Kosten swap niet/wel aftrekbaar

Twee tegengestelde hofuitspraken over de aftrekbaarheid van de kosten van een swapovereenkomst als eigenwoningschuld. Vorig jaar oordeelde Hof Den Haag dat dit wel kan en onlangs kwam Hof Amsterdam tot een tegengesteld oordeel. In beide zaken draaide het om de vraag of er voldoende samenhang was tussen de swapovereenkomsten en de eigenwoningschuld.

In de ‘Haagse’ zaak wist de belastingplichtige het hof te overtuigen dat er voldoende samenhang was tussen de geldlening voor de kapitale woning van de belastingplichtige en de swapovereenkomsten. Voor de woning waren geldleningen met een variabele rente aangegaan waarbij de swapovereenkomsten er voor zorgden dat ongeacht de ontwikkeling van het variabele deel van de geldlening, ter zake van de geldleningen jaarlijks een vaste rente verschuldigd is. Deze vaste rente merkte het hof aan als ‘rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigen woningschuld’. Dat aan die vaste rente een samengestelde berekening ten grondslag ligt, doet volgens het hof hieraan niet af.
In de ‘Amsterdamse’ zaak beschikten de belanghebbende en haar partner over drie panden. Tot eind oktober 2009 woonden zij in (een deel) van een van de panden. Daarna betrokken ze een van de andere panden als eigen woning. Ter financiering van de panden zijn diverse leningen met variabele rente aangegaan. Tevens zijn swapovereenkomsten afgesloten ter afdekking van het renterisico. De rechtbank was in de beroepsprocedure tot de slotsom gekomen dat de kosten van de swapovereenkomsten, voor zover toe te rekenen aan de eigen woning, aftrekbaar waren als eigenwoningschuld. In hoger beroep komt het hof echter tot een ander oordeel. Volgens het hof gaf de rechtbank een te ruime uitleg aan de kosten die voor als kosten van de eigenwoningschuld in aftrek kunnen worden gebracht. Kosten van swapovereenkomsten zijn op zichzelf immers geen renten van schulden, dan wel daaronder te begrijpen kosten van geldleningen; zij bestaan in casu uit het saldo van een door de bank verschuldigde variabele premie en een door belanghebbende aan de bank verschuldigde vaste premie berekend over een fictieve hoofdsom. Dat er sprake was van een samenhang tussen de eigenwoningschuld en de swapovereenkomst was door de inspecteur gemotiveerd betwist aan de hand van de op de financierings- en swapovereenkomsten betrekking hebbende stukken. De belanghebbende wist alleen te verwijzen naar brieven uit 2013 van bankmedewerkers. Naar het oordeel van het hof vormt het in die brieven vermelde beleid van de bank voor de aanwezigheid in 2008 en/of 2009 van een ‘rechtstreeks verband’ tussen de eigenwoningschuld en de swapovereenkomsten onvoldoende bewijs.
Bron: Hof Amsterdam 10-01-2017; Hof Den Haag 07-09-2016

Modelovereenkomst ‘als het moet’; tussenpersoon ‘voor de zekerheid’

Veel zzp’ers geven aan dat hoewel volgens hen geen twijfel is over hun ondernemerschap, opdrachtgevers sinds de invoering van de Wet DBA onzekerder zijn geworden. Volgens deze zzp’ers vragen ze zzp’ers vaker om hun werk te doen in een payroll- of uitzendconstructie.

Uit een KvK-onderzoek onder zelfstandige professionals (ruim 77% van alle zzp’ers) blijkt dat 95% van hen meer dan één opdrachtgever heeft. In een derde van de gevallen gaat het zelfs om meer dan tien opdrachtgevers. Gemiddeld besteden deze zzp’ers 41% van hun tijd aan de grootste opdrachtgever.
Van de zelfstandige professionals heeft 79% in het verleden weleens een VAR-verklaring aangevraagd. 21% heeft dit nog nooit gedaan, omdat ze de VAR niet nodig hadden om te laten zien dat ze zelfstandig ondernemer zijn.
Sinds de invoering van de Wet DBA gebruikt van degenen die in het verleden weleens een VAR-verklaring hadden aangevraagd, 28% nu een modelovereenkomst, een vijfde is er nog mee bezig (8%) of is het van plan (12%), 35% gaat dat alleen doen als opdrachtgevers er om vragen. De rest (17%) is het niet van plan. Van de groep zzp’ers die nooit een VAR-verklaring heeft aangevraagd geeft bijna de helft aan niet van plan te zijn om een modelovereenkomst te gaan gebruiken. Een kwart geeft echter aan nu wel gebruik te maken van een modelovereenkomst (13%) of er gebruik van wil maken (7%) of nog bezig te zijn met het opstellen (5%).
Hoewel de zelfstandige professionals zich zeker voelen over hun ondernemerschap, is volgens veel zzp’ers bij de opdrachtgevers niet het geval. Bijna een vijfde (18%) van de zzp’ers heeft in het afgelopen jaar vaker dan het jaar ervoor meegemaakt dat een opdrachtgever liever geen zzp’ers meer inhuurt. Ze lopen vaker tegen opdrachtgevers aan die alleen nog maar willen werken via een tussenpartij, zoals een bemiddelaar, een payrollbedrijf of een uitzendbureau.
Bron: KvK 13-02-2017

Langdurige werkloosheid daalt

Voor het eerst sinds 2009 is de langdurige werkloosheid gedaald. Ook onder 55-plussers nam het aantal langdurig werklozen af, al was de daling minder dan bij de jongere leeftijdsgroepen.

Iemand is langdurig werkloos als hij of zij twaalf maanden of meer geen betaald werk heeft gehad, maar wel recent naar werk heeft gezocht en daarvoor ook direct beschikbaar is. In 2015 bedroeg het aantal langdurig werklozen 259.000, waarvan 88.000 ouder dan 55 jaar. Het aantal langdurig werklozen is zes jaar op rij gestegen, maar vorig jaar is er voor het eerst weer sprake van een daling. In 2016 bedroeg het aantal langdurig werklozen 216.000. In 2015 was de daling voor de leeftijdsgroepen onder de 55 jaar al ingezet, maar tegenover die een (kleine) daling onder die leeftijdsgroepen stond nog een toename (+12.000) van de het aantal langdurig werklozen onder 55-plussers.
Dit beeld is bekend uit de vorige periode met oplopende werkloosheid, ruim tien jaar geleden. Ook toen bleef het aantal langdurig werkloze ouderen lang groeien. Een verschil met toen is dat er nu in verhouding meer langdurig werklozen ouder zijn dan 55 jaar. In de andere leeftijdsgroepen was de toename de afgelopen jaren minder groot.
Ook de totale werkloosheid onder 55-plussers ( kort en langdurig) begon een jaar later te dalen dan bij de jongere leeftijdsgroepen. De toename van de werkloosheid bij ouderen begon echter ook een jaar later, in 2010 in plaats van in 2009, dan bij de andere groepen.
Onder 55-plus-mannen daalde de werkloosheid in 2016, maar bij vrouwen uit de leeftijdsgroep was er nog een toename. Daar staat tegenover dat de toename in de periode 2010-2015 ook groter was bij mannen dan bij vrouwen.
Het beeld verandert iets als niet naar het aantal werklozen wordt gekeken, maar naar het gehele onbenutte arbeidsaanbod zonder werk. Zo zijn er mensen die wel op zoek zijn naar werk, maar niet zouden kunnen starten, en er zijn mensen die juist niet op zoek zijn naar werk maar wel direct kunnen beginnen. In 2016 waren er bijvoorbeeld 22.000 mannen en 28.000 vrouwen van 55-plus die wel zouden kunnen beginnen met werken maar niet meer naar werk zochten, omdat ze niet verwachtten nog een baan te krijgen. Deze ontmoedigden en mensen die om andere redenen niet recent hebben gezocht of niet onmiddellijk kunnen starten, tellen niet mee in het werkloosheidscijfer. Worden deze wel betrokken in de beschouwing, dan loopt de ontwikkeling bij vrouwen en mannen meer gelijk op.
Bron: CBS 13-02-2017

Spaar- en beleggingshypotheken eerder af te lossen

Vanaf 1 april 2017 hoeven huiseigenaren met een spaarhypotheek niet meer te wachten tot de termijnen van 15 of 20 jaar zijn verstreken om hun spaarhypotheek belastingvrij te kunnen aflossen. Met de inwerkingtreding van een aantal aangepaste artikelen in de Wet IB 2001 hebben ook deze huiseigenaren ten alle tijden de keuze om vervroegd hun hypotheek af te lossen zonder dat hier een fiscale boete op staat.

In het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2017 werd voorgesteld om wettelijk vast te leggen dat de termijnen (15 jaar of 20 jaar) die als voorwaarden gelden om een vrijstelling te kunnen benutten bij het tot uitkering komen van een kapitaalverzekering eigen woning, een spaarrekening eigen woning, een beleggingsrecht eigen woning of een zogenoemde Brede Herwaarderingskapitaalverzekering in bepaalde situaties buiten toepassing te verklaren. Hiermee zou een beleidsbesluit worden gecodificeerd. De Kamerleden Omtzigt en Ronnes hebben vervolgens een amendement ingediend waarin zij voorstellen de fiscale tijdklemmen (de termijnen van 15 en 20 jaar) voor KEW, SEW en BEW geheel te laten vervallen. Dit amendement is aangenomen en zal per 1 april 2017 in werking treden.
In een brief aan de Tweede Kamer waarin de staatssecretaris ingaat op het onderzoek naar de impact van het geheel vervallen van tijdklemmen, doet de staatssecretaris de toezegging om met een besluit te komen waarin de tijdklemmen ook voor Brede Herwaarderingskapitaalverzekeringen vervallen. Dit omdat deze kapitaalverzekeringen niet in het aangepaste wetsartikelen zijn meegenomen en zonder dit besluit buiten de boot zouden vallen. Daarnaast zal in een beleidsbesluit in ieder geval worden goed gekeurd dat personen bij wie de polis op de datum van dagtekening van deze brief (8-02-2017) voorziet in de (contractuele) mogelijkheid om de polis na ten minste 15 jaar premiebetaling premievrij te maken en hiervan gebruikmaken of hebben gemaakt, geacht worden te hebben voldaan aan de eis van gedurende de looptijd jaarlijks premie voldoen. Eenzelfde goedkeuring zal ik opnemen voor gevallen waarin sprake is van een overeengekomen verkorte premieduur met dien verstande dat ten minste 15 jaar premie moet zijn of worden betaald.
Bron: MvF 8-02-2017

Onderscheid failliete en niet-failliete inleners

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant hoefde de ontvanger niet eerst de bestuurders van malafide uitzendbureaus aan te spreken, alvorens hij bij de inlener aanklopte. De wet voorziet niet in een voorrangsregel voor de aansprakelijkstelling. Ook het feit dat failliete inleners niet werden aangesproken en andere wel, leverde geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op.

Een onderneming wordt in 2014 aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde loonheffing voor ingeleende technische uitzendkrachten in de periode 2007-2010. De uitzendkrachten waren ingeleend bij achtereenvolgens vijf uitzendbureaus. Naar de uitzendbureaus, waarbij telkens de leden van één familie betrokken waren, startte de FIOD in 2009 een strafrechtelijk onderzoek. De inspecteur heeft vervolgens in 2012 en 2013 boekenonderzoeken bij de uitzendbureaus ingesteld, waaruit bleek dat er geen of nauwelijks administratie was. Daarna volgden onderzoeken bij de inlenende bedrijven. Aan de hand van hun administratie is berekend welk bedrag aan loonheffing verschuldigd was voor de door hen ingeleende werknemers. Bij de inlenende bedrijven die failliet waren, is een dergelijk onderzoek niet ingesteld.
De onderneming verzet zich tegen de aansprakelijkstelling: volgens haar is er onder meer sprake van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel. De onderneming stelt dat eerst de bestuurders van de uitzendbureaus hadden moeten worden aangesproken. Maar daarover stellen de ontvanger en de rechtbank dat de wet dergelijke voorrangsregels niet kent. Ook is er volgens de rechtbank geen strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de ontvanger niet-failliete inleners wel aanspreekt, maar failliete niet. Bij failliete inleners is immers geen onderzoek gedaan en kon er voor hun inleningen ook niet worden nageheven. Bij gebrek aan nageheven loonheffing was er dus ook geen wettelijke basis om deze failliete ondernemers aansprakelijk te stellen. Dat de inspecteur het onderzoek beperkte tot de niet-failliete inleners was volgens de rechtbank niet onredelijk. Die keuze zal mede zijn ingegeven door de gebrekkige verhaalmogelijkheid op failliete inleners. De rechtbank acht dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil in behandeling.
De onderneming meent ook dat de Belastingdienst al in 2009 had moeten waarschuwen voor de praktijken bij de uitzendbureaus. Daarover oordeelt de rechtbank dat op de ontvanger, dan wel de Belastingdienst geen actieve inlichtingenplicht rust jegens klanten van bedrijven waarnaar een onderzoek wordt ingesteld. Bovendien betrof destijds het onderzoek de omzetbelasting: niet aannemelijk was dat dit onderzoek enige relatie had met de uitleningen nu daarvoor de verleggingsregeling geldt.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 15-12-2016 (publ. 31-01-2017)

Overkoepelende cao modedetailhandel stap dichterbij

De Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel (VGT) heeft met vakbonden CNV en RMU overeenstemming bereikt over een nieuwe cao Grootwinkelbedrijven in textiel.

Belangrijke afspraak in de cao is dat voor werknemers die na 1 januari 2013 in dienst zijn getreden de afspraken uit de cao Fashion, sport en lifestyle één op één gelden. Voor hen betekent dit onder andere dat de salarisschalen per 1 april met 2,77% worden verhoogd. Verder wordt voor deze groep medewerkers de toeslag voor het werken op zaterdagavond en zondag verlaagd van 100% naar 50%. Wel is er afgesproken dat dit voor huidige medewerkers gecompenseerd wordt.
Voor medewerkers die in dienst zijn gekomen voor 1 september 2013 blijven de meeste arbeidsvoorwaarden hetzelfde blijven als nu het geval is.Voor hen is een structurele loonsverhoging afgesproken van 1% per 1 januari 2018.
Het streven is per 1 juli 2018 één overkoepelende cao voor de gehele modedetailhandel af te sluiten.
FNV was geen partij bij dit onderhandelingsresultaat voor de cao Grootwinkelbedrijven in Textiel.
Bron: CNV Vakmensen 6-02-2017; FaschionUnited 7-02-2017

Drie maanden coulancetermijn pensioen eigen beheer

Dga’s krijgen een coulancetermijn van drie maanden na inwerkintreding van het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale maatregelen om hun pensioenregeling aan te passen aan de wijzigingen als gevolg van dit wetsvoorstel.

Staatssecretaris Wiebes schrijft aan de Kamer ernaar te streven dat de maatregelen uit dit wetsvoorstel per 1 april 2017 in werking treden. Naar zijn inschatting leidt dat niet tot een beperking van de mogelijkheden om het pensioen in eigen beheer af te kunnen kopen tegen het meest gunstige tarief. Dga’s die in 2017 willen afkopen, zullen namelijk zeer waarschijnlijk reeds met de voorbereidende handelingen hiervoor zijn begonnen en hebben nog steeds tot en met 31 december 2017 de gelegenheid om van het meest gunstige tarief gebruik te maken. Door de latere inwerkingtreding is er langer de tijd voor de handelingen die dga’s moeten verrichten om hun pensioenregeling aan te passen aan de wijzigingen als gevolg van het wetsvoorstel, zoals het premievrij maken van het pensioen in eigen beheer. Voor dga’s die dit desondanks niet lukt, komt er de al eerder toegezegde coulancetermijn van drie maanden voor het verrichten van deze handelingen. Deze coulancetermijn wordt na inwerkingtreding van de wet nog steeds in volle omvang, namelijk voor een periode van drie maanden, gegeven. Een eigenbeheerlichaam wordt ook tijdens de coulancetermijn aangemerkt als toegelaten verzekeraar. In een concept beleidsbesluit Uitfasering Pensioen in eigen beheer dat naar de Tweede Kamer is gestuurd, staan de voorwaarden bij deze coulancetermijn opgenomen.
De Tweede Kamer behandelt op dit moment een zogenoemde novelle bij het wetsvoorstel waarin een wijziging is opgenomen. In de novelle is een voorstel opgenomen om de kosten en lasten voor toekomstige loon- en prijsontwikkelingen (indexatie) onder voorwaarden aftrekbaar te maken. Als de Tweede Kamer met de novelle instemt, kan het met spoed naar de Eerste Kamer waar dan het wetsvoorstel en de novelle kunnen worden behandeld.
Bron: MvF 3-02-2017

2016 kalm cao-jaar

2016 was een opmerkelijk kalm en geleidelijk verlopend cao-jaar. Dat is de conclusie van werkgeversvereniging AWVN in haar evaluatie van het verloop van onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden in het afgelopen jaar.

In totaal werden vorig jaar 374 nieuwe cao’s voor 2,67 miljoen werknemers afgesproken. Dat is in absolute aantallen minder dan in andere jaren. Volgens AWVN was er sprake van een snelle start van het cao-seizoen 2016 met cao-akkoorden in december 2015 en januari 2016. Maar in de loop van het jaar was er sprake van een duidelijke afname in het aantal gesloten cao-akkoorden. Een belangrijke oorzaak is dat minder cao’s in 2016 expireren dan in voorgaande jaren. In 2016 zijn 443 cao’s verlopen, waarvan er 318 (72%) zijn vernieuwd. Dat is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Daarnaast werden 56 cao’s vernieuwd die al voor 2016 waren verlopen.
De gemiddelde loonafspraak bedroeg afgelopen jaar 1,5% met kleinere uitschieters naar boven en onder. De sectorale differentiatie valt wat anders uit dan in voorgaande jaren. Ook binnenlandsgeoriënteerde sectoren en de overheids-cao’s laten een sterkere stijging zien. Door de meevallende inflatie en door lastenverlichting resulteerde dit in een gemiddelde koopkrachtstijging voor werkenden van 3,9%.
De werkgeversvereniging toont zich nog niet tevreden over de vorderingen rond ‘kwalitatieve onderwerpen’ als afbouw van de zogenaamde ‘ontziemaatregelen’ voor ouderen en duurzame inzetbaarheid. In 2017 wil AWVN meer aandacht voor en afspraken over dergelijke onderwerpen tijdens de onderhandelingen.
Bron: AWVN 8-02-2017

Herkeuringsachterstand UWV kost werkgevers miljoenen

Volgens berekeningen van Aon kost de achterstand in herkeuringen bij het UWV werkgevers miljoenen. Het wegwerken van die achterstand zou jaarlijks een besparing kunnen opleveren van € 870 miljoen.

Door gebrek aan capaciteit is er een grote achterstand bij de herkeuringen van arbeidsongeschikte werknemers bij het UWV. Circa 150.000 arbeidsongeschikten zouden jaren geleden al herkeurd moeten worden. Uitkeringen voor arbeidsongeschikten worden voor het grootste deel door werkgevers gefinancierd: de eerste tien jaar door een directe doorbelasting van uitkeringen en daarna door een landelijke werkgeverspremie. Een uitkering kost jaarlijks minimaal € 10.000. Uitgaande van 150.000 arbeidsongeschikten die herkeurd hadden moeten worden, betalen werkgevers dus jaarlijks € 1,5 miljard aan uitkeringen, zonder dat is vastgesteld of deze mensen weer arbeidsfit zijn. Uit onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat 58% van de arbeidsongeschikten weer (deels) aan de slag zou kunnen. Dat betekent dat het wegwerken van de achterstanden werkgevers jaarlijks grofweg € 870 miljoen zou kunnen besparen.
Begin 2016 beloofde minister Asscher dat de achterstand nog in dat jaar zou worden weggewerkt, onder meer door de capaciteit voor herkeuringen te vergroten. Inmiddels is de achterstand nog altijd even groot en het ziet er niet naar uit dat de achterstand snel wordt weggewerkt. Uit de laatste cijfers van UWV blijkt dat het aantal herbeoordelingen bij WIA-uitkeringen in één jaar tijd met 10% is afgenomen. Terwijl voor dezelfde groep het aantal uitkeringen met 10% toenam.
Werkgevers hebben sinds de invoering van de Modernisering Ziektewet meer verantwoordelijkheid voor langdurig arbeidsongeschikte werknemers en zijn verplicht tot het doorbetalen van lonen. Steeds meer werkgevers pakken de handschoen op en maken actief werk van re-integratie. Herkeuringen kunnen daarbij helpen. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WGA en verzekeraars hebben de mogelijkheid om een herkeuring door het UWV af te dwingen. Werkgevers die publiek verzekerd zijn, dus via het UWV, kunnen een herkeuring niet afdwingen maar wel aanvragen. Aon raadt werkgevers en verzekeraars aan om dat ook te doen. Een herkeuring die leidt tot een gedeeltelijke re-integratie, is winst voor werkgevers, de uitkeringsinstantie, de arbeidsmarkt die steeds meer onder druk staat én de werknemer die weer meetelt op de arbeidsmarkt. Bovendien bestaan er gunstige voorwaarden voor werkgevers om mensen die re-integreren aan te nemen.
Bron: Aon 6-02-2017

Minder ontslagen via rechter of UWV

In 2015 zijn ruim 23.000 werknemers ontslagen via de kantonrechter of het UWV. Dat is ongeveer een kwart minder dan het jaar daarvoor en bijna de helft minder dan in 2013.

Het aantal ontslagen via de kantonrecht liep tussen 2013 en 2015 terug van 10.100 naar 5.600. Het betreft hier alleen werknemers met een vast contract. In 2013 kende de ontslagroute via het UWV een piek van 35.600 ontslagen. In 2015 was dit gehalveerd tot 17.800. Behalve via UWV en de kantonrechter worden de meeste mensen als gevolg van een faillissement ontslagen. In 2013 was dit in 7 op de 10 ontslagen het geval. Van na 2013 zijn nog geen cijfers over de faillissementsontslagen beschikbaar.
Met de invoering van de Wet werk en zekerheid is per 1 juli 2015 de ontslagwetgeving gewijzigd. Kon voor die datum een werkgever nog kiezen voor de ontslagroute via het UWV of de kantonrechter, sindsdien wordt die route bepaald door de reden van het ontslag. Bij bedrijfseconomische redenen of twee jaar arbeidsongeschiktheid kan een werkgever terecht bij het UWV. Ontslagen om andere redenen verlopen sinds de wetswijziging via de rechter.
In 2015 werden 13.700 mensen via het UWV ontslagen om bedrijfseconomische redenen en 3.600 vanwege arbeidsongeschiktheid. Bijna 490 mensen werden ontslagen om overige redenen, zoals een arbeidsconflict. In de jaren daarvoor schommelde dit laatste aantal rond de 1000. Het aantal ontslagen via het UWV om bedrijfseconomische redenen is tussen 2013 en 2015 ruim gehalveerd.
In 6 op de 10 ontslaggevallen via het UWV was de persoon die ontslagen werd in 2015 een 45-plusser: ruim 5.700 werknemers in de leeftijd van 45 – 54 jaar, bijna 5.100 werknemers van 55 jaar en ouder.
Bron: CBS 6-02-2017