling van toepassing. Rechtbank Den Haag oordeelt dat niet kan worden gezegd dat de overgangsregeling elke redelijke grondslag ontbeert. Er is geen sprake van strijd met Europese verdrage. En ook maakt de werknemer niet aannemelijk dat hij wordt getroffen door een individuele buitensporige last. De werknemer stelt sprongcassatie in bij de Hoge Raad, maar ook volgens de Hoge Raad is overgangsregeling niet van elke redelijke grond ontbloot.
De Hoge Raad overweegt dat een wetswijziging niet als discriminatie kan worden aangemerkt. Anders zouden wetswijzigingen niet meer mogelijk zijn. Hetzelfde geldt voor toevoeging van overgangsrecht. Er is pas sprake van discriminatie als een redelijke en objectieve rechtvaardiging van de vastgestelde ongelijkheid ontbreekt. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de overgangsregeling volgt dat met de bepaling is beoogd

aan te sluiten bij de actuele ontwikkelingen van factoren over het privégebruik en de kosten van auto’s van de zaak van invloed op de benadering van de gemiddelde waarde van het voordeel voor privégebruik;
te verhinderen dat op privégebruik van een auto die vóór 2017 in het buitenland in gebruik is genomen de bijtelling van 22% van toepassing is en niet op auto die voor het eerst te naam is gesteld in het Nederlandse kentekenregister vóór 2017;
de complexiteit van de uitvoering van de regeling te beperken;
rechtszekerheid te bieden aan automobilisten die vóór 2017 een leasecontract hebben gesloten tegen een bijtellingstarief waarvan bij de keuze van de auto is uitgegaan.

Bron: HR 11-01-2019

Per 1 januari 2019 zijn de legestarieven die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hanteert voor verblijfsvergunningen gewijzigd. Een aantal van deze tarieven is fors verlaagd. De reden voor deze vermindering zijn de directieven vanuit de Europese Commissie, die de Nederlandse legestarieven veel te hoog vond.
Het tarief voor de aanvraag voor een kennismigrant is gehalveerd en bedraagt nu € 285 in plaats van € 582. Ook de tarieven voor het aanvragen van het erkend referentschap voor grote en kleine bedrijven is verminderd. Voor 2019 bedragen deze € 3.927 (voorheen € 5.345), resp. € 1.963 (voorheen € 2.672).
Bron: IND

Als een echtpaar een periodiek verrekenbeding niet heeft uitgevoerd en vervolgens onverplicht een vaststellingsovereenkomst afsluit, kan er in fiscale zin sprake zijn van een schenking als het op grond van het huwelijksvermogensrecht niet noodzakelijk is om tot verrekening over te gaan.
In deze zaak was een echtpaar in 1979 gehuwd op huwelijkse voorwaarden, die iedere vorm van een huwelijksgemeenschap uitsloten. Vele jaren later wees een belastingadviseur hen erop dat de vrouw bij een eventuele echtscheiding vrijwel geen bezittingen zou hebben. Daarom sloten de man en de vrouw een vaststellingsovereenkomst ‘verrekening verleden huwelijkse voorwaarden’. Op grond van deze overeenkomst moest de man € 10 miljoen betalen aan zijn vrouw.
Volgens de inspecteur was er sprake van een schenking, aangezien de huwelijkse voorwaarden iedere vorm van een huwelijksgemeenschap uitsloten, vrijwel het gehele vermogen door de man was ingebracht en er geen vermogen was dat voor verrekening in aanmerking kwam. De vaststellingsovereenkomst leidde ertoe dat de vrouw een vordering van € 10 miljoen kreeg op haar man. Door deze vermogensverschuiving was de man verarmd en de vrouw verrijkt. De vrouw voerde aan dat er sprake was van voldoening aan een natuurlijke verbintenis, aangezien zij altijd had meegewerkt in de onderneming van haar man en hiervoor nooit betaald had gekregen. Zij stelde dat haar echtgenoot zich zodoende gedwongen voelde om de genoemde betaling te doen. Maar volgens het hof was de arbeid die de vrouw had verricht gebruikelijk tussen echtgenoten onderling en was niet gebleken dat er sprake was van meer arbeid, aangezien de echtgenoot het altijd voor het zeggen had gehad binnen het concern. Ook was volgens het hof niet aannemelijk dat de werkzaamheden van de vrouw een beloning van € 10 miljoen waard waren. Het hof oordeelde dan ook dat er sprake was van een schenking.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2019