Als een sociaal plan een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling bevat, kan de inspecteur oordelen dat sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding. Maar hij moet wel op grond van de objectieve voorwaarden en kenmerken van deze regeling tot dit oordeel komen.
Een vennootschap heeft in verband met een reorganisatie, volgens het afspiegelingsbeginsel boventallige werknemers aangewezen en een ‘vrijwilligers en plaatsmakersregeling’ opgezet. Boventallige werknemers en werknemers die gebruikmaken van de plaatsmakersregeling ontvangen een beëindigingsvergoeding. De vergoeding wordt berekend op basis van de kantonrechtersformule en bedraagt maximaal de redelijkerwijs te verwachten inkomensderving tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Bij de berekening van de vergoeding wordt rekening gehouden met de uitkeringsrechten waarop een werknemer aanspraak kan maken. De vennootschap heeft de inspecteur verzocht om bij beschikking te bepalen dat de vergoeding niet wordt aangemerkt als een vergoeding uit hoofde van een regeling voor vervroegde uittreding (RVU). De inspecteur meent dat een dergelijke beschikking niet kan worden afgegeven. Bij een plaatsmakersregeling kan volgens de inspecteur niet vooraf aan de hand van objectieve criteria worden vastgesteld of het collectieve ontslag al dan niet leeftijdsafhankelijk is. Verder meent de inspecteur dat uit de feitelijke uitstroom is gebleken dat de regeling een RVU is.
De Hoge Raad geeft aan hoe men de vraag of sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding (RVU) moet beantwoorden. Daarbij is bepalend of de uitkeringen of verstrekkingen uit de desbetreffende regeling zijn bedoeld om het inkomen van de ex-werknemer te overbruggen of aan te vullen tot zijn pensioendatum. De beweegreden van de werkgever om deze uitkeringen te verstrekken zijn niet van belang, net zomin als de reden voor de werknemer om deel te nemen aan deze regeling. Men moet evenmin rekening houden met de feitelijke uitstroom van de werknemers en de hoogte van het feitelijk overeengekomen beëindigingsvergoeding. De Hoge Raad oordeelt dat Hof Den Bosch op dit punt een steek had laten vallen. Maar uiteindelijk had het hof terecht geoordeeld dat een plaatsmakersregeling niet kwalificeerde als een RVU. De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën ongegrond.
Bron: HR 22-06-2018

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een rapportage van de cao-afspraken 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd.
De rapportage geeft een beeld van de stand van zaken van cao-afspraken op het gebied van de contractloonontwikkeling, de onderkant van het loongebouw, doorgroei in loonschalen, afstand tot de arbeidsmarkt, normale arbeidsduur, bovenwettelijke aanvullingen bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, flexibele beloning, contracten voor bepaalde tijd, duurzame inzetbaarheid en bevordering van (een bredere) inzetbaarheid. Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef van 99 cao’s. Onder deze cao’s vallen circa 4,5 miljoen werknemers (80% van alle werknemers onder een cao).
Volgens de rapportage bedroeg de gemiddelde contractloonontwikkeling in 2017 1,6%. In 2016 lag de contractloonontwikkeling een halve procentpunt hoger. De contractloonmutatie in 2017 loopt uiteen van gemiddeld 1,2% in de overheidssector, 1,7% in de marktsector tot 1,8% in de zorgsector. Het hoogst was de contractloonontwikkeling in de sector vervoer en communicatie (1,9%) en het laagst in de sectoren landbouw en visserij, zakelijke dienstverlening en overige dienstverlening (1,6%).
Volgens de voorlopige cijfers van 2018 is dit jaar de contractloonstijging iets hoger (1,8%). Dit cijfer is gebaseerd op 52 cao-akkoorden. Rekening houdend met de overloopeffecten uit vorige jaren komt de gemiddelde contractloonmutatie voor 2018 op jaarbasis uit op 1,9%.
Bron: Min SZW 26-06-2018

Het kabinet wil discriminatie op de arbeidsmarkt tegengaan en bedrijven die discrimineren aanpakken. Staatssecretaris Van Ark wil daarom toezicht van de Inspectie SZW op werving- en sollicitatieprocedures mogelijk maken.
Nederlanders met een migratieachtergrond hebben nog altijd een achterstand op de arbeidsmarkt. Net als jongeren, (zwangere) vrouwen en ouderen. Een deel van die achterstand kan verklaard worden door gebrek aan ervaring, opleiding, professioneel netwerk of beheersing van het Nederlands. Maar een deel is ook te wijten aan discriminatie op de arbeidsmarkt.
Sinds half juni vraagt de Inspectie SZW bijvoorbeeld bij inspecties van het team Arbeidsdiscriminatie hoe geïnspecteerde bedrijven hun werving- en selectieprocessen hebben ingericht. Dat is oriënterend van aard, omdat handhavende bevoegdheden op het terrein van werving en selectie op dit moment nog ontbreken. Dit levert wel informatie op voor verdere verkenning van de rol die de Inspectie SZW in de toekomst zou kunnen spelen. Gedacht wordt aan een versterking van de handhavende rol van de Inspectie SZW en de instrumenten die daarvoor kunnen worden ingezet (bijv. scannen vacatureteksten, inzetten mystery calls en mystery guests).
Aanvullend wil de staatssecretaris ook kijken of voor uitzendbureaus in het bijzonder een meldingsplicht bij discriminerende verzoeken mogelijk is.
Van Ark kondigt behalve een aantal nieuwe ideeën ook de voortzetting van bestaande initiatieven aan. Het gaat dan niet alleen om handhaven, maar ook juist om bewustwording en praktische handvatten voor bedrijven.
Bron: Min SZW 19-06-2019

Intermediairs zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen moeten vanaf 1 juli 2020 grensoverschrijdende constructies die gebruikt kunnen worden om belasting te ontduiken bij de Belastingdienst melden. De informatieplicht zal gaan gelden vanaf 25 juni 2018.
De informatie over de periode van 25 juni 2018 tot 1 juli 2020 hoeft pas uiterlijk 31 augustus 2020 aan de Belastingdienst te worden doorgegeven. Als er vanaf 2020 een melding wordt gedaan dan betekent dit dat een belastingconstructie voor de Belastingdienst mogelijk de moeite van het verder onderzoeken waard is. Van belastingontduiking hoeft geen sprake te zijn. Als gevolg van de Europese richtlijn krijgen de belastingdiensten van alle lidstaten toegang tot een database met informatie over deze constructies, die door de Europese Commissie wordt opgericht. De Belastingdienst krijgt zo meer inzicht in welke structuren gebruikt worden en kan hierop actie ondernemen.
Naar aanleiding van een Europese richtlijn die in maart dit jaar is aangenomen, wordt wetgeving voorbereid waarin deze informatieverplichting wordt opgenomen. Dit najaar volgt een internetconsultatie waarmee belanghebbenden een reactie kunnen geven op de voorgenomen wetgeving. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel in de loop van 2019 ingediend bij de Tweede Kamer. Vanaf 31 oktober 2020 moet de eerste informatie tussen de belastingdiensten van de Europese lidstaten onderling worden uitgewisseld. Met dit nieuwe waarschuwingssysteem krijgen belastingdiensten meer informatie over potentiële misbruiksituaties, zodat zij hierop ook actie kunnen ondernemen. Dit heeft ook een preventieve werking op het aantal potentieel agressieve fiscale adviezen.
Bron: MvF 22-06-2018

Het kabinet is een stap verder met de uitwerking van de nieuwe wetgeving voor zzp’ers, maar heeft ook nog werk te verrichten. Zo doet het kabinet onderzoek naar de tariefstelling bij zzp en gaat het in gesprek met de Europese Commissie over de bescherming van werkenden met lage tarieven. Dat schrijven minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Snel van Financiën op 22 juni 2018 in een hoofdlijnenbrief aan de Tweede Kamer.
Het kabinet gaat naast deze acties direct na de zomer ook met belanghebbenden in gesprek zodat zij kunnen bijdragen aan de verdere uitwerking van de maatregelen uit de hoofdlijnenbrief en de afwegingen daarbij. In het najaar zal het kabinet de Tweede Kamer opnieuw op de hoogte stellen van de stand van zaken. Het streven blijft dat de wetgeving 1 januari 2020 ingaat.
Het maken van nieuwe wet- en regelgeving rond het zelfstandig ondernemerschap (zzp) is geen simpele opgave. Dat was duidelijk bij de invoering van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) in 2016 en blijkt ook nu. Desondanks is het onverminderd nodig dat er deze kabinetsperiode nieuwe wetgeving komt. Aan de ene kant om de groep mensen die een welbewuste keuze maakt voor het zelfstandig ondernemerschap de ruimte te geven om te ondernemen. Maar ook om de groep mensen te beschermen die, soms ongewild, in een kwetsbare positie belanden.
Daarnaast wil het kabinet oneerlijke concurrentie tegengaan tussen de bedrijven die zich aan de regels houden en de bedrijven die zzp-constructies gebruiken om hun loonkosten te drukken en hun risico’s af te wentelen.
In het regeerakkoord is aangegeven dat de maatregelen uitvoerbaar moeten zijn, ze zekerheid moeten bieden en dat de administratieve lasten beperkt moeten blijven. Er wordt gezocht naar een goede balans tussen deze drie voorwaarden bij het verduidelijken van de wet- en regelgeving. Het kabinet zal onderzoeken of en hoe de in het regeerakkoord genoemden webmodule hiervoor geschikt en passend is. Met wetenschappers en veldpartijen worden hier de komende maanden keuzes in gemaakt. Het begrip gezag wordt in het verlengde hiervan, zoals de Kamer is toegezegd, voor 1 januari 2019 verduidelijkt.
Ook blijkt het ingewikkeld om een uurtarief af te bakenen, dit is nodig om te weten wie er straks onder bijvoorbeeld de maatregel over het lage tarief vallen. Het kabinet is hier een onderzoek naar gestart. Daarnaast gaat het kabinet in gesprek met de Europese Commissie over de vraag hoe de extra bescherming voor de mensen met lage tarieven zich verhoudt tot het Europees recht.
Het moratorium op de handhaving voor de wet DBA blijft van kracht tot 1 januari 2020. Zoals in februari aangekondigd gaat de Belastingdienst vanaf 1 juli 2018 niet alleen bij de ernstigste kwaadwillenden, maar bij alle kwaadwillenden handhaven.
De Belastingdienst gaat voor het einde van 2018 bij minimaal honderd opdrachtgevers in verschillende sectoren langs om in gesprek te gaan over hun manier van werken. In gesprek gaan met opdrachtgevers leidt nu in een aantal gevallen al tot aanpassing van de werkwijze en dus tot verbetering. Daarnaast gaan de Belastingdienst en de Inspectie SZW nauwer samenwerken en in hun interventieteams extra aandacht geven aan het onderzoeken en bestrijden van schijnzelfstandigheid. In afwachting van nieuwe wetgeving en bij onzekerheid kunnen zzp’ers en opdrachtgevers altijd contact opnemen met de Belastingdienst om afspraken te maken.
Het kabinet werkt niet alleen aan de problemen nu, maar wil tegelijkertijd het denken en de discussie starten over de fundamentele vragen van de toekomst. Hierbij gaat het onder meer over de balans tussen bescherming en vrijheid. In het najaar zal het kabinet daarom een commissie aanstellen die zich over deze vragen buigt.
Bron: Min SZW 22-06-2018

Het kabinet wil de Energie-investeringsaftrek (EIA) als fiscale stimuleringsregeling voortzetten. Dit laat minister Wiebes van EZK weten in een brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het evaluatierapport van de EIA.
Gegeven de uitdagingen die samenhangen met de gestelde energie- en klimaatdoelen van het kabinet en de op zichzelf gunstige overall waardering van de EIA als fiscale stimuleringsregeling is het kabinet van mening dat deze fiscale regeling moet worden voortgezet. Wat de aanbevelingen in het rapport betreft zal het kabinet het huidige aftrekpercentage van 54,5% in het pakket Belastingplan 2019 verlagen naar 45%. Het netto belastingvoordeel wordt daardoor weliswaar iets verlaagd, maar blijft naar de mening van het kabinet op een voldoende niveau om ondernemers te prikkelen tot het treffen van energie-investeringen. Het kabinet hecht belang aan de vermindering van de administratieve lasten en verbetering van de zichtbaarheid van de regelingen voor ondernemers. Het kabinet neemt dan ook de aanbeveling over om te bekijken of het loket voor EIA en MIAVamil-aanvragen verder kan worden geïntegreerd. Ook de aanbeveling om de eindverantwoordelijkheid voor de Uitvoeringsregeling EIA en de daarin opgenomen Energielijst aan de minister van EZK toe te delen, wordt door het kabinet overgenomen bij het vaststellen van de Uitvoeringsregeling EIA voor 2019.
Bron: Min EZ 14-07-2018

Er komt een nieuwe subsidieregeling voor huishoudens en bedrijven die zelf duurzame elektriciteit opwekken. Dat schrijft minister Wiebes van Economische Zaken in een Kamerbrief.
Nu zijn er vanuit het Rijk drie subsidieregelingen om de opwekking van lokale hernieuwbare energie te stimuleren. Een van die regelingen is de salderingsregeling. Hierbij wordt de zelfopgewekte elektriciteit van huishoudens en bedrijven in mindering gebracht met de van het net afgenomen elektriciteit. Hierdoor hoeven zij geen leveringskosten, energiebelasting, opslag duurzame energie (ODE) en btw te betalen over dat in mindering gebrachte deel.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de salderingsregeling in 2020 wordt omgevormd naar een nieuwe regeling, omdat de regeling ‘een relatief kostbaar instrument is om duurzame energie te bevorderen’. De nieuwe regeling zal een terugleversubsidie worden. Deze subsidie is een vergoeding voor het opwekken van de stroom die aan het elektriciteitsnet wordt teruggeleverd. Voor gebruikers van de salderingsregeling wordt een overgangsperiode geregeld.
De nieuwe regeling gaat niet alleen voor zonne-energie gelden, maar ook voor andere hernieuwbare energiebronnen zoals windenergie. Huishoudens en bedrijven die hun opgewekte stroom zelf verbruiken, zullen daar net als nu geen energiebelasting en geen ODE voor hoeven betalen. De nieuwe regeling gaat er verder vanuit dat eigenaren van zonnepanelen hun investering in ongeveer zeven jaar moeten kunnen terugverdienen. Tot slot stelt Wiebes een subsidieplafond in, zodat ‘het budget beheersbaar blijft’.
Bron: Min EZ 15-06-2018

De belangenorganisaties van belastingplichtigen en ondernemers zijn van mening dat de vermogensrendementsheffing in de huidige vorm strijdig is met het recht op eigendom, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Zij roepen de staatssecretaris van Financiën op voor het einde van het jaar het box 3-stelsel aan te passen. De ondertekenaars constateren dat een herziening van box 3 past in de agenda van het regeerakkoord. Voor het realiseren van deze ambitie dient een fiscale verschuiving op de belasting op kapitaal plaats te vinden ten gunste van Nederlandse belastingplichtigen, waaronder vooral mkb’ers en zzp’ers. ‘Het is deze groep Nederlanders die direct bijdraagt aan de groei van de Nederlandse economie, die vermogen opbouwt en daarmee kapitaal ter beschikking stelt om te investeren in nieuwe bedrijven, innovatieve projecten en familieondernemingen.’ ‘Het is tijd dat de staatssecretaris met een rechtvaardige vermogensrendementsheffing komt. Dat is belangrijker dan het optimaliseren van het fiscale vestigingsklimaat voor buitenlandse ondernemingen, aldus Paul Koster, directeur van de Vereniging Effectenbezitters, VEB.
Gelet op uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst snappen de meeste belastingplichtigen dat het waarmaken van de kabinetsambitie, om box 3 te herzien, niet moet leiden tot een onwerkbare situatie. In dit kader pleiten de ondertekenaars ook voor een eenvoudig en rechtvaardig stelsel met een forfaitaire component. Met dien verstande dat belast wordt op basis van het daadwerkelijke rendement voor zover mogelijk.
Bron: ONL, RB, Novak, Bond voor belastingbetalers, VEB 19-06-2018

De gemiddelde pensioenleeftijd is vorig jaar weer gestegen. Werknemers gingen in 2017 gemiddeld bij een leeftijd van 64 jaar en 10 maanden met pensioen. Dit is vijf maanden hoger dan in 2016.
Begin deze eeuw lag de gemiddelde pensioenleeftijd nog onder 61 jaar. Van 2007 begint die leeftijd echter te stijgen onder invloed van regelgeving en wetswijzigingen die als doel hadden werknemers te stimuleren om langer door te werken. Ook de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013 is van invloed op de pensioenleeftijd. Vorig jaar lag de AOW-leeftijd op 65 jaar en 9 maanden. De komende jaren gaat die leeftijd verder omhoog tot 67 jaar en 3 maanden in 2022. Vanaf 2022 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.
Het aandeel werknemers dat voor hun 65e verjaardag met pensioen ging, daalde de afgelopen twaalf jaar van 88% in 2006 naar 38% in 2017. In 2006 was ruim een kwart 59 jaar of jonger, in 2017 was dat afgenomen tot 4,4%. Het aantal werknemers dat 65 jaar of ouder was op het moment van pensionering is drastisch toegenomen: van ruim 12% in 2006 tot bijna 62% in 2017. Wel zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen en naar opleidingsniveau. Vrouwelijke werknemers gaan op jongere leeftijd met pensioen dan mannen. In 2017 was het verschil bijna 9 maanden. Hoogopgeleide werknemers gingen in 2017 gemiddeld met 64 jaar en 5 maanden met pensioen en waren daarmee bijna 10 maanden jonger dan laagopgeleide werknemers.
Het aantal personen van 55 jaar en ouden met loon als voornaamste inkomensbron is tussen 2005 en 2016 met bijna 80% gegroeid. Belangrijke oorzaken hiervan zijn de vergrijzende beroepsbevolking en de verhoging van de AOW-leeftijd. In 2016 waren er bijna vier keer zo veel werknemers van 60 tot 65 jaar als in 2005. Het aantal werknemers van 65 jaar of ouder nam nog harder toe en verzesvoudigde in dezelfde periode, tot 44.500 in 2016.
Bron: CBS 20-06-2018

Volgens de Hoge Raad is het verlaagde btw-tarief (6%) niet van toepassing op de terbeschikkingstelling van ligplaatsen in een jachthaven. De exploitant meende dat er sprake was van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie in de zin van de Btw-richtlijn. Volgens de Hoge Raad kan echter het ter beschikking stellen van ligplaatsen met gebruik van de diverse voorzieningen niet worden aangemerkt als recht gebruik te maken van een sportaccommodatie.
Een exploitant van een jachthaven stelt ligplaatsen voor zeil- en motorboten ter beschikking. De jachthaven heeft diverse voorzieningen (zoals toiletten, douches, afvaldepots, voorzieningen voor onderhoud en reparatie en laad/tappunten voor elektra en water aan boord) waarvan de huurders van de ligplaatsen gebruik mogen maken. In geschil is of het verlaagde btw-tarief (6%) van toepassing is op de liggelden op grond van post b.3 van Tabel 1, Wet OB 1968. De exploitant is namelijk van mening dat de terbeschikkingstelling van ligplaatsen kwalificeert als het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie (post 14, Bijlage III, Btw-richtlijn).
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de prestatie waarop de liggelden ziet de verhuur van parkeerruimte behelst waarop het algemene btw-tarief (21%) van toepassing is. Volgens het hof volgt uit een uitspraak van het EU Hof van Justitie van 25 februari 2016 niet dat de verhuur van parkeerruimte voor boten kan worden beschouwd als het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie. Deze prestatie vormt ook niet het gelegenheid geven tot sportbeoefening aangezien het sporten niet plaatsvindt in de jachthaven, maar in open water. De Hoge Raad overweegt dat het geven van gelegenheid tot sportbeoefening als bedoeld in de wet OB 1968 uitgelegd moet worden in overeenstemming met de Btw-richtlijn. De Hoge Raad sluit zich bij het oordeel van het hof aan dat de ligplaatsen op zichzelf bezien niet bestemd zijn voor sportbeoefening en dat de voorzieningen van de jachthaven niet bestemd en nodig zijn voor de daadwerkelijke sportbeoefening met boten. Het ter beschikking stellen van ligplaatsen met gebruik van de diverse voorzieningen kan niet worden aangemerkt als recht gebruik te maken van een sportaccommodatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
Bron: HR 15-06-2018