Er zijn steeds meer 65-plussers met betaald werk: in 2018 waren het er 255.000. Vooral de arbeidsparticipatie van 65-jarigen is flink toegenomen: ruim 1 op de 3.
In 2003 waren er 75.000 werkende 65-plussers, en had 1 op de 10 mensen van 65 jaar betaald werk. In 2018 is het aantal werkende 65-plussers opgelopen tot 255.000. De meesten van hen zijn jonger dan 70 jaar, maar in 2018 waren er ook 88.000 70-plussers aan het werk.
De groei van het aantal werkende 65-plussers komt deels door vergrijzing van de bevolking. Het totaal aantal 65-plussers nam sinds 2003 met bijna de helft toe, van 2,1 miljoen naar 3,2 miljoen. Dit weegt echter minder zwaar mee dan de toegenomen arbeidsparticipatie van 65-plussers. Hun arbeidsdeelname is in dezelfde periode namelijk meer dan verdubbeld. De participatie van 65-jarigen is het meest gestegen: in 2018 had ruim 1 op de 3 betaald werk, in 2003 was dat nog 1 op de 10. Vooral na 2015 nam de participatie van 65-jarigen toe. Dit heeft te maken met de AOW-leeftijd die stapsgewijs is verhoogd tot 66 jaar in 2018.
Werkende 65-plussers hebben in toenemende mate een vaste baan. In de periode 2003-2018 nam het percentage dat werkt als werknemer met een vaste arbeidsrelatie toe van 16 naar 30%. Deze toename deed zich vooral na 2014 voor. Het percentage flexibele werknemers en ook het percentage zelfstandigen nam de laatste jaren juist af.
Onder 65- tot 70-jarigen zijn werknemers inmiddels in de meerderheid. De meeste 70-plussers met betaald werk zijn werkzaam als zelfstandige, in verreweg de meeste gevallen zonder personeel. Zij werken ook relatief vaak in een kleine deeltijdbaan. De werkende 65- tot 70-jarigen hebben veel vaker een grote deeltijdbaan of werken voltijd.
Bron: CBS 21-03-2019

De dag voor Prinsjesdag heeft de staatsecretaris nog een aantal Kamervragen beantwoord over de nieuwe KOR. Hieruit blijkt ondernemers vooral zelf een inschatting moeten maken of zij voor de nieuwe KOR in aanmerking komen. De Belastingdienst zal half september starten met een publiekscampagne.
Iedere ondernemer moet op basis van zijn toekomstverwachtingen zelf nagaan of hij aan de voorwaarden voor de nieuwe KOR voldoet en of hij zich voor deze nieuwe regeling wil aanmelden. Ondernemers die zich onder de oude KOR hebben aangemeld voor ontheffing van administratieve verplichtingen worden op basis van het overgangsrecht automatisch overgezet naar de nieuwe KOR. Deze ondernemers hebben een brief gehad met informatie over de nieuwe KOR. Verwacht die ondernemer in 2020 niet te voldoen aan de voorwaarden van de nieuwe KOR, bijvoorbeeld vanwege een verwachte hogere omzet dan de omzetgrens van € 20.000, dan moet de ondernemer zelf een verzoek doen om uitreiking van aangiften.
Er is gekozen voor een wettelijk vastgestelde omzetgrens van € 20.000 om de wijziging van de KOR budgetneutraal te laten verlopen. Door deze omzetgrens wordt de nieuwe KOR toegespitst op de beoogde doelgroep, namelijk (startende) ondernemers met een beperkte omzet. Deze beoogde doelgroep is ook de groep ondernemers, waarvoor het reguliere btw-proces en de toepassing van de huidige KOR in de praktijk complex is. De omzetgrens is daarnaast gekozen op een niveau dat mogelijke concurrentieverstoring met ondernemers in de belaste sfeer beperkt is. Als de nieuwe KOR wordt geëvalueerd, wordt bekeken of een verhoging van de omzetgrens nodig is.
Een uitspraak van het EU HvJ inzake de te hanteren omzetgrens waardoor voor toepassing van de nieuwe KOR niet slechts de belaste marge in aanmerking mag worden genomen maar moet worden uitgegaan van de totaal ontvangen bedragen heeft met name gevolgen voor ondernemers die de margeregeling voor wederverkopers of de reisbureauregeling toepassen. Als deze ondernemers zich al hebben aangemeld voor toepassing van de nieuwe KOR wordt aangeraden opnieuw te bekijken of zij voldoen aan de omzetgrens van de KOR. Deze ondernemers hebben geen rekening kunnen houden met deze wijziging. Voldoen ondernemers door deze wijziging niet (meer) aan de omzetgrens, dan is voor een juiste administratieve verwerking van de afmelding voor de KOR nodig dat zij hun eerdere aanmelding vóór 20 november 2019 corrigeren.
Verder gaf de staatssecretaris aan dat een overschrijding van de omzetdrempel een omslag naar btw-plicht en desbetreffende administratieve verplichtingen betekent. Daarom is het van belang dat ondernemers van tevoren een zo goed mogelijke inschatten wat de verwachte jaaromzet is. Het kan gebeuren dat een ondernemer in de loop van een kalenderjaar onverwachts toch een dusdanig hoge omzet genereert dat hij boven de omzetgrens komt. Bij een eventuele overschrijding van de omzetgrens zal de vrijstelling niet met terugwerkende kracht vervallen. Wordt gedurende een jaar de omzetgrens van de nieuwe KOR overschreden, dan heeft dat tot gevolg dat alle leveringen en diensten die worden verricht na die overschrijding en de omzetgrensoverschrijdende handeling zelf niet langer onder de vrijstelling vallen. Van de ondernemer wordt gevraagd dit goed te monitoren en hij zou hier voor lopende contracten op voorhand rekening mee kunnen houden door bijvoorbeeld prijsafspraken exclusief eventueel verschuldigde btw te maken.
Bron: MvF 16-09-2019

Op 1 januari 2020 wordt premiedifferentiatie WW, onderdeel van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) in werking. Het ministerie van SZW heeft een kennisdocument gepubliceerd dat hier nader op ingaat.
Op basis van de Wab betalen werkgevers vanaf 1 januari 2020 een lage WW-premie over het loon van werknemers met een vaste arbeidsovereenkomst. Voor alle overige dienstverbanden moet de werkgever een hoge WW-premie betalen.
Soms moet de werkgever met terugwerkende kracht alsnog de hoge premie betalen. Bijvoorbeeld als achteraf blijkt dat een werknemer met een vast contract in een kalenderjaar de overeengekomen arbeidsduur met meer dan 30% heeft overschreden.
In de praktijk is het veelvoorkomende vraag wanneer welke premie verschuldigd is. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom een kennisdocument gemaakt. Dat gaat nader in op de nieuwe wet- en regelgeving met betrekking tot premiedifferentiatie WW.
Bron: AWVN.nl, 10-9-2019

Zit er nogal wat tijdsverloop tussen het aangaan van een lening en het besteden van het geleende bedrag? Dan wordt het voor de schuldenaar moeilijker om de Belastingdienst ervan te overtuigen dat hij de lening is aangegaan voor onderhoud en/of verbetering van de eigen woning. Dit brengt het recht op hypotheekrenteaftrek in gevaar.
Een man leent in 2002 € 50.000 van een bank. Volgens de man kwalificeert het hele bedrag als eigenwoningschuld. Maar de fiscus meende dat de man maar € 15.669 heeft gebruikt voor uitgaven voor verbetering of onderhoud van zijn eigen woning. De man begint daarop een beroepsprocedure bij Rechtbank Den Haag. De stukken die hij overlegt bewijzen echter niet dat hij meer dan € 15.669 heeft besteed aan zijn eigen woning. Bovendien heeft de man in de jaren 2003, 2004, 2008, 2009 en 2010 met het geleende geld facturen betaald. Door het tijdsverloop tussen de uitbetaling van een deel van het krediet aan de man en de betaling van de facturen is het onwaarschijnlijk dat de lening volledig verband houdt met de eigen woning. De rechter verklaart het beroep van de man ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 27-06-2019

Twee op de vijf werknemers vindt zijn of haar baan niet nuttig en haalt er daarom weinig tot geen voldoening uit Dit blijkt uit onderzoek van de Reputatiefabriek. Opvallend is dat maar zestien procent van de werknemers die niet tevreden is, actief op zoek is naar een andere baan.
Het onderzoek is gehouden onder 1.000 willekeurige, maar wel werkende, respondenten.
Zo’n 20% van de deelnemers verveelt zich wel eens op werk. Deze werknemers vinden dat zij meer kennis en vaardigheden hebben dan nodig voor het huidige werk.
De deelnemers geven aan zich zinvol te voelen als zij op hun werk hun kwaliteiten volledig kunnen inzetten, impact hebben en de mogelijkheid hebben om te groeien. Zo denkt 52% van de deelnemers meer plezier te hebben in hun werk als zij zinvol werk doen, 45% denkt efficiënter te zijn en 40% denkt zelfs overall gelukkiger te zijn.
Om zich toch zinvol te voelen geeft 35% van de deelnemers aan vrijwilligerswerk te doen. Zij hebben zich vrijwillig aangemeld en besteden gemiddeld zo’n 4,5 uur per week aan vrijwilligerswerk. Zij houden zich dan voornamelijk bezig met het organiseren van activiteiten (55%), besturen (28%) en de administratie (18%).
Bron: Managersonline.nl 11-09-2019

Het belastingpakket bestaat dit jaar uit zes wetsvoorstellen. Naast het Belastingplan 2020 en de Overige Fiscale maatregelen zijn de volgende wetsvoorstellen ingediend: Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord, Wet bronbelasting 2021, Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven en Wet implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten.
Allereerst een overzicht van de wijzigingen in het wetsvoorstel Belastingplan 2020 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen. De overige wetsvoorstellen worden hieronder kort toegelicht.
Inkomstenbelasting

het tweeschijvenstelsel wordt versneld ingevoerd met voor 2020 een basistarief van 37,35% en een toptarief van 49,5%
de arbeidskorting en de algemene heffingskorting worden extra verhoogd
de bestuursrechtelijke dwangsommen mogen niet meer in aftrek worden gebracht
geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan in het kader van een strafbeschikking of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing mogen niet meer in aftrek worden gebracht
inkomen uit aanmerkelijk belang kan niet boetevrij worden ingekeerd voor de inkeerregeling wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen inkomen dat in het buitenland is opgekomen en inkomen dat in het binnenland is opgekomen
voor de definitie van de vaste inrichting en de vaste vertegenwoordiger wordt aangesloten bij de definitie in de belastingverdragen
voor spontane aangiften bij aanslagbelastingen gaan dezelfde wettelijke correctie- en sanctiebevoegdheden gelden als bij een uitnodiging tot het doen van aangifte

Loonbelasting

WKR: de vrije ruimte over de fiscale loonsom tot en met € 400.000 wordt verruimd tot 1,7%, over het restant van de loonsom blijft het percentage 1,2%
WKR: er komt een gerichte vrijstelling voor het vergoeden van kosten voor een VOG
WKR: de aangifte van de verschuldigde eindheffing vanwege het overschrijden van de vrije ruimte kan in het vervolg met de aangifte over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar worden gedaan
WKR: waarde van producten uit het eigen bedrijf wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer
de vrijwilligersvergoeding wordt vanaf 1 januari 2020 jaarlijks geïndexeerd
door de werkgever aan de werknemer vergoede of voor de werknemer betaalde (buitenlandse) bestuursrechtelijke dwangsommen of geldsommen in het kader van een (buitenlandse) strafbeschikking mogen niet meer worden aangewezen als eindheffingsbestanddelen
het aantal aanvraagmomenten en het uiterste aanvraagmoment van de S&O-afdrachtvermindering worden aangepast

Vennootschapsbelasting

de voorgestelde verlaging van het hoge Vpb-tarief gaat niet door. Het hoge Vpb-tarief blijft in 2020 25% en zal per 1 januari 2021 worden verlaagd naar 21,7%. De verlaging van het lage Vpb-tarief wordt niet aangepast en dat tarief komt met ingang van 1 januari 2021 uit op 15%.
de Vpb-vrijstellingen voor onderwijs en onderzoek (de onderwijsvrijstelling), interne activiteiten en de quasi-inbestedingsvrijstelling worden verruimd
de bestuursrechtelijke dwangsommen mogen niet meer in aftrek worden gebracht
geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan in het kader van een strafbeschikking of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing mogen niet meer in aftrek worden gebracht
voor de definitie van de vaste inrichting en de vaste vertegenwoordiger wordt aangesloten bij de definitie in de belastingverdragen
de earningsstrippingmaatregel wordt herzien
er wordt geen belastingrente in rekening gebracht als de aangifte Vpb wordt ingediend voor de eerste dag van de zesde maand na het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (doorgaans 1 juni) en de belastingaanslag wordt vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte.

Omzetbelasting

het btw-tarief voor elektronische uitgaven wordt verlaagd

Schenk- en erfbelasting

er wordt geen belastingrente in rekening gebracht indien het verzoek om een voorlopige aanslag of de aangifte is ontvangen binnen de aangiftetermijn die in de betreffende situatie geldt indien de (voorlopige of definitieve) aanslag erfbelasting wordt vastgesteld overeenkomstig dat verzoek of die aangifte

Overig

de verhuurderheffing voor nieuwbouw in schaarstegebieden wordt structureel verminderd en voor woningen met een tijdelijk karakter geldt een tijdelijke vrijstelling
de accijnstarieven van sigaretten en rooktabak worden verder verhoogd
invoering vrijstelling van assurantiebelasting voor verzekeringen op de zogenoemde verzuimverzekeringen en WGA- en Ziekteweteigenrisicodragers en voor brede weersverzekeringen die zijn afgesloten door actieve landbouwers
vergrijpboeten die worden opgelegd aan medeplegers die beroeps- of bedrijfsmatig bijstand verleenden worden openbaar gemaakt
de afvalstoffenbelasting wordt aangepast
het gebruik WOZ-waarden door bestuursorganen en derden wordt aangepast
burgers kunnen gaan kiezen of zij berichten van de Belastingdienst elektronisch of per post toegezonden wil krijgen
voor de autogerelateerde belastingen wordt de nieuwe WLTP-testmethode ingevoerd
de benzineauto met compressieontsteking wordt uitgezonderd van dieseltoeslag in de BPM
de fijnstoftoeslag voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s wordt aangepast

Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord
Het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in 2030 in Nederland met 49% krijgt onder andere gestalte met de maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord. Het betreft fiscale maatregelen op het terrein van mobiliteit, gebouwde omgeving en afval.
Wet bronbelasting 2021
Met deze wet, die in 2021 ingaat, wordt voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort voor doorstroomactiviteiten naar laagbelastende landen en wordt het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende landen verkleind.
Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven
De fiscale aftrek voor scholingsuitgaven wordt afgeschaft. In de plaats daarvan komt er een vervangende regeling: de subsidieregeling STAP-budget (leer- en ontwikkelbudget voor de stimulans van de arbeidsmarktpositie) voor natuurlijke personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze regeling gaat pas in 2021 in.
Wet implementatierichtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten
Hiermee wordt geregeld dat de benodigde aanpassingen uit de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer in de wet wordt geïmplementeerd (de zogenoemde quick fixes).
Verder heeft het kabinet nog een aantal fiscale maatregelen aangekondigd die een relatie hebben met Belastingplan 2020. De voorstellen hiervoor moeten nog worden ingediend:

Aanpassing van de liquidatie en stakingsverliesregeling (2021)
Innovatiebox, iets minder voordelig (2021) – verhoging van het tarief van de innovatiebox van 7% naar 9%
Einde betalingskorting vpb (2021)

Het is aan te raden om bij geschillen met de fiscus niet te persoonlijk te worden. Het inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de Belastingdienst is in principe niet toegestaan. Dit kan soms zelfs tot een beperking leiden van de vrijheid van meningsuiting, aldus Rechtbank Gelderland.
Tussen de Belastingdienst en een vennoot van een VOF ontstaat een geschil over naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting. Uiteindelijk wordt de vrouw aansprakelijk gesteld en betaalt zij na beslaglegging haar belastingschulden. Voor haar echtgenoot is dit de aanleiding om de Belastingdienst en verschillende individuele ambtenaren te beschuldigen van allerlei strafbare en/of onrechtmatige gedragingen. Ook vordert hij van de Belastingdienst een schadevergoeding voor het plegen van een onrechtmatige daad. Rechtbank Gelderland wijst deze vordering echter af. Vervolgens richt de man een stichting op, die via openbare websites individuele medewerkers van de Belastingdienst met naam en toenaam beschuldigt van ernstige vergrijpen. Steeds wanneer de voorzieningenrechter gebiedt zo’n website te sluiten, gaat de stichting verder met een andere website. Bovendien kondigt de man aan dat hij enkele medewerkers van de fiscus persoonlijk thuis komt opzoeken. Daarbij wil hij hen een prijs voor meest corrupte ambtenaar of meest ongelikte beer uitreiken en dit filmen. De fiscus vordert van Rechtbank Gelderland dat de man met lijfsdwang wordt verhinderd om zijn voornemen uit te voeren.
Volgens de rechtbank moet de man zich in principe in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend kunnen uitlaten over (vermeende) misstanden die de samenleving raken. Het filmen van zo’n ‘prijsuitreiking’ kan daartoe een middel zijn. Maar tegenover dit recht van de man staan enkele rechten van de individuele medewerkers van de fiscus. Zij hebben het recht om verschoond te blijven van ernstige beschuldigingen die leiden tot ontoelaatbare aantasting van hun eer en goede naam. Daarnaast hebben zij het recht om vrij te blijven van ontoelaatbare inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer. Op basis van de voorgeschiedenis vindt de rechtbank het aannemelijk dat het filmen van de prijsuitreiking zeer belastend en intimiderend voor de medewerkers zal zijn. De rechter oordeelt dat de manier waarop de man zijn mening wil uiten niet meer in verhouding staat tot zijn belang van vrije meningsuiting. De man erkent ook dat hij wordt gedreven door wraakzucht. Bovendien laat hij weten niet onder de indruk te zijn van lijfsdwang of dwangsommen. De rechter concludeert dat lijfsdwang averechts zal werken. Hij legt de man daarom een contactverbod op met de desbetreffende medewerkers van de fiscus. Iedere schending van dit verbod zal de man een dwangsom van € 5.000 tot een maximum van € 100.000 kosten.
Bron: Rb. Gelderland 28-06-2019

Het fiscaal loonbegrip is heel ruim. Daardoor behoren voordelen die een werknemer in het kader van zijn dienstbetrekking heeft genoten ook tot het belastbare loon als deze voordelen afkomstig zijn van een ander dan de werkgever.
Een vrouw is als koster in dienstbetrekking bij een kerkgemeenschap. Zij schenkt onder andere drankjes in en verstrekt broodjes en andere versnaperingen wanneer kerkdiensten, uitvaarten, vergaderingen en andere bijeenkomsten plaatsvinden in het kerkgebouw. Voor deze horeca-activiteiten brengt de koster haar opdrachtgevers vergoedingen in rekening. Deze vergoedingen zijn gebaseerd op het aantal verstrekte consumpties. De vrouw hanteert lagere vergoedingen voor de kerkgemeenschap dan voor andere opdrachtgevers. Daarnaast int de koster namens de kerk de zaalhuur. De vrouw claimt de zelfstandigenaftrek, omdat zij meent met de horeca-werkzaamheden in het kerkgebouw een onderneming te drijven. Maar de Belastingdienst stelt dat het voordeel dat de vrouw uit de horeca-activiteiten behaalt, loon uit dienstbetrekking vormt.
Rechtbank Noord-Nederland haalt uit de omschrijving van de functie van koster dat de koster onder andere verantwoordelijk is voor de exploitatie van de keuken en het buffet. In een verklaring van de kerkenraad staat bovendien dat de vrouw voor eigen rekening de keuken zal exploiteren. Verder meldt de verklaring dat de kerk recht heeft op levering van consumpties tegen een afgesproken vergoeding. De rechtbank leidt hieruit af dat de vrouw de horecawerkzaamheden moet verrichten als gevolg van haar functie als koster. De horeca-activiteiten vallen daarmee onder het bereik van haar dienstbetrekking. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de vergoedingen uit de horeca-werkzaamheden zijn aan te merken als loon. Het fiscaal loonbegrip is namelijk ruim: al wat iemand uit een (vroegere) dienstbetrekking geniet. Als de werkgever een voordeel niet rechtstreeks verstrekt, maar laat toekomen aan de werknemer als beloning voor de in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, is dit voordeel eveneens loon. Dat de vrouw zelf in keukenapparatuur heeft geïnvesteerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De koster is geen ondernemer en heeft dus geen recht op de zelfstandigenaftrek.
Bron: Rb. Noord-Nederland 29-08-2019

MKB-Nederland en VNO-NCW willen dat de subsidiepot voor praktijkleren in het vervolg gaat meegroeien met het aantal studenten dat voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) kiest. De subsidieregeling praktijkleren komt bedrijven tegemoet in hun kosten voor het opleiden van mbo-studenten via de bbl.
Uit onderzoek van SEO, in opdracht van MKB-Nederland en VNO-NCW samen met twintig branches, blijkt dat de overheid financieel het meest profiteert van de bbl. De overheid snijdt zichzelf dan ook flink in de vingers als er wordt geschrapt in de subsidieregeling praktijkleren.
SEO heeft opdracht gekregen om de maatschappelijke kosten en baten van de bbl – waarbij een student vier dagen per week bij een werkgever het vak leert – in kaart te brengen, omdat de subsidieregeling praktijkleren regelmatig onderwerp van discussie is. Zo wilde minister Van Engelshoven (OCW) aan het begin van deze kabinetsperiode de regeling helemaal afschaffen. Zij vindt dat bedrijven van de bbl profiteren en die dan dus ook maar in zijn geheel zelf moeten betalen. Uit het onderzoek blijkt nu dat er van die redenering niets klopt.
Volgens het SEO-onderzoek profiteren alle betrokken partijen van de bbl: werkgevers, studenten én vooral de overheid. Van de totale baten van de bbl – bijna € 1,4 miljard– komt € 962 miljoen bij de overheid terecht, ondanks de € 194 miljoen die jaarlijks wordt uitgetrokken voor de subsidieregeling praktijkleren.
Ook bedrijven profiteren van de bbl, maar zij hebben ook aanzienlijk hogere kosten. Een bbl-student kost een bedrijf per jaar gemiddeld € 13.000, terwijl ondernemers zo’n € 2.500 subsidie krijgen. Werkgevers betalen de begeleiding van studenten, gemiddeld 45% van de opleidingskosten, reiskosten, enz. Opgeteld gaat het om € 422 miljoen.
Bron: MKB Nederland, 10-09-2019

In een aantal uitspraken licht Rechtbank Zeeland-West-Brabant enkele aspecten van de motorrijtuigenbelasting toe. Zo blijkt onder meer dat een privéterrein onder omstandigheden tot de openbare weg kan behoren.
In de ene zaak krijgt een vrouw een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd omdat ze met een auto met Roemeens kenteken de Nederlandse openbare weg zou hebben gebruikt. Dit gebruik zou bestaan uit het geparkeerd staan op een privéterrein van een horecagelegenheid. De vrouw stelt dat dit privéterrein niet tot de openbare weg behoort aangezien alleen café- en hotelgasten er mogen parkeren. Maar volgens de rechtbank is van belang of het terrein feitelijk openstaat voor openbaar rijverkeer. De omstandigheid die de vrouw aanvoert, wijst erop dat dit zo is. Dit zou anders zijn als door fysieke barrières het terrein feitelijk alleen openstond voor gasten. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag.
In een andere zaak gaat de rechtbank in op het leveren van tegenbewijs als de Belastingdienst de MRB berekent over een bepaalde periode. Die periode begint op de dag waarop de automobilist is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt op de dag vóór de dag waarop de inspecteur het gebruik van de weg constateert. Deze berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin iemand houder was van de auto in Nederland. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Had de belanghebbende in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland, dan zijn er twee tegenbewijsmogelijkheden:
– de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto belanghebbende in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere dag dan de dag waarvan de fiscus is uitgegaan; of
– de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto hem in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Daarbij dient men onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ te verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.
In dit geval is de rechtbank van mening dat de automobilist niet in die bewijslast is geslaagd. Het feit dat de automobilist over een auto met Nederlands kenteken beschikte en daarmee verkeersovertredingen heeft begaan en dat de auto in het buitenland APK gekeurd is, is niet voldoende. Wel wordt de boete verminderd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2019