Het besturen van een vennootschap vergt altijd werkzaamheden van enige omvang. Ook al is een bv niet succesvol en wordt deze uiteindelijk ontbonden, toch is er dan nog een gebruikelijk loon vast te stellen, zij het lager dan waar de Belastingdienst vanuit gaat.
Een bv had als activiteiten handel in en verhuur van onroerend goed. De ondernemingsactiviteiten waren geen succes en uiteindelijk kwam het tot een executoriale verkoop van het bedrijfspand en ontbinding van de bv. Aan de dga waren navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2014 vanwege het niet aangeven van het gebruikelijke loon verhoogd met vergrijpboetes.
In geschil is of voor de dga het volledige gebruikelijke loon geldt zoals de Belastingdienst stelt. Voor de hoogte van het gebruikelijke loon neemt Rechtbank Noord-Nederland de volgende omstandigheden in aanmerking. Voor het jaar 2011 is de dga geslaagd in zijn bewijs dat een lager gebruikelijk loon geldt. Pas medio 2012 had de bv de beschikking over een pand dat zij verhuurde, voor die tijd had de dga geen werkzaamheden van betekenis verricht. Dat laat onverlet, hoe gering ook die activiteiten, dat de dga wel werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank acht ook het bewijs geleverd dat voor de bv voor elk jaar het gebruikelijk loon van circa € 43.000 gold, maar een evenredig deel hiervan. Dit op basis van de financiële resultaten van de B.V., de korte levensduur van de B.V. en de wijze van beëindiging van de activiteiten door het executoriale beslag dat was gelegd. De dga heeft bovendien aannemelijk gemaakt dat uit de aard van de activiteiten zijn werkzaamheden beperkt waren. Hij hoefde alleen maar de verhuuradministratie te voeren, huurpenningen te incasseren die per bank binnenkwamen en contacten te onderhouden met de aannemer, (potentiële) huurders en de makelaar.
Volgens de rechtbank laat dit onverlet dat het besturen van een vennootschap altijd werkzaamheden van enige omvang vergt. Daarom bedraagt het betreffende gebruikelijke loon per jaar € 10.000. Voor het jaar van oprichting van de bv verlaagt de rechtbank het hiervoor genoemde gebruikelijke loon tijdsevenredig naar € 2.500.
Bron: Rb. Noord-Holland 15-03-2018

De fiscale fietsregeling wordt per 1 januari 2020 vereenvoudigd. Dit schrijft staatssecretaris Snel van Financiën, mede namens staatssecretaris Van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat, aan de Tweede Kamer.
Een fiets of auto wordt vaak ook privé gebruikt. Mensen moeten voor dit privégebruik belasting betalen over de waarde van het voordeel dat ze genieten. Bij auto’s van de zaak wordt deze waarde vastgesteld via een forfait, waarmee de gebruiker het privégebruik kan afkopen.
Voor een fiets is dit nu niet het geval. Fietsers moeten daardoor precies bijhouden hoeveel kilometer zij fietsen voor woon-werkverkeer en hoeveel zij privé fietsen. Van die privékilometers worden zaken als onderhoudskosten, reparaties, verzekeringen en – bij een elektrische fiets – stroomverbruik afgetrokken. Het bedrag dat onderaan de streep overblijft, moeten werkgevers bij het belastbare salaris optellen.
Door deze ingewikkelde regels wordt volgens de branche zeer beperkt gebruik gemaakt van een fiets van de zaak, terwijl ruim 700.000 mensen privé gebruik maken van een auto van de zaak.
Een simpelere regeling via forfaitaire bijtelling, maakt dit veel eenvoudiger. De bedoeling is dat de leasefiets naast de auto van de zaak mag worden gebruikt. Juist de combinatie van beide vervoermiddelen kan het voor mensen aantrekkelijker maken om een aantal dagen in de week in plaats van met de auto op de fiets naar het werk te gaan.
Bron: MvF 19-03-2018

Een gemeente mag de WOZ-waarde baseren op de verkoopprijs. Maar als in die verkooptprijs een onderdeel is inbegrepen dat nog niet is gebruikt, dam moet hiervoor een correctie worden toegepast.
Een man koopt in mei 2015 een appartement voor € 325.000. De gemeente baseert de WOZ-waarde op waardepeildatum 1 januari 2016 op deze verkoopprijs. Zij komt uit op een WOZ-waarde van € 330.000. Volgens de man is dit echter veel te hoog.
De zaak wordt voorgelegd aan Rechtbank Oost-Brabant die oordeelt dat de gemeente inderdaad mocht aansluiten bij de verkoopprijs. Maar een correctie was wel nodig, omdat de verkoopprijs tot stand was gekomen onder de voorwaarde dat de verkoper het dakterras van het appartement zou uitbreiden. Deze uitbreiding was pas in januari/februari 2017 gerealiseerd. De rechtbank stelde de WOZ-waarde daarom zelf vast op € 320.000.
Bron: Rb. Oost-Brabant 19-02-februari 2018

In februari hoogste loonstijging sinds crisis



In februari zijn met een gemiddelde van 2,17% de hoogste loonafspraken gemaakt sinds het dieptepunt van de kredietcrisis, begin 2009. Met dit maandgemiddelde wordt ook de trend van oplopende cao-afspraken voortgezet. Volgens werkgeversvereniging AWVN lijken de hogere loonafspraken ten koste te gaan van kwalitatieve afspraken over bijvoorbeeld duurzame inzetbaarheid.

Oplopende loonafspraken zijn een normaal verschijnsel bij economische groei en de daarmee samenhangende positieve vooruitzichten voor veel ondernemingen. Volgens AWVN hebben de lonen de neiging om de economische groei met enige vertraging te volgen. Daar tegenover staat dat economische terugval ook pas na verloop van tijd in lagere loonafspraken wordt uitgedrukt.
In februari kwamen 15 nieuwe cao’s tot stand, een normaal aantal. In totaal werden in de eerste twee maanden van 2018 40 cao’s afgesloten voor 135.000 werknemers. Daarmee voltrekt het cao-seizoen zich in een normaal tempo. Opvallend is dat er nog vrijwel geen nieuwe cao’s voor de overheid, zorg en onderwijs zijn, maar dat de vier wél afgesloten cao’s voor die sectoren loonafspraken inhouden van meer dan 2,5 procent.
In 2018 lopen in totaal 374 cao’s af voor 2,2 miljoen werknemers.
Bron: AWVN 15-03-2018


Tweede Kamer stemt in met Uitvoeringswet AVG



De Tweede Kamer heeft op 13 maart ingestemd met de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. De wet regelt de uitvoering van EU-verordening 2016/679 (Algemene verordening gegevensverwerking) en de intrekking van de Algemene verordening gegevensbescherming en de Wet bescherming persoonsgegevens.

De Algemene verordening gegevensbescherming en de uitvoeringswet moeten per 25 mei 2018 in werking treden. Het doel van deze Europese verordening is harmonisatie van de regels rond de bescherming van persoonsgegevens en de bevordering van vrij verkeer van gegevens binnen de EU. De uitvoeringswet regelt de instelling en inrichting van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als nationale toezichthouder en de bevoegdheid van de AP om bestuurlijke boetes op te leggen. Daarnaast moeten organisaties die persoonsgegevens verwerken rekening houden met nieuwe, strengere regelt. Organisaties moet aantonen dat zij in overeenstemming met de verordening handelen en een register bijhouden van de verwerkingsactiviteiten die plaatsvinden.
Bij de stemming in de Tweede Kamer zijn twee amendementen op het wetsvoorstel aangenomen. Dit betreft het amendement van het Kamerlid Van der Staaij (SGP) waarin wordt bepaald dat de Autoriteit persoonsgegevens bij de toepassing van de verordening de specifieke behoeften van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in aanmerking neemt. Het andere amendement, van de Kamerleden Van Dam (CDA), Verhoeven (D66) en Koopmans (VVD), bepaalt dat het College van de Autoriteit persoonsgegevens altijd zal bestaan uit drie leden (thans telt het college twee leden).
De Eerste Kamer is nu aan zet. Op 20 maart buigt de Eerste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid zich over de procedure.
Bron: Tweede Kamer 13-03-2018


Het Handboek Loonheffingen 2018 is net als voorgaande jaren online te raadplegen. De pdf-versie van het Handboek Loonheffingen volgt nog.
Tevens is een vierde editie van de Nieuwsbrief Loonheffingen 2018 gepubliceerd. In deze editie zijn drie onderwerpen toegevoegd:

lage percentage sectorpremie: verruiming, verduidelijking en wijziging van het gebruik;
afkoopkortingen in 2018 bij afkoop pensioen in eigen beheer;
bedragen lage-inkomensvoordeel 2018.

Deze toevoegingen zijn ook verwerkt in het Handboek Loonheffingen.
Bron: Belastingdienst 9-03-2018

Geen zakelijke overwegingen juridische fusie



Het begrip ‘zakelijke overwegingen’ als voorwaarde voor de juridische fusie vrijstelling overdrachtsbelasting is niet eenvoudig te definiëren. De feiten en omstandigheden spelen een belangrijke rol.

Twee bv´s exploiteerden in firmaverband (vof) een damesmode- en babykledingwinkel. In 2016 vond tussen beide vennootschappen een juridische fusie plaats waarbij een verhuurd winkelpand onder algemene titel overging. De verkrijgende bv deed ter zake van het overgegane pand aangifte overdrachtsbelasting. Zij maakte vervolgens bezwaar tegen deze voldoening op aangifte en vroeg om toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting wegens fusie.
De inspecteur wees toepassing van de vrijstelling af. Hij was van mening dat niet voldaan was aan de eis dat de fusie hoofdzakelijk had plaatsgevonden op grond van zakelijke overwegingen. De bv voerde aan dat de vennootschapsstructuur door de fusie vereenvoudigd was (onroerend goed na fusie in één vennootschap); de fusie een besparing van kosten heeft opgeleverd (minder jaarrekeningen en aangiften vennootschapsbelasting); de exploitatie van onroerend goed en de participatie in andere ondernemingen efficiënter konden worden uitgevoerd; en door de fusie de administratie eenvoudiger was geworden (minder onderlinge vorderingen en schulden en minder aangiften omzetbelasting). Volgens Rechtbank Den Haag maakt de bv hiermee niet aannemelijk dat er hoofdzakelijk zakelijke overwegingen aan de juridische fusie ten grondslag liggen. Het vermogen van de verdwijnende bv bestond voor de fusie alleen nog uit een pand dat feitelijk door de verkrijgende bv werd verhuurd. Het enkele resultaat van de fusie is dan dat het verhuurde pand wordt overgedragen en dat de andere bv verdwijnt. Het feit dat de juridische fusiefaciliteit voor de vennootschapsbelasting op basis van dezelfde zakelijke overwegingen wel van toepassing zou zijn geweest terwijl de juridische fusiefaciliteit voor de overdrachtsbelasting niet van toepassing is, is niet in strijd met het streven van de wetgever naar gelijke criteria voor toepassing van fiscale faciliteiten in verschillende belastingen bij juridische fusie.
Bron: Rb. Den Haag, 25-01-2018 (publ. 8-03-2018)


Aanvraag compensatie vrouwelijke zelfstandigen



Vrouwelijke zelfstandigen die tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008 zijn bevallen, kunnen vanaf 15 mei 2018 een compensatie aanvragen bij het UWV. De aanvraagperiode loopt tot 1 oktober 2018.

Door een wijziging in de Wet arbeid en zorg (Wazo) verviel in mei 2005 de publieke zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. Vanaf juni 2008 kregen zij via de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ) opnieuw recht op een uitkering gedurende tenminste 16 weken. Enkele vrouwen die in de tussenliggende jaren bevielen van een kind, vonden het onterecht dat zij geen beroep konden doen op een publieke zwangerschaps- en bevallingsuitkering en stapten naar de rechter. De afgelopen jaren heeft dit tot verschillende uitspraken geleid. Zo stelde de Hoge Raad in 2011 de vrouwen in het ongelijk, maar de rechtbank Midden-Nederland kwam in 2016 tot een ander oordeel. Na een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in juli vorig jaar is besloten een compensatieregeling te treffen.
Naar schatting zo’n 20.000 vrouwen kunnen daarom vanaf 15 mei 2018 een aanvraag doen voor een compensatie van € 5.600 bruto. De compensatie wordt vanaf 1 januari 2019 uitgekeerd. Bij het uitwerken van de regeling bleek dit nodig om redenen van zorgvuldigheid. De zwangerschaps- en bevallingsuitkering is een inkomensvoorziening, hierdoor telt de compensatie op bij het (gezins) inkomen van de vrouwen. Dit kan gevolgen hebben voor toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag. Om terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de compensatie in het nieuwe belastingjaar uitgekeerd. Vrouwen kunnen dan tijdig de extra inkomsten doorgeven aan de Belastingdienst.
Daarnaast is de aanvraagperiode verruimd van drie naar vierenhalve maand.
Bron: Min SZW 8-03-2018


Regulering handel in cryptomunten?



Minister Hoekstra van Financiën wil de handel in cryptomunten reguleren om hiermee oneigenlijk gebruik aan te pakken.

Dit schrijft hij in een brief aan de Tweede Kamer. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van de handel in cryptovaluta is een internationale aanpak nodig. Deze aanpak moet nog vorm krijgen maar de discussies daarover zijn gestart. Om witwassen via cryptocurrency’s moeilijker te maken, wil Hoekstra cryptobeurzen en bedrijven die wallets aanbieden onder Europese regels laten vallen die bijvoorbeeld ook voor banken gelden. Dat zou betekenen dat deze bedrijven moeten onderzoeken wie hun klanten zijn, onder meer door het vragen van een identiteitsbewijs. Daarnaast moeten de bedrijven verdachte transacties melden. Die regels zullen eind 2019 van kracht worden, hoopt Hoekstra.
Een verbod op de handel in cryptocurrency’s ligt niet voor de hand, vooral vanwege het grensoverschrijdende en decentrale karakter ervan. Hoekstra verwacht in de tweede helft van 2018 een update te kunnen sturen.
Bron: MvF 8-03-2018


Ondernemer of werknemer?

Na beëindiging van zijn vijfde interim opdracht bij een opdrachtgever, stelt de opdrachtnemer dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst. Maar hetgeen partijen contractueel hadden vastgelegd en hoe zij daaraan uitvoering hadden gegeven maken zijn stelling niet erg aannemelijk. Temeer daar hij tussentijds het aanbod om de overeenkomst om te zetten in een dienstbetrekking nadrukkelijk had afgewezen.

Een zelfstandige consultant was sinds 1999 met zijn eenmanszaak in het Handelsregister ingeschreven. Zijn onderneming hield zich bezig met organisatieadvies, interim management en trainingen op het gebied van ondernemen. De consultant nam eind 2012 een interim opdracht aan om voor een kwaliteitscontrolebureau voor de agrarische sector te werken als rayonmanager. Deze overeenkomst ging hij een aantal malen opnieuw aan. In de laatste, vijfde overeenkomst was nadrukkelijk vastgelegd dat partijen een overeenkomst van opdracht aangingen en geen arbeidsovereenkomst beoogden. In de overeenkomsten was vastgelegd dat de rayonmanager een vast aantal dagen voor de opdrachtgever werkte. Nevenactiviteiten waren nadrukkelijk toegestaan. De consultant beschikte over een VAR-wuo.
Tijdens de vijfde en laatste opdrachtperiode werd het duidelijk dat de opdrachtgever de opdracht niet wilde voortzetten en dat de interimopdracht per 30 november 2016 van rechtswege zou eindigen. De consultant vordert daarop doorbetaling van zijn loon (€ 8.312 per maand, excl. btw, vermeerderd met wettelijke rente) tot het moment dat zijn arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen en vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wees zijn vorderingen af omdat er eenvoudigweg geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. En ook bij Hof Amsterdam vindt de consultant voor zijn argumenten geen gehoor. Voor het hof spelen zwaar de bedoelingen van de partijen zoals blijkt uit de overeenkomsten en hoe daaraan uitvoering is gegeven. Zo heeft de rayonmanager maandelijks vanuit zijn eenmanszaak een vast bedrag vermeerderd met btw gefactureerd. Naar de Belastingdienst heeft hij zich als ondernemer gepresenteerd en telkens gebruik gemaakt van de ondernemersfaciliteiten. Een aantal malen is in die jaren bij contractbesprekingen door de opdrachtgever zelfs aangegeven dat een arbeidsovereenkomst tot de mogelijkheden behoorde. Maar daar was de consultant om fiscale redenen niet op ingegaan.
Bron: Hof Amsterdam 30-01-2018 (publ.5-03-2018)