De vordering van een vof op een voormalige vennoot kan door de achterblijvende vennoten worden afgewaardeerd als de vordering is ontstaan door een negatief eigen vermogensaandeel bij uittreding. Tot dit oordeel kwam de Hoge Raad.
In de betreffende zaak dreef een man samen met zijn echtgenote en zijn vader een onderneming ineen vof. De vader trad uit als vennoot en had op dat moment een negatief aandeel in het eigen vermogen van ruim een ton. Dit negatieve kapitaal werd omgezet in een vordering van de vof op de vader. Toen na een paar jaar bleek dat de vader zijn schuld slechts gedeeltelijk kon aflossen, wilden de resterende vennoten de vordering afwaarderen ten laste van de winst.
De Hoge Raad stelde dat bij de toetsing van de zakelijkheid van een schuld moet worden gekeken naar het moment van ontstaan. De vordering was ontstaan vanuit de verplichting van een uittredende vennoot om het negatieve kapitaal aan te zuiveren, wat voortvloeit uit de zakelijke verhoudingen tussen de vennoten. Voor zover de vordering op het moment van uittreding al onvolwaardig was, kwam het vermogensverlies niet voort uit de aanvaarding van een onzakelijk debiteurenrisico. Als de nominale waarde van die vordering op het moment van haar ontstaan meer bedraagt dan de waarde in het economische verkeer, mogen de achterblijvende vennoten dat verlies aftrekken. Een waardedaling van de vordering die zich na de uittreding heeft voorgedaan, is echter niet aftrekbaar.
Bron: Hoge Raad, 16-11-2018

Als de cliënten van een ondernemer een deel van de vergoeding alleen hoeven te betalen bij een positief resultaat (‘no cure, no pay’), dan moet deze ondernemer gewoon btw berekenen over het ‘no cure, no pay’-deel van de vergoeding.
Een ondernemer verleende juridische diensten en verstrekte juridisch advies. Haar cliënten konden zelf bepalen wat voor vergoeding zij betaalden, waarbij zij konden kiezen tussen een gewoon uurtarief en een vergoeding die op basis van een formule werd berekend. In het laatste geval betaalden zij in elk geval een vast bedrag voor een gesprek, de vaste kosten en de kosten van de procedure. Leidde de procedure vervolgens tot een positieve uitspraak of schikking, dan moesten de cliënten ook nog een vergoeding achteraf betalen. De ondernemer berekende geen btw over het ‘no cure, no pay’-deel van de vergoeding, maar dit was volgens de inspecteur onjuist.
Rechtbank Gelderland was het met de inspecteur eens. Volgens de rechtbank was het resultaatafhankelijke deel ‘gewoon’ een onderdeel van de vergoeding, net als het vaste deel. Zodoende moest de ondernemer ook over het ‘no cure, no pay’-deel gewoon btw in rekening brengen en afdragen.
Bron: Rechtbank Gelderland, 12-11-2018

Vorig jaar gaf 16% van de werknemers van 15 tot 75 jaar aan zich minstens een paar keer per maand psychisch vermoeid te voelen door het werk. Twee jaar eerder, in 2015, was dit nog 13%. Klachten van psychische vermoeidheid komen bij werknemers vaker voor dan bij zelfstandig ondernemers: bij de laatste groep komen burn-outklachten bij 9% voor (8% in 2015).
CBS en TNO hebben voor de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) aan de hand van vijf vragen specifiek hetwerk de ervaren psychische vermoeidheid onderzocht. Overige factoren die te maken kunnen hebben met burn-outklachten zijn voor het onderzoek niet gemeten.
De meest voorkomende klacht is dat men zich leeg voelt aan het einde van een werkdag: 30% van de werknemers, en 20% van de zelfstandig ondernemers voelt zich enkele keren per maand of vaker zo. Daarnaast voelt bijna 20% van de werknemers en 12% van de ondernemers zich ’s ochtends moe wanneer ze met het werk worden geconfronteerd. Ook andere aan het werk gerelateerde vermoeidheidsklachten worden vaker door werknemers dan zelfstandig ondernemers gerapporteerd.
Werknemers met een vaste arbeidsrelatie ervaren vaker werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten dan werknemers met een flexibele arbeidsrelatie: 17% tegen 14%. Tussen deze flexwerkers bestaan grote verschillen in psychische vermoeidheid. Uitzendkrachten zijn ruim twee keer zo vaak vermoeid door hun werk (20%) dan oproep- of invalkrachten (9%).
Zelfstandigen zonder personeel rapporteren minder vaak vermoeidheidsklachten (8%) dan zelfstandigen met personeel (11%).
De vermoeidheid nam onder bijna alle leeftijdsgroepen toe, het sterkst onder werknemers ouder dan 65 jaar. Werknemers van 25 tot 35 jaar waren met bijna 20% het vaakst psychisch vermoeid door het werk. Onder zelfstandig ondernemers waren dat de 35- tot 45-jarigen (bijna 11%).
Bron: CBS 13-11-2018

Een btw-ondernemer die een investeringsgoed gedeeltelijk zakelijk en gedeeltelijk voor andere doeleinden gebruikt en ervoor kiest om de btw op dit investeringsgoed volledig af te trekken, moet bij privégebruik een btw-correctie toepassen. Dit blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Gelderland.
In deze zaak dreven twee echtgenoten samen een vof die btw-belaste activiteiten verrichtte. Het echtpaar liet een pand bouwen. Dit gebruikten zij als woonhuis, maar enkele ruimten van het pand werden gebruikt door de vof, onder meer als werkkamer en als opslagruimte. Het pand stond niet op de balans van de vof, maar omdat de vof wel alle btw op de bouwkosten had afgetrokken, wilde de inspecteur het privégebruik van het pand gelijkstellen met een btw-belaste dienst en daarom een btw-correctie toepassen.
De vof was het daar niet mee eens en stelde dat het pand niet tot het ondernemingsvermogen behoorde, en dat het achteraf onterecht was dat volledige vooraftrek was genoten, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank wees erop dat het op basis van Europese rechtspraak is toegestaan om een goed dat zowel zakelijk als privé wordt gebruikt aan te merken als ondernemingsvermogen. Maar dan moet het privégebruik wel als een btw-belaste dienst worden aangemerkt, wat betekent dat een btw-correctie moet worden uitgevoerd.
Bron: Rb. Gelderland, 9-11-2018

Vorig jaar gaf 16% van de werknemers van 15 tot 75 jaar aan zich minstens een paar keer per maand psychisch vermoeid te voelen door het werk. Twee jaar eerder, in 2015, was dit nog 13%. Klachten van psychische vermoeidheid komen bij werknemers vaker voor dan bij zelfstandig ondernemers: bij de laatste groep komen burn-outklachten bij 9% voor (8% in 2015).
CBS en TNO hebben voor de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) aan de hand van vijf vragen specifiek over werk de ervaren psychische vermoeidheid onderzocht. Overige factoren die te maken kunnen hebben met burn-outklachten zijn voor het onderzoek niet gemeten.
De meest voorkomende klacht is dat men zich leeg voelt aan het einde van een werkdag: 30% van de werknemers, en 20% van de zelfstandig ondernemers voelt zich enkele keren per maand of vaker zo. Daarnaast voelt bijna 20% van de werknemers en 12% van de ondernemers zich ’s ochtends moe wanneer ze met het werk worden geconfronteerd. Ook andere aan het werk gerelateerde vermoeidheidsklachten worden vaker door werknemers dan zelfstandig ondernemers gerapporteerd.
Werknemers met een vaste arbeidsrelatie ervaren vaker werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten dan werknemers met een flexibele arbeidsrelatie: 17% tegen 14%. Tussen deze flexwerkers bestaan grote verschillen in psychische vermoeidheid. Uitzendkrachten zijn ruim twee keer zo vaak vermoeid door hun werk (20%) dan oproep- of invalkrachten (9%).
Zelfstandigen zonder personeel rapporteren minder vaak vermoeidheidsklachten (8%) dan zelfstandigen met personeel (11%).
De vermoeidheid nam onder bijna alle leeftijdsgroepen toe, het sterkst onder werknemers ouder dan 65 jaar. Werknemers van 25 tot 35 jaar waren met bijna 20% het vaakst psychisch vermoeid door het werk. Onder zelfstandig ondernemers waren dat de 35- tot 45-jarigen (bijna 11%).
Bron: CBS 13-11-2018

Bij de winstplafonds die voor verenigingen en stichtingen gelden om te profiteren van de vrijstelling van vennootschapsbelasting is sprake van absolute bedragen. De bedragen van deze plafonds hoeven in specifieke gevallen niet te worden herrekend, zo heeft Rechtbank Gelderland bepaald.
Met betrekking tot de Vpb-vrijstelling voor stichtingen en verenigingen geldt dat de jaarwinst niet hoger mag zijn dan € 15.000 dan wel dat de totale winst van het betreffende jaar en de vier vorige jaren niet hoger mag zijn dan € 75.000. Een beroepsvereniging werd in 2009 opgericht en behaalde in de jaren 2010, 2011 en 2012 achtereenvolgend een winst van € 9.884, € 28.433 en € 31.414. De inspecteur legde over 2012 een navorderingsaanslag op. Weliswaar was de totale winst lager dan € 75.000, maar volgens de inspecteur bestond de vereniging pas drie jaar en moest het winstplafond van € 75.000 daarom naar rato worden berekend. En omdat dit herrekende winstplafond uitkwam op € 45.000 en de totale winst over de jaren 2010 tot en met 2012 hoger was, kon de vereniging volgens de inspecteur geen beroep doen op de vrijstelling van vennootschapsbelasting.
Rechtbank Gelderland was het echter niet met de inspecteur eens. Volgens de rechtbank blijkt zowel uit de wettekst als uit de wetsgeschiedenis niet dat de winstgrens naar rato moet worden toegepast. Het plafond van € 75.000 is een absolute grens. Dit past bovendien bij het doel om stichtingen en verenigingen met winsten van bijkomstige betekenis niet in de heffing te betrekken. De navorderingsaanslag werd vernietigd.
Bron: Rb. Gelderland, 23-10-2018

De Kamer van Koophandel gaat het telefoonnummer van eenmanszaken, VOF’s en maatschappen op korte termijn schrappen uit het online adressenbestand. De directe aanleiding is dat met name zzp’ers veel hinder ervaren van ongewenste verkooptelefoontjes.
Uit onderzoek van de KvK blijkt dat ongeveer 40% van de zzp’ers zeer frequent wordt benaderd door partijen die hen een aanbieding willen doen. Om deze overlast tegen te gaan, worden de telefoonnummers geschrapt uit het online adressenbestand van de KvK, dat voornamelijk wordt gebruikt om potentiële klanten te vinden en hen vervolgens te benaderen. De KvK moet het telefoonnummer wel blijven verstrekken in andere producten, zoals het uittreksel uit het Handelsregister. Het telefoonnummer wordt dus niet geschrapt uit het Handelsregister, zoals vele media in hun berichtgeving onjuist hebben vermeld.
Bron: KvK, 8-11-2018

Als een belastingplichtige vanwege een fout van de Belastingdienst geen voorlopige aanslag heeft ontvangen, mag de fiscus volgens Hof Arnhem-Leeuwarden bij de definitieve aanslag geen belastingrente in rekening brengen.
Een ondernemer deed begin 2016 een verzoek om een voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op te leggen naar een inkomen van € 51.976. Bij de verwerking van dit verzoek maakte de Belastingdienst een fout, want in het computersysteem kwam ten onrechte een kruisje te staan achter de zinsnede ‘loon hoger dan maximum bijdrage-inkomen Zvw’. Dit gebeurde buiten de schuld van de ondernemer, die een voorlopige aanslag van nihil kreeg opgelegd. Toen hij later de aangifte indiende, werd bij de definitieve aanslag € 56 aan belastingrente in rekening gebracht.
Het hof oordeelde dat de belastingrente ten onrechte was berekend. De ondernemer had alleen het correcte bijdrage-inkomen vermeld en geen loon. Het kon de ondernemer dan ook niet worden aangerekend dat in het computersystemen van de fiscus een kruisje stond op een plaats waar het niet thuishoorde. De fout was toe te rekenen aan de inspecteur. Het hof vond het daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel om belastingrente in rekening te brengen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 7-11-2018

VNO-NCW en MKB-Nederland bepleiten een ‘eerlijke loonstrook’ waarop te zien is wat de totale loonkosten van een werkgever zijn, welke premies (zorg, pensioen, sociale zekerheid) en belastingen daarvan worden betaald, en wat de werknemer dan netto verdient.
In een brief aan minister Bruins van Medische Zorg en Sport over de betaalbaarheid van de zorg bepleiten de beide ondernemersorganisaties onder meer voor een ‘eerlijke loonstrook’. Ook in de Tweede Kamer is hiervoor gepleit. Eerder dit jaar dienden de Kamerleden Van Weyenberg (D66) en Wiersma (VVD) een motie in om tot zo’n eerlijke loonstrook te komen. Volgens deze motie, die bijna Kamerbreed is aangenomen (alleen SP stemde tegen), krijgen werknemers met een ‘eerlijk loonstrook’ beter inzicht in de verschillende componenten waaruit hun loonsom bestaat.
In hun brief aan minister Bruins stellen VNO-NCW en MKB-Nederland dat werknemers door een eerlijke loonstrook zich meer bewust worden van de kosten van de zorg. Zij kunnen dan immers zien dat werkgevers tot € 300 per maand per werknemer aan inkomensafhankelijke zorgpremie betalen. In totaal brengen werkgevers zo € 17 miljard per jaar op.
Stijgende zorgpremies raken werkgevers en werknemers direct, omdat zij enerzijds het grootste deel van de zorgkosten financieren, en werkenden anderzijds het minst gebruikmaken van de zorg. Oplopende zorgpremies zijn volgens het Centraal Planbureau ook één van de redenen waarom het besteedbaar inkomen van werkenden achterblijft in de portemonnee.
De zorgkosten bedragen gemiddeld zo’n € 5.250 per volwassen Nederlander per jaar.
Door de stijgende zorgpremies komt de betaalbaarheid van de zorg steeds meer onder druk te staan. De stijging van de zorgpremies leidt ook tot meer herverdeling van jong naar oud en van midden- en hoge inkomens naar lage. Als dat zo doorgaat, wordt de solidariteit in de zorg, die al afneemt, verder ondergraven, aldus de ondernemingsorganisaties.
Bron: VNO-NCW 6-11-2018

Om bij het erven van een aanmerkelijk belang in een bv de bedrijfsopvolgingsfaciliteit te kunnen toepassen, is onder meer vereist dat de bv minstens een jaar een materiële onderneming drijft. Is de bv minder dan een jaar geleden opgericht, dan kan alsnog aan de genoemde voorwaarde worden voldaan als tijdig een intentieverklaring is opgesteld.
Hof Den Bosch moest zich onlangs uitspreken in een zaak waarin een man in december 2012 besloot om een bv op te richten. Met deze bv wilde hij een landbouwonderneming drijven. Op 28 december 2012 sloot de man met de bv in oprichting een overeenkomst voor de verhuur (in 2013) van een stuk landbouwgrond dat hij bezat en waarvan de verpachting aan een derde in 2013 zou aflopen. Op 31 december 2012 richtte de man de bv op. Op 3 november 2013 overleed hij, waarna zijn erfgenamen op de verkregen aandelen in de bv de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) wilden toepassen.
Het hof oordeelde echter dat de BOF niet mocht worden toegepast, omdat de bv minder dan een jaar een materiële onderneming had gedreven. Als tijdig een intentieverklaring was opgesteld, had de BOF wel kunnen worden toegepast, maar de erfgenamen konden geen intentieverklaring overleggen. Hun standpunt dat de bv al eerder met de onderneming was begonnen, werd daarom door het hof verworpen. Ook ging het hof niet mee in de stelling van de erfgenamen dat hun overleden oom al vóór 3 november 2012 een materiële onderneming dreef, omdat de onderneming niet geruisloos was ingebracht in de bv.
Bron: Hof Den Bosch, 31-08-2018