Gemiste kansen in cao-overleg

Volgens Gerard Groten, directeur Arbeidsvoorwaarden van werkgeversvereniging AWVN, wordt het cao-overleg van 2017 gekenmerkt door gemiste kansen. Bij de presentatie van de tussenevaluatie van de cao-onderhandelingen van 2017 stelt Groten dat aan de onderhandelingstafel veel energie weglekt in discussies over lonen, waardoor belangrijke onderwerpen als inzetbaarheid, flexibiliteit en innovatie te weinig aandacht krijgen.

Volgens AWVN zou het aan de onderhandelingstafel veel meer moeten gaan om kwalitatieve onderwerpen als de arbeidsmarktkwalificaties en vaardigheden van de werkenden – vaak samengevat onder de term ‘duurzame inzetbaarheid’.
Het door De Nederlandsche Bank en het Centraal Planbureau aangewakkerde debat over de loonontwikkeling in Nederland doet wat dat betreft geen goed, vindt AWVN. Volgens de werkgeversorganisatie gaat in het arbeidsvoorwaardenoverleg om decentraal maatwerk, niet om macro-economische grootheden als de arbeidsinkomensquote of de wens van (inter)nationale organisaties om via hogere lonen de inflatie aan te wakkeren. AWVN wijst erop dat een te hoge loonstijging niet helpt om de economische positie van Nederland in stand te houden, laat staan te verbeteren. ‘Steeds meer bedrijven maken deel uit van een internationaal concern dat nauwlettend de productiekosten van de concerns over de hele wereld in de gaten houdt. Te hoge lonen in Nederland kunnen in de nabije toekomst leiden tot het besluit in de internationale boardroom om komende investeringen en/of productie niet meer in Nederland te realiseren’, aldus Groten.
De werkgevers vinden overigens de roep om loonsverhogingen bij een aantrekkende economie wel begrijpelijk. Daar waar het kan, adviseert AWVN ook een passende loonstijging af te spreken. Wat AWVN betreft zijn passende loonafspraken niet alleen structureel, maar deels ook mee-ademend met de bedrijfs- of afdelingsresultaten. Hoe hoger de omzet, winst en/of klanttevredenheid, hoe hoger de lonen.
Bron: AWVN, 28-06-2017

Toch ondernemerschap bij ondersteunende werkzaamheden

Hoewel een deel van de werkzaamheden die de vrouw uitvoert als administratief of ondersteunend kan worden aangemerkt, staan zij in nauw verband met de omzetgenererende activiteiten die als ondernemer worden verricht. Er bestaat recht op zelfstandigenaftrek.

Een echtpaar exploiteert sinds 2006 een garagebedrijf in de vorm van een VOF. Sinds 2008 werkt de vrouw volledig mee in de onderneming. In haar aangiften over 2009 en 2010 heeft de vrouw rekening gehouden met zelfstandigenaftrek. Na het instellen van een boekenonderzoek, corrigeert inspecteur de zelfstandigenaftrek over de jaren 2009 tot en met 2013 op.
Voor Hof Arnhem-Leeuwarden is onder meer in geschil of de vrouw hoofdzakelijk werkzaamheden van ondersteunende aard heeft verricht en of het samenwerkingsverband van het echtpaar als ongebruikelijk kan worden aangemerkt, zoals door de inspecteur wordt gesteld. Het hof verduidelijkt allereerst dat voor toepassing van het urencriterium voldoende is dat de werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn of dat het samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is. Aan samenwerkingsverbanden van met elkaar verbonden personen worden de ondernemersfaciliteiten immers toegekend als ondanks het ondersteunende karakter van de werkzaamheden van een van de betrokken personen niettemin tussen onafhankelijke derden een dergelijk samenwerkingsverband wordt aangegaan.
Het hof acht het geloofwaardig dat het echtpaar de werkzaamheden in de onderneming zo heeft verdeeld, dat de man zich vooral met de in- en verkoop van auto’s bezighoudt en dat de vrouw de monteurs aanstuurt. Van de beide omzetgenererende activiteiten ligt het zwaartepunt van de winstgevendheid bij de reparaties. Investeringsbeslissingen worden door het echtpaar gezamenlijk genomen, waarbij de vrouw een doorslaggevende stem heeft. Hoewel zij ook administratief of ondersteunende werkzaamheden verricht, vindt het hof dat de meeste werkzaamheden daarvan door de ondernemer als zodanig worden verricht en dat zij in nauw verband staan met de omzetgenererende activiteiten. Verder vindt het hof het voldoende aannemelijk dat de samenwerking in een garagebedrijf met een vergelijkbare winstverdeling en verdeling van werkzaamheden ook tussen niet-verbonden personen voorkomt en daarmee de samenwerking niet ongebruikelijk is. De zelfstandigenaftrek is terecht in mindering gebracht.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-06-2017

Geen partiële toepassing vrijwilligersvergoeding

Een ontvangen vergoeding moet om in aanmerking te komen voor de vrijwilligersregeling worden getoetst aan de maximumbedragen van die regeling, d.w.z. maximaal € 150 per maand, € 1.500 per jaar. Een partiële toepassing van de regeling, waarbij tot het maximum de regeling wordt toegepast en voor het overige deel van de vergoeding niet, kan niet.

Een secretaris van een stichting heeft in 2013 voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 2.080 bruto ontvangen. Op dit bedrag is € 1.082 aan loonheffingen ingehouden en afgedragen. De stichting heeft op 22 februari 2016 schriftelijk aan de secretaris te kennen gegeven dat er in 2013 geen arbeidsovereenkomst tussen hem en de stichting bestond.
De secretaris heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2013 de vergoeding tot een bedrag van € 1.500 aangemerkt als vrijgestelde vrijwilligersvergoeding en het restant van € 508 aangegeven als inkomsten uit werk en woning. De inspecteur heeft het bedrag van € 2.080 volledig tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.
In geschil is of de vergoeding tot een bedrag van € 1.500 kan worden aangemerkt als een vrijgestelde vergoeding ingevolge de zogenoemde vrijwilligersregeling.
De rechtbank geeft aan dat aan toetsing aan de vrijwilligersregeling wordt toegekomen indien de werkzaamheden voor de stichting een bron van inkomen vormen. De secretaris heeft ter zitting gesteld dat zijn werkzaamheden voor het verantwoordingsorgaan circa 100 uren in beslag hebben genomen en dat hij in dit kader geen onkosten heeft gemaakt.
De vergoeding komt daarmee neer op circa € 20 bruto per uur en behoort – met voorbijgaan aan de vrijwilligersregeling – tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Daaraan doet het ontbreken van een arbeidsovereenkomst niet af.
Vrijwilligersvergoedingen van ten hoogste € 150 per maand en € 1.500 per kalenderjaar zijn niet belast voor de loon- en inkomstenbelasting. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bruto-vergoeding moet worden getoetst aan deze maximumbedragen. Ook voor een partiële toepassing van de vrijstelling zoals de secretaris voorstaat, biedt de wet geen mogelijkheid. De inspecteur heeft de vergoeding terecht tot het inkomen uit werk en woning gerekend.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 16-05-2017

No-risk polis ouder werknemer gaat naar 56 jaar

Binnenkort dient minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verzamelwet in, waarin onder meer is opgenomen dat werkgevers die werknemers van 56 jaar en ouder in dienst nemen worden gecompenseerd als deze werknemers uitvallen vanwege ziekte.

Vijftigplussers melden zich niet vaker ziek dan jongere collega’s, maar als ze ziek zijn, zijn ze gemiddeld langer afwezig. Sommige werkgevers zijn bezorgd over extra kosten na het aannemen van werkloze vijftigplussers. De compensatieregeling neemt deze zorg weg omdat het UWV de doorbetaling van het loon van de zieke werknemer overneemt. Ook leidt ziekte van deze werknemers niet tot een hogere premie voor de ziektewet.
Het verlagen van de no-riskpolis is een van de maatregelen van het actieplan ‘Perspectief voor vijftigplussers’. Dit heeft als doel de arbeidsmarktpositie van vijftigplussers te verbeteren. De bedoeling is dat deze maatregel per 1 januari 2018 in werking treedt.
Het wetsvoorstel is voor advies naar de Raad van State en wordt openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
Bron: Min SZW 23-06-2017

Niet resultaat maar handeling belangrijkste

De Hoge Raad heeft de uitleg van het Europees Hof van Justitie, dat voor het recht op aftrek van btw niet het resultaat van de economische handeling van belang is maar of de handeling op zich belast is, bevestigd.

De gemeente Woerden had brede scholen laten bouwen en de btw daarop nagenoeg geheel in aftrek gebracht terwijl de scholen ver onder de waarde waren verkocht aan een stichting die vervolgens gedeelten deels om niet aan derden ter beschikking had gesteld.
De Hoge Raad had aan het EU Hof van Justitie de vraag voorgelegd of een belastingplichtige die een pand laat bouwen en dit pand heeft verkocht voor een prijs die niet alle kosten dekt, terwijl de koper van het pand een bepaalde gedeelte daarvan aan een derde om niet in gebruik geeft, recht heeft op aftrek van alle ter zake van de bouw van het pand in rekening gebrachte btw, of slechts van een deel daarvan, naar rato van het gebruik door de koper voor economische activiteiten (verhuur).
Het Hof van Justitie oordeelde dat de gemeente Woerden gerechtigd was de voorbelasting volledig in aftrek te brengen. Het Europese Hof wijst erop dat in een situatie zoals bij de gemeente Woerden, waarin een goed is geleverd tegen een niet alle kosten dekkende prijs, het Hof in het verleden al heeft geoordeeld dat de uitkomst van een economische handeling voor het recht op aftrek niet van belang is, mits de activiteit zelf is onderworpen aan btw. Dat de verkrijger een gedeelte van het betrokken gebouw om niet aan een derde in gebruik geeft, is in dit verband zonder betekenis. De Hoge Raad heeft einduitspraak gedaan in de zaak van de gemeente Woerden en het oordeel van het Europese Hof overgenomen. De door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Bron: HR 23-06-2017

Mbo’ers doen het goed op de arbeidsmarkt

Jongeren doen het goed op de arbeidsmarkt. Veel minder jongeren vragen een WW-uitkering aan en het aantal vacatures groeit in rap tempo. Tussen september vorig jaar en februari dit jaar ontstonden 214.000 vacatures op mbo-niveau. In het vierde kwartaal van 2016 lag het aantal vacatures zelfs 26% hoger dan in het vierde kwartaal van vorig jaar, zo blijkt uit onderzoek van SBB en UWV. Verreweg de meeste mbo’ers zijn nodig in de zorg, mechatronica, gastvrijheidssector, retail, en logistiek.

Per regio en per opleidingsniveau is door SBB inzichtelijk gemaakt waar de kansen liggen. Zo hebben jongeren op mbo niveau 2 goede baankansen als zij kiezen voor een opleiding tot monteur mechatronica, logistiek medewerker of kok. Op niveau 3 is veel behoefte aan verzorgenden IG, verkoopspecialisten en begeleiders in de gehandicaptenzorg. Voor niveau 4 zijn de beroepen met goede baankansen: verpleegkundige, manager retail en technicus engineering.
Bedrijven hebben niet alleen behoefte aan afgestudeerde vakmensen, maar staan ook te springen om gemotiveerde studenten die ze, samen met het mbo, zelf kunnen opleiden. Voor het eerst in jaren groeit het aantal studenten in leerbanen weer. Leren in de praktijk (BBL) wint weer aan populariteit. Tussen 2011 en 2016 daalde het aantal studenten in leerbanen in Nederland van 154.000 naar 96.000. Dit studiejaar ziet SBB dat aantal weer stijgen naar 101.000. Er zijn bovendien veel openstaande leerbanen. Deze leerbanen brengt SBB met een campagne actief onder de aandacht. (www.25000leerbanen.nl).
Uit de cijfers van UWV blijkt dat het aantal nieuwe WW-uitkeringen aan jongeren tot 27 jaar in de eerste vier maanden van 2017 met bijna een kwart is afgenomen vergeleken met een jaar geleden. UWV verstrekte in deze periode 24.000 nieuwe WW-uitkeringen, 7.000 minder dan in dezelfde periode in 2016. De afname was het grootst vanuit de bouwnijverheid, de detailhandel en de zorg- en welzijnssector. Alleen vanuit de industrie was sprake van een lichte stijging van de WW-instroom. In deze sector is al jaren sprake van banenkrimp.
Bron: UWV 22-06-2017

Demonstratie-auto is niet nieuw

Een in het buitenland aangeschafte auto die daar eerst als demonstratie-auto is gebruikt, kan als gebruikte auto worden ingevoerd in Nederland.

Een bv, die zich bezig houdt met de verhuur van bungalows, koopt in Duitsland een auto en maakt daarbij de afspraak met de verkoper dat de auto als demonstratie-auto gebruikt mag worden tot het moment dat de auto aan de bv wordt geleverd. De auto wordt in Duitsland ingeschreven in het kentekenregister. In april 2012 doet de bv aangifte BPM in verband met de invoer van de auto in Nederland en vermeldt een te betalen bedrag van € 8.953. Op dat moment staat de kilometerstand op 2.267 km. In het aangiftebiljet is aangegeven dat het om een gebruikte auto gaat. De RDW heeft bij een controle geen gebruikssporen geconstateerd. De inspecteur vindt dat het om een nieuwe en ongebruikte auto gaat en legt een naheffingsaanslag BPM op van € 13.759.
Voor Hof Den Bosch is het vervolgens de vraag of de auto als gebruikt kan worden aangemerkt. In januari 2017 heeft de Hoge Raad bepaald dat als de auto voorafgaand aan de overbrenging naar Nederland in Duitsland op kenteken is gezet, niet bepalend is voor de vraag of sprake is van een gebruikte auto in de zin van de Wet BPM. Een nieuwe personenauto is een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Omdat de inspecteur niet kan aantonen dat er niet daadwerkelijk 2.267 km met de auto is gereden, gaat het hof er van uit dat de kilometerstand juist is. Of de auto gebruikssporen vertoont, is dan niet meer van belang. Daar er op het moment van registratie en aangifte al 2.267 km met de auto is gereden gaat het hof uit van een gebruikte auto. De stelling van de inspecteur dat de bv bewust en opzettelijk met de auto kilometers heeft laten maken om de auto daarna als gebruikte auto te kunnen aangeven voor de BPM, doet volgens het hof niet ter zake. Van belang is slechts of de auto op het moment van de registratie niet of nauwelijks is gebruikt. Daar het hof ook geen probleem heeft met het gebruik van de koerslijst XRAY om de waarde van de auto te bepalen, wordt de naheffingsaanslag vernietigd.
Bron: Hof Den Bosch 20-04-2017

Verkenning progressief boetestelsel verkeer

Wie vaker een verkeersovertreding begaat, krijgt daarvoor in de toekomst mogelijk een hogere boete. Minister Blok van Veiligheid en Justitie laat nader onderzoek doen naar zo’n progressief boetestelsel.

Het Openbaar Ministerie, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de politie en de rechtspraak zijn gevraagd een uitvoeringstoets te doen naar het boetestelsel, meldde hij dinsdag aan de Tweede Kamer.
Volgens de bewindsman neemt de verkeersveiligheid toe als notoire verkeersovertreders hogere boetes gaan betalen. Uit onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) blijkt dat een hogere boete voor hardrijders die vaker in de fout gaan, kan leiden tot dertig minder verkeersdoden, een daling van 5%. Ook daalt het aantal ernstige gewonden met zo’n vierhonderd, een daling van 2%. SWOV keek naar verbanden tussen gedrag, de hoogte van de boete en de verkeersveiligheid.
De invoering van een progressief boetestelsel kent nog wel wat haken en ogen. Zo wil Blok weten wat de invoering van het stelsel betekent voor onder meer het OM en de politie. Zij houden nu geen rekening met recidive. Ook komt de verhoogde boete terecht bij de eigenaar van de auto. Dat is niet per se degene die in de fout is gegaan.
Bron: SConline 21-06-2017

Ondernemer tegen wil en dank

Omdat de echtgenote in het Handelsregister als eigenaresse van de eenmanszaak staat ingeschreven, de eenmanszaak voor haar rekening werd gedreven en zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming had zij winst uit onderneming in haar aangifte moeten aangeven, ook al was haar man degene die onderneming feitelijk dreef.

In 2012 wordt een groothandel in zuivelproducten als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister. Als eigenaar van de eenmanszaak wordt de echtgenote ingeschreven. Haar man is in dat jaar commercieel directeur bij een bedrijf dat handelt in melkproducten. Zijn dienstbetrekking wordt in de loop van 2012 weliswaar beëindigd, maar hij heeft nog te maken met een concurrentiebeding . In 2016 wordt de eenmanszaak op zijn naam overgeschreven.
Aan de echtgenote wordt een omzetbelastingnummer uitgereikt dat in de periode juli 2013 tot en met december 2013 wordt gebruikt voor meldingen over intracommunautaire leveringen. Ook zijn naheffingsaanslagen btw opgelegd. De aangifte IB 2013 wordt door de echtgenote ingediend zonder dat melding wordt gemaakt van resultaat uit onderneming. Uiteindelijk wordt een aanslag opgelegd waarbij rekening wordt gehouden met een belastbaar bedrag van € 120.000 aan ondernemingsactiviteiten. De echtgenote maakt bezwaar en geeft aan dat de belastbare winst aan haar echtgenoot moet worden toegerekend omdat alle activiteiten feitelijk door hem worden verricht.
Volgens de rechtbank staat vast dat een IB-onderneming wordt gedreven. Aan die onderneming is een btw-nummer uitgereikt. Ook staat vast dat de zakelijke rekeningen van de onderneming op naam van de echtgenote staan en dat er via deze rekeningen transacties zijn verricht. De conclusie moet daarom zijn dat de eenmanszaak voor rekening van de echtgenote werd gedreven en dat zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming. De inspecteur heeft aan de hand van een vergelijking van inkomsten en uitgaven van het echtpaar geconstateerd dat er winst uit onderneming moet zijn genoten. Uit de opstelling van de inspecteur blijkt dat het bedrag aan genoten winst veel hoger is geweest dan het bedrag waarmee hij nu rekening heeft gehouden. Kortom, de door de inspecteur gedane schatting is niet onredelijk. Het beroep van de echtgenote wordt dan ook ongegrond verklaard.
Bron: Rb. Gelderland 13-06-2017

Loonsanctie: welk loon moet worden doorbetaald

Indien volgens het UWV een werkgever zijn re-integratie-inspanningen niet goed naleeft kan een loonsanctie worden opgelegd voor in beginsel een jaar. Soms is onduidelijk hoeveel loon er betaald moet worden in het derde ziektejaar. Hof Den Bosch deed daar recent een uitspraak over.

De zaak betrof een werknemer van een elektrotechnisch installatiebedrijf. Aan het einde van de wachttijd WIA legde het UWV aan de werkgever een loonsanctie op, welke op 1 mei 2017 eindigde. De werkgever staakte het loon per 1 mei 2016 waarop de werknemer een loonvorderingsprocedure startte. De kantonrechter heeft de loonvordering in eerste aanleg toegewezen. Daarbij is de werkgever onder meer veroordeeld tot doorbetaling van het loon in het loonsanctiejaar, ter hoogte van 90% van het contractueel bedongen loon per maand.
In hoger beroep stelt de werkgever dat doorbetaling van slechts 70% in het derde ziektejaar verschuldigd is. Volgens de werknemer moet dit 90% zijn: de verplichting om tijdens het derde ziektejaar 90% van het bruto loon te betalen geldt op basis van de regels die van toepassing waren in het tweede ziektejaar. In dat jaar bestond op grond van de cao Metaal en Techniek recht op 90%. Volgens Hof Den Bosch gaat het in de kern om de vraag of werknemer in het derde ziektejaar recht heeft op 90% of op 70% van het contractuele loon. Art. 7:629 BW vormt de basis zowel voor wat betreft de duur als voor de omvang (70%) voor de loondoorbetaling bij ziekte. Dat werknemer gedurende het tweede ziektejaar recht had op 90% maakt nog niet dat hij ook in het derde ziektejaar aanspraak op 90% kan maken. Dat blijkt niet uit de cao en ook niet uit andere, tussen partijen gemaakte afspraken.
Bron: Hof Den Bosch 6-06-2017