Het kabinet wil de aftrekbaarheid van opleidingskosten bij de berekening van de transitievergoeding verruimen. Ook opleidingskosten voor een andere functie bij dezelfde werkgever moeten onder voorwaarden in aftrek kunnen worden gebracht bij de berekening van de transitievergoeding.
Inzetbaarheidskosten zijn volgens het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding nu onder voorwaarden aftrekbaar bij de berekening van de transitievergoeding indien zij zijn gemaakt voor activiteiten ter bevordering van de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever, tenzij de verworven kennis en vaardigheden zijn aangewend om een functie bij de werkgever uit te oefenen.
Het kabinet wil dat werknemers zich blijven ontwikkelen tijdens hun loopbaan. Om werkgevers te stimuleren hieraan bij te dragen wil het kabinet de aftrekbaarheid van opleidingskosten uitbreiden naar kosten die hun medewerkers maken voor een opleiding voor een andere functie binnen hetzelfde bedrijf. Eind vorig jaar had het kabinet al een aanpassing van het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding ter consultatie voorgelegd. Dit heeft nu geresulteerd in een aangepast besluit dat voor advies naar de Raad van State is gestuurd. De bedoeling is dat het aangepaste besluit per 1 januari 2020 in werking treedt.
Bron: Min SZW 27-09-2019

MKB-Nederland en VNO-NCW hebben een meldpunt ingesteld voor ondernemers die in de problemen komen door de stikstofuitspraak. De meldingen moeten resulteren in een zwartboek voor de overheid.
De ondernemersorganisaties vinden dat schade zoals door de stikstofuitspraak niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend; ondernemers moeten hiervoor worden gecompenseerd. Door de zogenoemde PAS-uitspraak van de Raad van State dreigen miljarden aan investeringen niet door te gaan. Ondernemers kunnen via het mailadres stikstof@vnoncw-mkb.nl aan de ondernemersorganisaties melding doen indien zij door de stikstofuitspraak zijn getroffen. De ondernemersorganisaties onderzoeken ook de mogelijkheid tot juridische stappen tegen de staat om de vergunningverlening uit het slop te trekken én hoe individuele bedrijven kunnen worden gecompenseerd.
Sinds de uitspraak op 29 mei 2019 zijn al duizenden projecten en initiatieven in de problemen gebracht. MKB-Nederland en VNO-NCW hebben een Taskforce STIKSTOF opgericht, die zoekt naar oplossingen en informatie verschaft.
Bron: MKB-Nederland 13-09-2019

De uitkeringslasten voor ex-werknemers waarop de zogenoemde no-riskpolis van toepassing is worden niet meegenomen bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas voor een werkgever. Een werkgever moet wel kunnen aantonen dat de no-riskpolis van toepassing.
Een werkgever heeft over de jaren 2016 tot en met 2018 beschikkingen gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) ontvangen. Volgens de werkgever zijn bij die beschikkingen ten onrechte de uitkeringslasten van uiteindelijk nog vijf (voormalig) werknemers aan hem toegerekend. In geschil voor de rechtbank is of de uitkeringslasten terecht aan de werkgever zijn toegerekend of dat ten aanzien van de (voormalig) werknemers een zogenoemde no-riskpolis van toepassing was. De werkgever stelt zich op het standpunt dat er vanuit moet worden gegaan dat de no-riskpolis van toepassing is, zolang de inspecteur het tegendeel niet aannemelijk maakt.
De rechtbank is het niet eens met het standpunt van de werkgever. Het wel of niet van toepassing zijn van de no-riskpolis hangt namelijk af van de aard van de ziekmelding van de werkgever. Slechts enkele specifieke ziekengelduitkeringen vallen onder de no-riskpolis. Het ligt, volgens de rechtbank, op de weg van de werkgever (op wie de verplichting rust om een juiste ziekmelding te doen) om ten aanzien van desbetreffende werknemers feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij wegens de no-riskpolis recht hadden op ziekengeld. De bewijslast om aannemelijk te maken dat er een no-riskpolis van toepassing was ligt dan ook bij de werkgever. Dat het voor de werkgever mogelijk ingewikkeld is om (direct) een juiste ziekmelding te doen of een eerdere onjuiste ziekmelding te herstellen, maakt niet dat de bewijslast overgaat naar de inspecteur. Daar de werkgever alleen heeft gesteld dat er met betrekking tot desbetreffende (voormalig) werknemers een no-riskpolis van toepassing zou kunnen zijn, maar niets heeft aangedragen ter ondersteuning daarvan, slaagt niet in de op hem berustende bewijslast. Dat betekent dat de uitkeringslasten voor desbetreffende (voormalig) werknemers terecht aan hem zijn toegewezen.
Bron: Rb. Den Haag 12-09-2019

Minister Van Engelshoven (OCW) en staatssecretaris Keijzer (EZK) trekken €24 miljoen uit om kennis uit onderzoek beter naar de samenleving en markt te brengen. Hiermee worden investeerders gestimuleerd om geld te steken in start-ups die gebruik maken van kennis van onderzoeksorganisaties.
Het geld komt uit de subsidieregeling Thematische Technology Transfer (TTT) en wordt verdeeld over drie consortia van onderzoeksorganisaties en durfinvesteerders. De consortia rond de thema’s regeneratieve geneeskunde, smart systems en circulaire oplossingen krijgen ieder €8 miljoen.
De technische universiteiten (Delft, Eindhoven, Twente en Wageningen) en TNO krijgen samen €16 miljoen. Daarvan is €8 miljoen bedoeld voor hun consortium met Innovation Industries dat werkt aan ‘smart systems’ in bijvoorbeeld auto’s, robots voor thuis toepassingen en productie van voedsel. De andere €8 miljoen gaat naar hun samenwerking met NBI Investors, voor optimaal (her-) gebruik van materialen en het gebruik van duurzame grondstoffen.
RegMedXB/Dutch CardioVascular Alliance (DCVA), een consortium voor regeneratieve geneeskunde, krijgt €8 miljoen. RegMedXB stimuleert internationale, multidisciplinaire onderzoekssamenwerking om bijvoorbeeld uit menselijk materiaal nieren, een hart en gewrichten te maken. In het consortium zitten universiteiten, academische medische centra, gezondheidsfondsen, overheden en private partijen. Investeerder BioGeneration Ventures steunt hen.
De TTT-regeling komt uit de middelen van het Toekomstfonds en is bedoeld om onderzoeksorganisaties te helpen kennis te delen en voorziet kennis-startups van startkapitaal. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) hebben de consortia geselecteerd.
Bron: TNO 27-09-2019

Volgens twee op de drie werknemers in de zorg- en welzijnssector is de werkdruk in een jaar tijd toegenomen. 44% van de werknemers ervaart een hoge tot zeer hoge werkdruk. Ook volgens bijna de helft van de werkgevers in de sector is de werkdruk opgelopen. Ondanks die werkdruk is een ruime meerderheid van de werknemers wel tevreden met hun werk.
Uit een enquête in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) van CBS komt naar voren dat een relatief grote groep een hoge tot zeer hoge werkdruk ervaart, met percentages die tussen de verschillende branches in de sector zorg en welzijn variëren van 33 tot 53%.
Twee derde van de werknemers en bijna de helft van de werkgevers vinden dat de werkdruk in de 12 maanden voorafgaande aan de enquête (juni 2019) is toegenomen. Werkgevers wijten dat voornamelijk aan regeldruk en administratieve lasten. Als andere factoren die de werkdruk opdrijven noemen zij nieuwe of moeilijkere taken, mondigere cliënten en te weinig personeel.
Werknemers rapporteren relatief vaak dat ze in hun werk worden geconfronteerd met agressie en geweld van patiënten, cliënten of hun familieleden. Twee op de drie hebben daar in het voorafgaande jaar mee te maken gehad. Veelal ging het daarbij om schelden of schreeuwen (87% van de gevallen), maar ook om lichamelijke agressie (42%) en pesten (41%). Bedreiging of intimidatie, seksuele intimidatie of discriminatie kwamen minder vaak voor.
Toch waarderen de werknemers in de zorg- en welzijnssector hun werk. Een overgrote meerderheid (78%) is tevreden tot zeer tevreden met hun werk. Ruim 90% vindt het werk inhoudelijk leuk en 78% vindt de sfeer op de afdeling plezierig. Over de loopbaanperspectieven is er minder tevredenheid.
Bron: CBS 30-09-2019

Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat een pand niet splitsbaar is als het privédeel alleen te bereiken is via een trap in het zakelijke deel. Als dit pand voor minstens 10% voor zowel zakelijke als privédoeleinden wordt gebruikt, is het volgens de rechtbank in zijn geheel keuzevermogen.
Een echtpaar exploiteerde een brood- en banketbakkersbedrijf (vof). De echtgenoten waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en waren ieder was voor de helft eigenaar van een winkelpand met magazijn en een afzonderlijke bovenwoning. Het zakelijke deel en de bovengelegen woning waren niet kadastraal gesplitst. De echtgenoten stelden het winkelgedeelte tegen vergoeding ter beschikking aan de vof. De bovenwoning verhuurden zij aan studenten. Zij willen het gehele pand toerekenen aan hun privévermogen. De rechtbank moet onder meer beoordelen of dit is toegestaan of dat een splitsing van het pand in een zakelijk deel en een privédeel moet plaatsvinden.
De rechtbank constateert dat de verhuurde kamer alleen te bereiken zijn via een trap in het zakelijk gebruikte magazijn. Daarnaast zijn in het gehele pand maar één keuken en één sanitaire ruimte (met toilet en douche) aanwezig. Zowel het winkelpersoneel als de huurders van het woongedeelte moeten deze ruimten gebruiken. Daardoor is het pand niet splitsbaar. De fiscus wijst erop dat de huidige gebruikers van het ondernemingsgedeelte het gezamenlijke gebruik van delen van het pand voor lief nemen. Maar dat betekent volgens de rechtbank niet dat een andere gebruiker van het ondernemingsgedeelte dat ook zou doen. Omdat het pand niet splitsbaar is, vormt het in zijn geheel keuzevermogen. De echtgenoten mogen het pand geheel tot hun privévermogen rekenen. Doordat zij een deel van het pand ter beschikking stellen aan de vof, behalen zij resultaat uit overige werkzaamheden.
Bron: Rb. Den Haag 12-09-2019

Het vrachtvervoer over de weg wordt schoner. Van elke honderd ritten die Nederlandse vrachtauto’s in de eerste helft van 2019 maakten, werden er 58 gereden door voertuigen met Euro 6-motoren. Het gebruik van schonere vrachtauto’s neemt met name toe bij ritten over langere afstanden.
Sinds de introductie van vrachtauto’s met motoren uit de Euro 6-milieuklasse in 2013 neemt het gebruik hiervan elk kwartaal toe. Euro 6-motoren stoten 97% minder stikstof uit dan motoren uit de Euro 1-klasse. Ten opzichte van motoren uit de Euro 5-klasse is de uitstoot van stikstof door Euro 6-motoren verder teruggebracht van 2 gram naar 0,4 gram per kilometer. De uitstoot van fijnstof is bij Euro 6-motoren de helft van de uitstoot bij Euro 4 en Euro 5-motoren.
In de eerste helft van 2019 werd slechts 9% van alle vrachtritten gedaan met motoren tot en met Euro 4. Zes jaar terug was dit aandeel nog 42%. Naarmate de ritafstand toeneemt, neemt het gebruik van een vrachtauto met een motor in de milieuklasse 0 tot en met 4 af. In de eerste helft van 2019 werd ruim 15% van de ritten tot en met 10 kilometer door voertuigen uit deze milieuklassen gemaakt. Bij ritafstanden van meer dan 300 kilometer was dit slechts 3%. Bij deze afstand werd in bijna drie kwart van de ritten een vrachtauto met een Euro 6-motor ingezet.
In het internationale wegvervoer vanuit en naar Nederland wordt 95 procent van alle ritten gedaan met vrachtauto’s met een Euro 5- of Euro 6-motor. In het buitenland worden deze schonere vrachtauto’s minder zwaar aangeslagen bij tolheffingen. De meeste internationale ritten gaan overigens naar of vanuit de buurlanden. Het aandeel van Euro 6-vrachtauto’s bij deze ritten was 68%. Daarnaast rijden Nederlandse vrachtauto’s vaak dwars door Duitsland en België bij het vervoer van en naar bijvoorbeeld Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland en Italië. Bij ritten vanuit en naar deze landen was het aandeel van vrachtauto’s met een Euro 6-motor 76%.
Bron: CBS 25-09-2019

Wanneer iemand een klacht indient tegen een bank, waarvan hij zelf geen product of dienst afneemt, kan KiFiD de klacht niet behandelen.
Het KiFiD behandelt financiële klachten van consumenten en klachten van kleinzakelijke ondernemers over hun zakelijke krediet of alternatieve financiering aan de hand van Reglement Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Daarbij moet de indiener van een klacht zelf klant zijn van de financiële dienstverlener tegen wie de klacht is gericht. Eveneens moet de financiële dienstverlener aangesloten zijn bij het KiFiD.
Een vastgoedstichting biedt particulieren de mogelijkheid te beleggen in vastgoed door middel van de uitgifte van vastgoedobligaties. Een particulier besluit na informatie van de stichting te hebben ontvangen eind 2015 vastgoedobligaties ter waarde van € 200.000 aan te schaffen. Het bedrag van de obligaties stort de particulier op de rekening van de vastgoedstichting bij de Volksbank. Eind januari 2016 koopt de particulier wederom door de stichting uitgegeven vastgoedobligaties en maakt daartoe € 100.000 over naar dezelfde bankrekening. Begin mei 2017 verklaart de rechtbank de stichting failliet. Vervolgens beklaagt de particulier zich bij het KiFiD omdat de Volksbank als bank van de vastgoedinvesteerder haar zorgplicht zou hebben geschonden.
De particulier vordert dat de Volksbank wordt veroordeeld tot een schadevergoeding van € 300.000 en te vermeerderen met wettelijke rente en kosten van rechtsbijstand. Volgens de particulier heeft de Volksbank onrechtmatig gehandeld en haar zorgplicht geschonden door toe te laten dat de stichting bij haar een bankrekening aanhield zonder te beoordelen of die stichting vergunningplichtige activiteiten verrichtte en daarvoor de vereiste vergunning had.
De Geschillencommissie komt echter aan een inhoudelijk oordeel niet toe. Zij stelt vast dat de klacht niet gaat over een product of dienst die de Volksbank aan de particulier heeft geleverd. De particulier had wel een overeenkomst met de vastgoedstichting, maar niet met de Volksbank tegen wie de klacht is gericht.
In lijn met eerdere uitspraken oordeelt de Geschillencommissie dat een klacht niet-behandelbaar is als de indiener van een klacht zelf geen afnemer is van een product of dienst van de financiële dienstverlener tegen wie de klacht is gericht.
Bron: KiFiD 12-09-2019

In de eerste zes maanden van 2019 hebben Nederlandse consumenten online € 12,5 miljard uitgegeven aan producten en diensten, dit is een groei van 9% ten opzichte van het eerste half jaar van 2018. Daarbij is de categorie ‘Food/Near food’ met +34% de grootste groeier.
Waar deze categorie eerst vooral opviel vanwege grote groeicijfers, is hij inmiddels ook uitgegroeid tot een van de grootste productcategorieën, zowel op het gebied van online bestedingen als het aantal aankopen. Dit blijkt uit cijfers van de Thuiswinkel Markt Monitor, een onderzoek naar online consumentenbestedingen in Nederland, uitgevoerd door GfK in opdracht van Thuiswinkel.org. Verder valt op dat het aantal online aankopen via de smartphone blijft groeien (van 15% in Q2 2018, naar 22% in Q2 2019). Het gebruik van een desktopcomputer of een laptop door online shoppers is verder gedaald. De verwachting is dat het totaal aantal online bestedingen in Nederland voor 2019 uitkomt op circa € 25,9 miljard, verdeeld over ongeveer 259,7 miljoen aankopen. Dit zouden stijgingen van respectievelijk 9% en 7% betekenen ten opzichte van vorig jaar.
Bron: Vakcentrum 20-09-2019

Een werknemer berokkent zijn werkgever met het sluiten van lenings- en derivatenovereenkomsten ernstige schade. Daar dit te wijten was aan zijn roekeloze werkwijze, stelt de werkgever hem hiervoor aansprakelijk. Deze aansprakelijkstelling kan volgens Rechtbank Den Haag leiden tot negatief loon, mits de werknemer ook daadwerkelijk betalingen doet uit hoofde van deze aansprakelijkstelling.
Een man was in het kader van zijn dienstbetrekking bij een stichting bevoegd om namens deze stichting geldleningsovereenkomsten en derivaatcontracten met banken te sluiten. Bij het afsluiten van derivaten maakte de man gebruik van de diensten van een soort tussenpersoon. Deze tussenpersoon ontving van een aantal banken een vergoeding als de stichting een derivaat afsloot. De tussenpersoon betaalde een deel van deze vergoeding aan de man door. Na verloop van tijd kwam de stichting achter deze gang van zaken. Zij constateerde dat zij voor de derivaten te veel had moeten betalen. De stichting ontsloeg de man op staande voet en stelde hem aansprakelijk voor de geleden schade.
Rechtbank Den Haag ziet een verband tussen de dienstbetrekking en de aansprakelijkstelling. De stichting heeft immers schade gelden door de (roekeloze) manier waarop de man zijn dienstbetrekking uitvoerde. In beginsel leidt de aansprakelijkstelling daarom tot negatief loon voor de man. Hij blijkt echter in de periode waarover de zaak gaat nog niets te hebben betaald aan de stichting. Daarom is in dat jaar nog geen sprake van negatief loon. Wel kan hij zijn schuld uit hoofde van zijn aansprakelijkheid toevoegen aan zijn schulden in box 3.
Bron: Rb. Den Haag 13-06-2019