In de periode 2008-2010 zijn er ruim 650.000 zzp’ers gestart. Na één jaar was 69% van deze startende zzp’ers nog altijd actief als zzp’er. Na twee jaar was dit 57% en na vijf jaar was dit verder afgenomen tot 42%. Een klein deel van de starters, 4%, ging personeel in dienst nemen.
Bijna 55% van de startende zzp’ers uit de startjaren 2008-2010 was na vijf jaar niet meer actief als zelfstandige. De meerderheid van deze groep, bijna 3 op de 10 oorspronkelijke starters, was (weer) werknemer geworden. Ruim 10% van de starters was na vijf jaar niet meer actief als zelfstandige, maar met pensioen. Zo’n 6% was vijf jaar na afloop van de zelfstandigenbaan aangewezen op een uitkering, 5% zat in een situatie zonder eigen inkomen. Nog eens 3% was overleden of geëmigreerd en 1% volgde (weer) onderwijs.
Mannen zijn vaker dan vrouwen voor langere tijd zzp’er. Na vijf jaar was 46% van de mannelijke starters en 38% van de vrouwen nog zzp’er. Vrouwen verruilen de zelfstandigenbaan vaker voor werk in loondienst dan mannen. Bijna een derde van de vrouwelijke starters was na vijf jaar werknemer, tegenover ruim een kwart van de mannelijke starters.
De leeftijdsgroep die het vaakst actief blijft als zzp’er is die van de starters tussen de 25 en 55 jaar. Ruim 46% was na vijf jaar nog steeds zzp’er. Bij de oudere leeftijdsgroepen neemt het aandeel dat zzp’er blijft met de leeftijd af.
Het aandeel startende zzp’ers die minimaal vijf jaar zzp’er blijven verschilt sterk per bedrijfstak. Zo was bij starters in de landbouw na vijf jaar 70% nog altijd zzp’er. Startende zzp’ers in de bouw blijven eveneens relatief lang werkzaam als zzp’er. Van hen was na vijf jaar 65% nog altijd zzp’er. Sectoren waar zzp’ers naar verhouding minder lang actief blijven, zijn het openbaar bestuur en de gezondheidszorg.
De afgelopen jaren startten er jaarlijks ruim 200.000 personen als zelfstandige. De overgrote meerderheid van startende zelfstandigen bestaat uit zzp’ers. Het aantal startende zelfstandigen liep na het begin van de economische crisis in 2008 wat terug, maar nam sinds 2013 weer toe.
Tot de startende zzp’ers worden zowel personen gerekend voor wie het zzp-jaarinkomen de belangrijkste inkomensbron is als personen voor wie het een neveninkomen is. De cijfers over loopbanen van zzp’ers zijn ontleend aan aangiftegegevens van de Belastingdienst. Omdat zelfstandigen uitstel mogen aanvragen voor de aangifte en betaling van de belastingaanslag, komen deze cijfers met vertraging beschikbaar. Het meest recente jaar waarvoor definitieve cijfers beschikbaar zijn, is 2015. Dit betekent dat de starters in de periode 2008-2010 minimaal vijf jaar gevolgd kunnen worden.
Bron: CBS 27-11-2018

Als een geschil over een erfenis wordt beslecht doordat één of meer erfgenamen hun aanspraak op een erfdeel laten vallen in ruil voor een vergoeding, is die vergoeding belast met erfbelasting.
Een man had in zijn testament zijn toenmalige partner benoemd als enig erfgenaam. In het testament stond ook dat als de man tegelijk met of na zijn partner zou overlijden, een stichting de enige erfgenaam zou zijn. Op het moment dat de man overleed, had hij geen relatie meer met zijn inmiddels ex-partner, waarna tussen de stichting, een halfbroer en twee halfzussen van de overledene een geschil ontstond over hoe het testament moest worden uitgelegd. Het probleem werd opgelost door een vaststellingsovereenkomst te sluiten waarin de familieleden erkenden dat de stichting de enige erfgenaam was en dat de stichting de halfbroer en de halfzussen ieder ruim € 40.000 zou uitbetalen.
Volgens de Belastingdienst zijn de vergoedingen die de familieleden van de stichting ontvingen, belast voor de erfbelasting en de rechtbank was het hiermee eens. De rechtbank oordeelde dat de ontvangen betalingen uit erfrecht waren verkregen, zodat de halfbroer en de halfzussen hierover erfbelasting moeten betalen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 24-05-2018 (gepubl. 29-11-2018)

De Belastingdienst heeft via haar site laten weten dat op 3 januari 2019 wordt gestart met een nieuw portaal voor ondernemers: Mijn Belastingdienst Zakelijk. Zzp’ers en eenmanszaken kunnen als eerste via dit portaal hun btw-aangifte en opgaaf ICP-gegevens doen. Later in 2019 kunnen alle ondernemers van dit portaal gebruikmaken.
In het nieuwe portaal zijn een aantal verbeteringen doorgevoerd. Zo werkt Mijn Belastingdienst Zakelijk beter op tablets en smartphones, kunnen ondernemers de aangifte tussendoor opslaan en kunnen via het nieuwe portaal opgestuurde aangiften daar altijd worden ingezien.
Naast hun btw-aangifte en opgaaf intracommunautaire prestaties (ICP) kunnen zzp’ers en eenmanszaken via dit portaal met hun DigiD de btw-aangifte corrigeren en hun rekeningnummer opgeven of wijzigen.
In de loop van 2019 kunnen alle ondernemers via eHerkenning in Mijn Belastingdienst Zakelijk aangifte gaan doen voor de btw, loonheffingen en vennootschapsbelasting.
Het huidige portaal voor ondernemers blijft voorlopig bestaan. Ondernemers kunnen daar nog alles doen wat zij er altijd al deden. Op den duur gaat Mijn Belastingdienst Zakelijk het huidige portaal voor ondernemers vervangen.
Bron: Belastingdienst 03-12-2018

Uit twee onderzoeken naar de overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers blijkt volgens minister Koolmees dat de regeling overbruggingsregeling doet wat hij moet doen, maar in het algemeen te weinig effectief is. Omdat de criteria voor de regeling in de praktijk te streng zijn gebleken kondigt hij een verruiming per 1 januari 2019 aan.
Bij de invoering van de Wet werk en zekerheid is er voor kleine werkgevers (tot 25 werknemers) een overbruggingsregeling transitievergoeding ingevoerd. De regeling houdt in dat werkgevers met minder dan 25 werknemers bij een ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden die het gevolg zijn van een slechte financiële situatie onder voorwaarden bij de berekening van de transitievergoeding de arbeidsmaanden van voor 1 mei 2013 buiten beschouwing mogen laten. Tot 1 januari 2020 kan de regeling worden toegepast.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel is destijds afgesproken dat de regeling tussentijds zou worden geëvolueerd. Hiervoor zijn twee onderzoeken uitgevoerd: door het CBS en een gezamenlijk onderzoek door De Beleidsonderzoekers, SEO economisch onderzoek en het Hugo Sinzheimer Instituut.
In de Kamerbrief naar aanleiding van de onderzoeken geeft minister Koolmees aan dat hij werkt aan een verruiming van de criteria. Voorkomen moet worden dat kleine werkgevers de regeling pas kunnen toepassen in het zicht van een faillissement. De minister wil hiervoor het criterium van drie jaar achtereen een negatief resultaat vervangen door een gemiddeld negatief resultaat over drie boekjaren tezamen. Ook het criterium van een negatief eigen vermogen wordt vervangen door een solvabiliteitseis van ten hoogste 15%. Het streven is de verruiming per 1 januari 2019 in te voeren.
Bron: Min SZW 23-11-2018

Als een directeur-grootaandeelhouder (dga) zonder zekerheden te bedingen een lening verstrekt aan zijn bv, kan deze lening toch zakelijk zijn als deze wordt gebruikt voor een project met goede vooruitzichten, zo blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Gelderland.
In deze zaak dreef een man via zijn bv een trainings- en consultancybureau op het gebied van fysieke belasting. Daarnaast dreef hij in zijn eenmanszaak een fysiotherapiepraktijk. De man wilde een pand bouwen waarin hij zijn fysiotherapiepraktijk zou huisvesten en daarnaast zou hij via zijn bv nieuwe activiteiten ontplooien in de vorm van een health-center, met onder meer een fitnessruimte, een sauna, een zwembad en een horecagelegenheid. Hij leende zijn bv een bedrag van € 500.000, tegen een rentevergoeding van 5,35% per jaar. De lening had een looptijd van twintig jaar en was aflossingsvrij. Als enige zekerheden had de bv een positieve en een negatieve hypotheekverklaring afgegeven.
Toen de exploitatie van het health-center veel later werd gestaakt en de bv een negatief eigen vermogen had, wilde de dga de vordering op zijn bv afwaarderen. De inspecteur stelde echter dat de man onzakelijk had gehandeld. Volgens hem had de bv onvoldoende zekerheden verstrekt en was de rente te laag, aangezien de dga ter financiering van de lening een tweede hypotheek had genomen tegen 5,35%.
De rechtbank oordeelde echter dat de lening wel zakelijk was. Volgens deskundigen waren op het moment dat de lening werd verstrekt, de vooruitzichten voor de exploitatie van het health-center rooskleurig. Ook een onafhankelijke derde zou op dat moment bereid zijn geweest om tegen een winstonafhankelijke vergoeding een lening te verstrekken. Dit bleek ook uit het feit dat de bank later ook bereid bleek om een (extra) lening te verstrekken. Omdat de inspecteur bovendien niet had aangetoond dat het om een achtergestelde lening ging, vond de rechtbank dat de lening voldoende zakelijk was. De dga mocht zijn vordering op de bv afwaarderen.
Bron: Rb. Gelderland, 26-11-2018

De Belastingdienst heeft moeite om de btw-verplichtingen van grensoverschrijdende digitale diensten te controleren, zegt de Algemene Rekenkamer na onderzoek.
De snel voortschrijdende internationalisering van de economie stelt de Belastingdienst voor een grote uitdaging bij de controle op de omzetbelasting over digitaal geleverde diensten.
Internet heeft het voor de consument mogelijk gemaakt om van over de hele wereld digitale diensten – denk aan telefonie, gegevensopslag, kranten, radio- en televisieprogramma’s, muziek, games, series – te kopen. De Europese Unie heeft het voor de leveranciers van deze diensten makkelijker gemaakt om de omzetbelasting aan te geven en te betalen. Leveranciers kunnen dit via één loket voor alle EU-lidstaten regelen via het ‘Mini-One-Stop-Shopsysteem’ (MOSS). Het is de bedoeling dat dit systeem vanaf 2021 ook gaat gelden voor goederen en daarnaast diensten die niet digitaal worden geleverd, zoals administratie, advies, onderhoud.
Grensoverschrijdende digitale dienstverlening groeit explosief. In twee jaar tijd, van 2015 tot 2017, is het bedrag aan btw-aangiften van in Nederland geregistreerde bedrijven bijna verdubbeld van € 254 miljoen naar € 461 miljoen. In dezelfde periode zijn de btw-aangiften voor digitale dienstverlening vanuit het buitenland aan Nederlandse afnemers gestegen van € 147 miljoen in 2015 naar € 185 miljoen in 2017.
Het toezicht op de fiscale aspecten van digitale dienstverlening in Nederland is beperkt. De Rekenkamer roept de Belastingdienst op om de handhaving te versterken. ‘Tot begin dit jaar is niet gekeken of de btw-aangiften van bedrijven ook klopten met hun betalingen. En nu die controle wel plaatsvindt, moet die nog grotendeels handmatig worden uitgevoerd’, schrijft de Rekenkamer. De staatssecretaris neemt de aanbevelingen over en laat weten dat er al gewerkt wordt aan versterking van het MOSS-systeem.
Bron: Algemene Rekenkamer 28-11-2018

De UWV Telefoon Werkgevers, UWV Telefoon Werknemers en UWV Klachtenservice zijn sinds kort bereikbaar via nieuwe 088-telefoonnummers, die tegen een lokaal tarief kunnen worden gebeld. Het is dus niet meer nodig om de dure 0900-telefoonnummers te gebruiken.
Bron: UWV 27-11-2018

Ondernemers die in 2019 willen gebruikmaken van de WBSO-subsidie voor R&D-werkzaamheden kunnen hun aanvraag tot en met 5 december 2018 indienen.
De WBSO-aanvraag kan worden ingediend via mijn.rvo.nl en het eLoket. Maar omdat er momenteel sprake is van een storing, is de uiterste indieningsdatum van de WBSO-aanvraag verlengd tot 5 december 2018.
Bron: RVO, 28-11-2018

De uitwerking van de opvolger van de Wet DBA verloopt minder voorspoedig dan het kabinet had gehoopt. Met name de voorstellen ten aanzien van zelfstandigen die werken tegen een laag tarief (veronderstelling van een dienstbetrekking) loopt tegen Europese regelgeving aan. De opvolger van de Wet DBA zal daarom niet eerder dan januari 2021 in werking treden, schrijft minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de tweede voortgangsbrief uitwerking maatregelen ‘werken als zelfstandige’.
In deze tweede voortgangsbrief bespreekt het kabinet welke acties zijn ondernomen en afgerond, de huidige stand van zaken en de vervolgstappen die het kabinet wil nemen.
Webmodule en opdrachtsgeversverklaring
Via een webmodule kunnen opdrachtgevers vanaf eind 2019 een opdrachtgeversverklaring verkrijgen, als uit beantwoording van de vragen blijkt dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat ze helderheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie, mits de vragen naar waarheid zijn ingevuld en conform de verklaring wordt gewerkt. Een afgegeven opdrachtgeversverklaring is beperkt geldig: tot (een aantal maanden na) het volgende herijkingsmoment van de webmodule. Zo’n herijkingsmoment wordt vooraf vastgesteld en gecommuniceerd. Vooralsnog wordt gedacht aan een jaarlijkse herijking van de webmodule.
Verduidelijking gezag
Wanneer sprake is van een gezagsverhouding zal per 1 januari 2019 worden verduidelijkt. Een uitgebreide toelichting zal als bijlage worden toegevoegd aan het Handboek loonheffingen.
ALT en opt-out
Het voornemen van het kabinet is om bij opdrachtverstrekking aan zelfstandigen tegen een laag tarief voor langere duur of voor werkzaamheden passend bij de bedrijfsactiviteiten van de opdrachtgever, voortaan een arbeidsovereenkomst te veronderstellen (arbeidsovereenkomst bij laag tarief, ALT). Daarentegen zal bij de tegenhanger (hoog tarief, korte duur of werkzaamheden die niet behoren tot de bedrijfsactiviteiten van de opdrachtgever) de mogelijkheid worden geboden van een opt-out voor de loonheffingen (dit betreft circa 20% van de zelfstandigen). Met name de voorstellen ten aanzien van zelfstandigen met een laag tarief lopen aan tegen Europese regelgeving. Om deze reden zal het kabinet, naast de uitwerking van de ALT, ook alternatieve routes verkennen.
Beoogd wordt begin 2019 wetgeving ten aanzien van ALT en opt-out ter consultatie voor te leggen. In dat geval zal deze pas per 1 januari 2021 in werking kunnen treden.
Bron: Min SZW 26-11-2018

Hoewel de afdrachtvermindering onderwijs in 2014 is afgeschaft, zijn er nog ondernemers die met de Belastingdienst van mening verschillen over de toepassing van deze afdrachtvermindering. De Hoge Raad heeft nu bepaald dat de vermindering ook geldt als slechts een gedeelte van een opleiding is gevolgd.
In deze zaak verzorgde een onderwijsinstelling een vierjarige deeltijdopleiding hbo Bedrijfskunde. Deze opleiding was gesplitst in twee delen van twee jaar. Het eerste deel was een funderende duale opleiding mhbo-Bedrijfskader. Een installatiebedrijf schreef 18 werknemers in voor deze opleiding en op 31 december 2008 ontvingen deze werknemers certificaten voor hun deelname aan het eerste jaar van de opleiding. Ze hadden echter onvoldoende studiebelastingpunten gehaald om door te stromen naar het tweede jaar. Daarom weigerde de inspecteur de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs, want hij stelde dat de werknemers niet de hele opleiding hadden gevolgd, maar slechts een aantal vakken. Ook nam hij het standpunt in dat de werkgever en de werknemers de intentie hadden om alleen een deel van het eerste jaar van de opleiding te volgen.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de intentie van de werkgever en zijn werknemers niet van belang is voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Ook bepaalde de Hoge Raad dat de vermindering al van toepassing is als slechts een deel van een opleiding wordt gevolgd. Daarom mocht de werkgever de afdrachtvermindering toepassen.
Bron: Hoge Raad, 23-11-2018