Leidraad tariefafspraken voor zzp’ers in cao’s

De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft een leidraad voor cao-partijen gepubliceerd over tariefafspraken voor zzp’ers in cao’s. Met de leidraad wil de ACM duidelijkheid geven over de vraag of tariefafspraken voor zzp’ers in een cao op basis van de Mededingingswet zijn toegestaan.

In de leidraad geeft de ACM aan dat afspraken die nadelig zijn voor de concurrentie vallen onder het kartelverbod. Het kartelverbod geldt voor afspraken tussen ondernemingen (waaronder natuurlijke personen, zzp’ers), en voor besluiten van de vertegenwoordigers van ondernemingen: ondernemersverenigingen. Voor zover cao-partijen zzp’ers vertegenwoordigen en tariefafspraken voor hen maken, treden zij op als ondernemersvereniging.
Voor veel zzp’ers is het (uur)tarief een belangrijk instrument om zich te onderscheiden van andere zzp’ers. Afspraken hierover in een cao verkleint de commerciële vrijheid zzp’ers en leidt ertoe dat opdrachtgevers hogere kosten maken. Wat weer kan leiden tot hogere prijzen voor consumenten. Er zijn twee algemene uitzonderingen op het kartelverbod., maar tariefafspraken voor zzp’ers in een cao voldoen zelden aan deze algemene uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft – kort gezegd – de situatie dat de partijen door de afspraken efficiënter kunnen werken en die voordelen ten goede komen aan de klanten en daarnaast voldoende ruimte blijft voor concurrentie. De tweede uitzondering betreft een afspraak die nauwelijks marktverstorend werkt (slechts gering aantal ondernemingen betrokken bij de afspraak met een beperkt marktaandeel). Daar een afspraak in een bedrijfstak-cao per definitie een breed bereik heeft, hebben tariefafspraken in een bedrijfstak-cao waarschijnlijk ook geen verwaarloosbaar effect op de markt. Dat is anders als bijvoorbeeld enkele individuele zzp’ers onderling tariefafspraken zouden maken.
Cao-tariefafspraken voor werknemers zijn wel toegestaan. Voorwaarde is wel dat ze het resultaat zijn van overleg tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties en de afspraken moeten rechtstreeks leiden tot verbetering van de arbeidsvoorwaarden en/of bescherming van de werkgelegenheid. Met name aan die tweede voorwaarde wordt in geval van cao-afspraken over zzp’ers niet voldaan. Zulke afspraken beschermen namelijk in de eerste plaats zzp’ers tegen onderlinge concurrentie. Ze dragen niet rechtstreeks bij aan het bereiken van sociale doelen voor werknemers, aldus de ACM. Een uitzondering geldt echter voor zzp’ers die in een vergelijkbare positie zitten als werknemers, zogenoemde schijnzelfstandigen. Dit was onder meer aan de orde bij de afspraken voor remplaçanten in de cao Orkesten waar het Europese Hof van Justitie eind 2014 over oordeelde.
Bron: ACM 24-02-2017

Belastingdienst mag ANPR foto’s niet gebruiken

De Hoge Raad oordeelt dat de Belastingdienst bij de controle van rittenregistraties geen gebruik maken van met ANPR-camera’s vastgelegde beelden. Er bestaat geen toereikende wettelijke grondslag voor het gebruik van deze beelden.

Aan drie werknemers zijn door hun werkgever een auto ter beschikking gesteld. Zij beschikken over een verklaring geen privégebruik auto. De inspecteur meent dat de overgelegde rittenregistraties niet voldoen aan de wettelijke eisen omdat de auto’s gesignaleerd zijn op locaties die niet overeenkomen met de gegevens in de rittenregistraties. Dit wordt onder andere afgeleid uit foto’s die door het Korps landelijke politiediensten gemaakt zijn met ANPR-camera’s. De Belastingdienst bewaart de gegevens die fiscaal van belang zijn gedurende zeven jaar. De overige gegevens worden direct vernietigd. De inspecteur legt naheffingsaanslagen LB op voor bijtelling privégebruik auto.
Volgens de Hoge Raad is er een voldoende precieze wettelijke grondslag nodig voor het verzamelen, vastleggen, bewerken, bewaren en gebruiken van de ANPR gegevens door de inspecteur. De algemene taakstelling van de Belastingdienst (art. 2 lid 1 Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003) voldoet hier niet aan. De vereiste wettelijke grondslag kan ook niet worden gevonden in art. 55 AWR. Aangezien de inspecteur over de gegevens beschikt zonder de vereiste wettelijke grondslag is er sprake van een systematische inbreuk op artikel 8 EVRM. De inspecteur mag de gegevens niet gebruiken bij het opleggen van de naheffingsaanslagen LB. In twee van de drie zaken verwijst de Hoge Raad de zaak naar een ander gerechtshof voor een hernieuwde beoordeling of het bewijs is geleverd dat de auto’s voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden zijn gebruikt. In de andere zaak kon de Hoge Raad de zaak zelf afdoen aangezien de naheffingsaanslagen in die zaak uitsluitend gebaseerd waren op ANPR-foto’s.
Bron: HR 24-02-2017

Compromis voor bijtelling privégebruik zieke dga

De Hoge Raad oordeelde vorig jaar dat de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak toch moest worden toegepast in de zaak van een dga die onder meer te ziek was om te rijden. De zaak werd verwezen naar Hof Amsterdam. Tijdens de zitting voor dat hof hebben partijen een compromis bereikt.

Hof Den Haag had eerder in deze zaak geoordeeld dat de auto weliswaar aan de dga ter beschikking was gesteld, maar dat voor een bijtelling privégebruik geen grond was omdat de auto vanwege de inrichting (het betrof een loodgietersbedrijf) eigenlijk niet voor privédoeleinden was te gebruiken en omdat de sleutels na sluitingstijd in de sleutelkast van het bedrijf werden opgeborgen en de auto ‘s avonds voor het bedrijf stond geparkeerd. Verder had het hof ook acht geslagen op de verklaring dat een ernstige ziekte het de dga vrijwel onmogelijk maakte auto te rijden en op de omstandigheid dat de dga privé over een andere auto beschikte.
Volgens de Hoge Raad had Hof Den Haag met deze argumenten niet tot het oordeel mogen komen dat de bijtelling achterwege mocht blijven. De bijtelling privégebruik moet worden toegepast indien een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. Een auto wordt geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Door Hof Amsterdam moest worden onderzocht of de dga overtuigend heeft aangetoond dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden werd gebruikt. Op de zitting hebben de partijen ten aanzien van deze vraag een compromis bereikt waardoor de naheffingsaanslagen LB 2008 en LB 2009 worden vernietigd, de naheffingsaanslag LB 2010 wordt verminderd en de naheffingsaanslag LB 2011 in stand blijft. Ook de boetebeschikkingen worden vernietigd. De heffings- en invorderingsrente en de proceskostenvergoeding worden overeenkomstig de wet- en regelgeving vastgesteld.
Bron: Hof Amsterdam 9-02-2017

Actie balansschulden btw bijna ten einde

De Belastingdienst laat via zijn site weten dat per 1 maart 2017 wordt gestopt met de ‘Actie balansschulden omzetbelasting’. Daarnaast maakt zij ondernemers er op attent dat suppletieaangifte moet worden gedaan als er in 2016 te veel of te weinig btw is aangegeven.

Op 1 augustus 2013 is de Belastingdienst gestart met het landelijke project Actie balansschulden btw. Hiermee werden onverklaarbare afdrachtsverschillen inzichtelijk gemaakt. Uit de beslissing op een WOB-onderzoek blijkt dat bij ondernemers met een balansschuld van meer dan € 50.000 aan btw een schuldonderzoek werd uitgevoerd. Bij balansschulden tot € 50.000 werd alleen een verzuimboete van 10% van de ten onrechte niet voldane btw opgelegd. Vanaf 1 maart 2017 gelden weer de uitgangspunten voor het opleggen van boetes bij het toezichtproces, zoals die zijn vastgelegd in het besluit bestuurlijke boeten belastingdienst. Dat betekent dat bij een vrijwillige verbetering via een suppletie geen vergrijpboete wordt opgelegd en geen verzuimboete wordt opgelegd als het via de suppletie te betalen bedrag € 20.000 of minder bedraagt of als het bedrag van de suppletie minder bedraagt dan 10% van het bedrag van de belasting die over het tijdvak/de tijdvakken waarop de suppletie(s) betrekking heeft/hebben, eerder per saldo is betaald dan wel terugontvangen. In overige gevallen wordt een verzuimboete opgelegd van 5% tot het wettelijk maximum van € 5.278 (art. 67c lid 1 AWR 1959).
De suppletie moet plaatsvinden via het digitale suppletieformulier op de site van de Belastingdienst of de downloadversie van het suppletieformulier. Via deze formulieren kan ook teveel aangegeven btw-bedrag worden teruggevraagd. Als de alsnog verschuldigde btw voor 1 april 2017 wordt aangegeven is geen belastingrente verschuldigd.
Als de teveel of te weinig opgegeven btw minder is dan € 1.000, dan hoeft geen suppletieformulier te worden ingediend. Deze btw mag worden verwerkt in de eerstvolgende btw-aangifte.
Bron: Belastingdienst 20-02-2017

Banken investeren in participatie

De banken die deelnemen aan de cao Banken en de Nederlandse Vereniging van Banken stellen samen tenminste 23 zogeheten ‘participatiecertificaten’ ter beschikking voor werkzoekenden met een verminderd arbeidsvermogen.

De banken sluiten zich hiermee aan bij het initiatief van de ‘commissie Van Praag’. Elke aangesloten bank neemt dit jaar (tenminste) één participatiecerticaat af ter waarde van €3.500. Daarnaast organiseren zij met elkaar een of meerdere bijeenkomsten over het creëren van arbeidsmogelijkheden voor mensen met een beperking.
De maatregel is onderdeel van de nieuwe CAO BANKEN 2017-2019 die is afgesloten door de Werkgeversvereniging Banken (WVB), CNV Vakmensen en De Unie.
Bron: NVB 21-02-2017

Afdrachtvermindering onderwijs voor maatwerkopleiding

De afdrachtvermindering onderwijs is per 1 januari 2014 afgeschaft maar staat nog volop in de belangstelling. Controles door de fiscus hebben geleid tot een reeks procedures. Rechtbank Den Haag boog zich onlangs over de vraag of een detacheringsbureau afdrachtvermindering kon claimen voor medewerkers die enkele deelkwalificaties van een erkende crebo-opleiding volgden.

Een detacheringsbureau laat in de jaren 2011-2013 diverse medewerkers een éénjarig maatwerkopleidingstraject volgen. Het opleidingstraject bestond uit twee deelkwalificaties van de in het Centraal Register Beroepsonderwijs (crebo) opgenomen opleiding Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2, te weten de deelkwalificaties geautomatiseerde informatievoorziening-gebruik 2 en tekstverwerken 2.
De volledige opleiding Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2 betreft een driejarige opleiding die bestaat uit vijftien deelkwalificaties, waarvan negen – waaronder de deelkwalificatie geautomatiseerde informatievoorziening-gebruik 2 – verplicht zijn. Voor vijf – waaronder de deelkwalificatie tekstverwerken 2 – is er een keuze en één is vrij. Het aantal studiebelastingsuren van deze beroepsopleiding bedraagt in totaal 4.800 uur (1.600 uur per jaar). Het aantal studiebelastingsuren van de door de werknemers gevolgde deelkwalificaties bedraagt in totaal 455 uur voor één jaar.
Het detacheringsbureau claimt in de genoemde jaren afdrachtvermindering onderwijs. Voor de rechtbank is in geschil of de claim terecht is.
Volgens de inspecteur kan afdrachtvermindering onderwijs alleen worden geclaimd in het geval de volledige beroepspraktijkvorming van een beroepsopleiding wordt gevolgd. In een eerdere uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor het kunnen claimen van afdrachtvermindering niet is vereist dat de werknemer een (volledige) beroepsopleiding volgt. Hetgeen de werknemer moet volgen is de beroepspraktijkvorming die als zodanig deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van een van de beroepsopleidingen die in voornoemde bepaling worden aangeduid. Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit niet verder dan dat ten minste beroepspraktijkvorming moet zijn gevolgd die deel uitmaakt van een opleiding van de beroepsbegeleidende leerweg die ook overigens valt binnen de voorwaarden die de Wet educatie beroepsonderwijs stelt. Niet in geschil is dat de werknemers binnen een maatwerkopleidingstraject de onderhavige deelkwalificaties hebben gevolgd en dat zij ter zake van deze deelkwalificaties beroepspraktijkvorming hebben gevolgd. Nu het detacheringsbureau voorts onweersproken heeft gesteld dat de onderhavige deelkwalificaties voor tenminste 60% uit beroepspraktijkvorming bestaan en de inspecteur daarnaar geen (nader) onderzoek heeft verricht, heeft het detacheringsbureau voor de onderhavige tijdvakken recht op toepassing van de afdrachtvermindering.
Bron: Rb. Den Haag 30-01-2017

Minder baanverlies bij flexwerkers

Met de aantrekkende arbeidsmarkt verliezen minder mensen hun baan. Vooral flexwerkers worden minder vaak werkloos dan in voorgaande jaren. Van degenen die in 2015 flexwerk hadden, was krap 5% een jaar later werkloos. Dat is het laagste percentage sinds het begin van de crisis.

In 2016 nam het aantal werklozen af met 76.000. Van de 538.000 werklozen in 2016 hadden 164.000 personen een jaar eerder nog betaald werk. In 2015 ging het nog om 200.000 mensen die hun werk verloren. Het aantal mensen dat in twee achtereenvolgende jaren werkloos was, daalde ook: van 227.000 in 2015 naar 201.000 in 2016.
Bij werknemers met een flexibele arbeidsrelatie daalde het aantal mensen dat werkloos werd het sterkst. In 2016 werden 93.000 mensen (4,6%) werkloos na een flexibele arbeidsrelatie. Een jaar eerder was dat nog 6,1%. Het aantal flexwerkers neemt wel nog steeds toe omdat de instroom in flexibele banen groter is dan de uitstroom.
Ook bij mensen met een vast dienstverband nam het percentage baanverliezers af, van 1,5% naar 1,3%, ofwel 63.000 personen. Bij zelfstandigen nam het percentage dat een jaar later geen werk meer had en op zoek was naar een baan niet verder af. Met 0,6% is dat wel het laagste percentage van alle werkenden.
Het percentage werkenden dat een jaar later werkloos is, daalt in vrijwel alle beroepsklassen. De grootste daling over de laatste twee jaren zat bij de technische beroepen. Daarnaast was de daling naar verhouding sterk bij commerciële en dienstverlenende beroepen. Dit zijn twee beroepsklassen met een hoog percentage flexwerkers. In transport- en logistieke beroepen is het percentage baanverliezers gemiddeld over 2015 en 2016 het grootst.
Bron: CBS 16-02-2017

Seizoenswerk in Nederland – waar verzekerd?

Of iemand pleegt te werken in twee of meer lidstaten is een vraag waarover vaker wordt geprocedeerd, met name gaat het dan om de vraag waar iemand sociaal verzekerd is.

In een zaak voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant betrof het onlangs een Poolse werkneemster die tijdens haar verlof bij de Poolse werkgever enige weken in Nederland werkzaam was. Van 15 maart 2013 tot en met 31 december 2014 heeft zij in Polen als ouderenverzorgster in vaste loondienst gewerkt. Zij heeft heel 2013 premie volksverzekeringen in Polen afgedragen. In de periode van 15 november 2013 tot en met 28 december 2013 heeft zij in Nederland gewerkt als seizoenkracht. Gedurende deze periode heeft zij verlof opgenomen bij haar Poolse werkgever. In 2012 en 2014 heeft zij eveneens in de maanden november en december een aantal weken in Nederland gewerkt.
Aan Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt de vraag voor gelegd of de vrouw in de periode van 15 november 2013 tot en met 28 december 2013 premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland. Verordening (EG) 883/2004 is van toepassing. Volgens deze verordening is het stelsel van de woonstaat van toepassing indien substantieel (ten minste 25% van de tijd) in de woonstaat wordt gewerkt. In deze zaak komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden in twee of meer lidstaten en dat er sprake is van verzekeringsplicht in de woonstaat, Polen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 12-01-2017

Cao-jaar 2017 uitermate kalm begonnen

Het cao-jaar 2017 is uitermate kalm begonnen met een iets lager dan ‘normaal’ aantal afgesloten cao’s en overwegend ‘normale’ loonafspraken.

In januari 2017 kwamen 14 nieuwe cao’s tot stand. De gemiddelde afgesproken loonstijging in die cao’s is 1,77%. Dat is iets boven het gemiddelde van de afgelopen jaren, maar wordt veroorzaakt door een klein aantal uitschieters. In 2017 lopen in totaal 411 cao’s af voor 2,75 miljoen werknemers.
Opvallend in de cao’s van de afgelopen maanden is dat de tegenstelling industrie – dienstverlening lijkt te verdwijnen. De afgelopen jaren kende de industrie stelselmatig hogere loonafspraken dan de dienstverlening. Sinds enige maanden is het beeld veel gevarieerder en is er geen samenhang meer vast te stellen tussen de hoogte van de loonafspraak en de economische sector. Werkgeversvereniging AWVN schrijft dit toe aan veranderde marktomstandigheden in de economie.
Bron: AWVN 14-02-2017

Tweede Kamer stemt in met Wet tegen lange betaaltermijnen

De Tweede Kamer heeft op 14 februari met ruime meerderheid ingestemd met een initiatiefwet van CDA en PvdA om onredelijke betaaltermijnen tegen te gaan. Met name grote ondernemingen zouden hun positie misbruiken en hun leveranciers uit het MKB lang laten wachten op hun geld.

Voor grote ondernemingen geldt nu al een betaaltermijn van maximaal zestig dagen. Daar kunnen partijen echter onderuit indien ze dat nadrukkelijk overeenkomen. Kleine leveranciers zouden zich daartoe vaak gedwongen voelen. Volgens het Kamerlid Agnes Mulder (CDA), samen met Mei Li Vos (PvdA) indiener van het wetsvoorstel, hanteren bepaalde grootbedrijven echter structureel betaaltermijnen van negentig dagen en soms wel van honderdtwintig dagen. Er is volgens haar sprake van machtsmisbruik.
De initiatiefnemers zijn tot indiening van het wetsvoorstel overgegaan omdat de regering de motie Ronnes (CDA) en Vermue (PvdA) niet heeft uitgevoerd. In die motie werd de regering gevraagd om voor 1 juni 2016 met een wetsvoorstel te komen waarin wordt geregeld dat een wettelijke handelsrente gaat gelden bij een betaaltermijn langer dan 60 dagen en dat op een passende manier afdwingbaar te maken. Het nu door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel is een verdere uitwerking van de Europese richtlijn late betalingen (2011/7/EU). Het wetsvoorstel maakt gebruik van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om op nationaal niveau de wet aan te scherpen.
Volgens Mulder zit de winst van het voorstel erin dat er geen uitzonderingen meer mogelijk zijn. Onder de huidige wetgeving moet een kleine leverancier aantonen of het kennelijk onbillijk is, met het nu aangenomen wetsvoorstel is dat niet meer het geval . En als een groot bedrijf de termijn van zestig dagen overschrijdt, gaat die termijn automatisch terug naar dertig dagen. Vervolgens treedt er een wettelijke rente in werking.
Maar ook onder de nieuwe wet moeten kleine leveranciers nog altijd naar de rechter stappen om hun gelijk af te dwingen als grote bedrijven toch over de schreef gaan. Volgens Kamerlid Sharon Gesthuizen (SP) is vaak de kern van het probleem dat ondernemers de hand die hen voedt, de betalende afnemer van hun product of dienst, niet bijten.
Het wetsvoorstel ligt nu voor behandeling bij de Eerste Kamer.
Bron: SC Online 15-02-32017