De totale fraude met bancaire betaalmiddelen is in de eerste helft van 2018 met 9% gedaald ten opzichte van het voorgaande halfjaar, naar € 5,55 miljoen. Dat is vooral het gevolg van een forse afname van de fraude met betaalpassen (naar 2,13 miljoen euro). Maar de schade door fraude met internetbankieren is meer dan verdubbeld, van € 679.000 in de tweede helft van 2017 naar € 1,56 miljoen in de eerste helft van 2018.
De fraude met betaalpassen is op alle fronten sterk afgenomen, zowel voor gestolen en verloren betaalpassen als voor skimmen van de magneetstrip en valse aanvragen van betaalpassen. De meeste schade is nog steeds het gevolg van diefstal en verlies (€ 1,32 miljoen). Met name de schade als gevolg van valse aanvragen is sterk gedaald, met 84%. Die schade bedroeg het afgelopen halfjaar nog maar € 154.000.
De fraude met internetbankieren is voor 85% het gevolg van phishing naar toegangscodes via e-mail, social media en telefoon. De schade als gevolg van phishing naar toegangscodes voor internetbankieren is met 126% toegenomen. Er worden steeds meer phishingmails verzonden en de kwaliteit van die valse e-mails wordt steeds beter. Het aandeel van de schade door phishing op de totale omzet via internetbankieren blijft zeer gering: ongeveer 0,00008%.
In hun strijd tegen phishing laten banken valse websites die in phishing mails worden gebruikt zo snel mogelijk blokkeren. Daarnaast monitoren ze het betalingsverkeer om verdachte transacties te kunnen onderscheppen. Met gezamenlijke campagnes op internet, radio en TV geven banken voorlichting aan consumenten: Hang op! Klik weg! Bel uw bank!
Bron: NVB 22-10-2018

Als een vermogensbezitter vóór de jaarwisseling een bedrag als agiostorting overboekt naar een derdenrekening van de notaris, die dit bedrag vervolgens in het nieuwe jaar overmaakt naar de opgerichte bv, dan hoort het bedrag van de agiostorting op de peildatum van 1 januari tot het box 3-vermogen, zo heeft Hof ’s-Hertogenbosch bepaald.
In deze zaak had een agrariër in 2010 zijn boerderij verkocht, waarna hij de bijbehorende grond – die hij had aangehouden – had verpacht aan een derde. De feitelijke pacht werd vóór 1 januari 2013 beëindigd en op 28 december 2012 stelde de man de landbouwgrond ter beschikking aan een bv in oprichting die vervolgens op 31 december 2012 daadwerkelijk werd opgericht. Daarnaast stortte de man een bedrag van € 1,5 miljoen als agiostorting op de derdenrekening van de notaris, die dit bedrag op 21 januari 2013 overmaakte naar de bankrekening van de nieuw opgerichte bv.
Het hof oordeelde dat de agiostorting het vermogen van de agrariër op de peildatum van 1 januari 2013 nog niet had verlaten. Er was namelijk geen sprake van een verplichting om agio te storten, aangezien hierover niets was opgenomen in de oprichtingsakte, de statuten van de bv of een overeenkomst. De agrariër had het bedrag van de agiostorting weliswaar overgeboekt naar de derdenrekening van de notaris, maar dit leidde er niet toe dat deze gelden het vermogen van de man daadwerkelijk hadden verlaten. Daarom behoorde het bedrag van de storting per 1 januari 2013 tot het box 3-vermogen.
De landbouwgronden behoorde op 1 januari 2013 niet tot het box 3-vermogen, omdat de agrariër al voor de genoemde datum een overeenkomst was aangegaan met de bv i.o. en dat hierbij de grond ter beschikking werd gesteld.
Bron: Hof Den Bosch 31-08-2018 (publ. 6-11-2018)

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) ingediend. Het wetsvoorstel bevat de belangrijkste wijzigingen uit het regeerakkoord met betrekking tot het arbeidsrecht en de sociale zekerheid.
De WAB bevat een een pakket maatregelen op het gebied van het arbeidsrecht (o.a. ontslagrecht, transitievergoeding, ketenregeling, payrolling) en sociale zekerheid (o.a. differentiatie premieheffing naar contractduur). Het pakket maatregelen moet het verschil tussen flex en vast op de arbeidsmarkt verkleinen. Het wetsvoorstel bevat in het kort de volgende maatregelen:

Invoering van een cumulatiegrond bij ontslag. Nu moet de werkgever aan een van de acht ontslaggronden volledig voldoen. De werknemer kan maximaal een halve transitievergoeding extra krijgen (bovenop de transitievergoeding), wanneer de cumulatiegrond gebruikt wordt voor het ontslag.
Werknemers krijgen vanaf de eerste dag recht op een transitievergoeding (ontslagvergoeding), ook tijdens de proeftijd.
De opbouw van de transitievergoeding wordt verlaagd bij lange dienstverbanden. Dit wordt voor iedereen een derde maandsalaris per gewerkt jaar.
Differentiatie van de WW-premie naar duur van de arbeidsovereenkomst. Nu is de hoogte van de WW-premie afhankelijk van de sector waar een bedrijf actief in is.
Een regeling voor kleine werkgevers om de transitievergoeding te compenseren als ze hun bedrijf moeten beëindigen wegens pensionering of ziekte.
Verlenging van de proeftijd bij een vast contract (van twee maanden naar vijf maanden).
De ketenbepaling wordt verruimd. Nu is het mogelijk om aansluitend drie tijdelijke contracten in twee jaar te aan te gaan. Dit wordt drie jaar.
Het wordt mogelijk om de pauze tussen een keten tijdelijke contracten per cao te verkorten van zes naar drie maanden als er sprake is van terugkerend tijdelijk werk dat maximaal negen maanden per jaar kan worden gedaan.
Er komt een uitzondering op de ketenregeling voor invalkrachten in het primair onderwijs die invallen wegens ziekte.
Werknemers die op payrollbasis werken, krijgen minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden als de werknemers die in dienst zijn bij de opdrachtgever. Ook krijgen ze recht op een adequaat pensioen. De definitie van de uitzendovereenkomst wordt niet gewijzigd.
Er worden maatregelen genomen om verplichte permanente beschikbaarheid van oproepkrachten te voorkomen.

Met dit wetsvoorstel is de hervorming van de arbeidsmarkt nog niet af. Tevens wordt een commissie ingesteld die zich gaat buigen over verdere maatregelen op het vlak van arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit om de regulering van de arbeidsmarkt beter te laten aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften en omstandigheden.
Bron: Min SZW 7-11-2018

De Tweede Kamer heeft op 6 november een motie aangenomen waarin de minister van OCW wordt verzocht de subsidieregeling praktijkleren tot in 2023 vast te leggen.
In aanloop naar de begrotingsbehandeling van OCW hebben FME, UNETO-VNI, Bouwend Nederland en de Koninklijke Metaalunie in een gezamenlijke brief aan de Kamer een oproep gedaan om de subsidieregeling voort te zetten ná 2019 en structureel voldoende financiële middelen voor vrij te maken. Volgens de brancheorganisaties, die gezamenlijk optrekken als de Industriecoalitie, blijft, ondanks dat een bezuiniging van € 19,5 miljoen op de regeling door de Tweede Kamer is teruggedraagd, de toekomst van de regeling na 2019 nog altijd onzeker. Volgens de Industriecoalitie zijn de leerbanen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg hard nodig om vakmensen op te leiden en de tekorten op de arbeidsmarkt te bestrijden. Veel bedrijven zouden echter in onzekerheid verkeren of ze ook na 2019 leerwerkbanen kunnen aanbieden.
In de motie wordt de minister opgeroepen ook na 2019 de regeling praktijkleren voort te zetten. Tot 2023 is er op de begroting van OCW budget voor de regeling gereserveerd. De Kamer roept daarom de minister van OCW op de subsidieregeling praktijkleren vast te leggen tot 2023.
Bron: FME 7-11-2018; TK 2018-2019, 35 000 VIII, nr. 40

Als een onderneming een pand koopt dat op dat moment wordt verhuurd, kan dit weliswaar een aanwijzing zijn dat het bedrijf dit pand als bedrijfsmiddel wil exploiteren, maar Rechtbank Noord-Holland heeft bepaald dat dit onvoldoende is om het pand als bedrijfsmiddel te bestempelen.
In deze zaak handelde een bv in onroerende zaken. Ook exploiteerde deze bv een aantal onroerende zaken. In 2011 schafte de bv diverse panden aan, waarbij zij een deel van de herinvesteringsreserve afboekte. De rechtbank zich beoordelen of dit wel terecht was. Volgens de rechtbank kan een onderneming een pand aanschaffen met als doel om dit te verkopen, en het tot het moment van verkoop exploiteren. In dat geval heeft het pand een gemengd karakter, omdat het dan enerzijds als bedrijfsmiddel en anderzijds als belegging wordt gebruikt. De rechtbank stelde dat de herinvesteringsreserve alleen kan toegepast op echte bedrijfsmiddelen en dus niet op bedrijfsmiddelen die daarnaast ook het karakter van voorraad hebben.
Vervolgens stelde de rechtbank dat de bv aannemelijk moest maken dat de gekochte panden geen beleggingskarakter hadden en daar slaagde de bv niet in. Veel panden waren weliswaar in gehuurde staat gekocht, maar dat was geen doorslaggevend bewijs dat de bv deze panden als bedrijfsmiddelen wilde exploiteren. Dit bleek ook wel uit het feit dat veel panden al een paar maanden na de aanschaf te koop werden aangeboden en diverse panden werden binnen een jaar daadwerkelijk verkocht. Daarom oordeelde de rechtbank dat de panden voor de toepassing van de herinvesteringsreserve niet kwalificeerden als bedrijfsmiddelen.
Bron: Rb. Noord-Holland 17-10-2018

De Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen maakt het mogelijk dat een pensioen in eigen beheer fiscaal gefaciliteerd wordt beëindigd. Voor deze fiscaal gefaciliteerde beëindiging is onder meer vereist dat tijdig een juist en ingevuld informatieformulier naar de Belastingdienst wordt gestuurd.
In de praktijk is de tijd om het informatieformulier in te dienen vaak te kort. Daarom komt de staatssecretaris nu met een aantal goedkeuringen.
Een informatieformulier dat binnen een jaar na afkoop of omzetting van het PEB wordt ingediend, geldt als tijdig ingediend. Heeft de afkoop of omzetting meer dan 46 weken geleden plaatsgevonden, dan krijgt de dga zes weken na 31 oktober 2018 de tijd om het formulier in te dienen. Om van deze goedkeuring gebruik te kunnen maken, moet aan alle overige voorwaarden voor afkoop of omzetting van het PEB zijn voldaan. Ook moet zijn voldaan aangifte- en afdrachtverplichtingen voor de vanwege de afkoop verschuldigde loonheffingen.
Als de inspecteur constateert dat een medeondertekening ontbreekt op het informatieformulier door een (gewezen) partner, krijgt de dga nog een periode van zes weken om dit te herstellen en de handtekening te krijgen van zijn (gewezen) partner. Deze herstelmogelijkheid gaat ook gelden voor informatieformulieren die binnen de hierboven verlengde termijn zijn of worden aangeleverd.
Bron: Stcrt 31-10-2018, nr. 61761

De huidige arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een toenemende mismatch tussen vraag en aanbod. UWV wil dit verkleinen door CV- en vacaturedata transparant te maken. Samen met brancheorganisatie NBBU biedt UWV open data aan op het Dataportaal van de Nederlandse Overheid. Hiermee moet de arbeidsmarkt transparanter worden.
UWV stelt een dataset beschikbaar met geanonimiseerde vacatures en cv’s vanuit werk.nl over de afgelopen 1,5 jaar. Per beroep en geografisch gebied is het mogelijk om informatie te selecteren.
Op basis van vacatures en cv’s kunnen verschillende partijen geschikte kandidaten vinden buiten de standaard zoekmethoden. De dataset biedt informatie die voor verschillende partijen van belang zijn. Met de dataset kan men bijvoorbeeld de carrièrepaden die mensen hebben doorlopen voordat ze een bepaald beroep uitoefenen bekijken. Ook kan men zien welke combinatie van scholing en beroepen in de praktijk veel voorkomt. Die informatie kan nuttig zijn voor opleidingsinstituten. Werkgevers kunnen inzicht krijgen in wat voor hen de beste vestigingsplaats is. Gemeenten kunnen zien welke opleidingen zij kunnen stimuleren.
De data zijn volledig geanonimiseerd en niet herleidbaar naar personen. De data zijn geclusterd per beroep en per viercijferig postcodegebied.
UWV en branchevereniging NBBU hebben de afgelopen maanden in een pilot onderzocht hoe de data gebruikt kunnen worden door het bedrijfsleven. Recruiters kunnen vanaf nu bekijken waar personeel zich geografisch bevindt en het is mogelijk om zoekopdrachten voor beroepsnamen te verbeteren. Zo kan je zien welke functienamen mensen voor hetzelfde beroep gebruiken.
Bron: UWV 1-11-2018

Als een belastingplichtige tot inkeer is gekomen omtrent het verzwijgen van inkomensbestanddelen, moet bij de beantwoording van de vraag of er een vergrijpboete moet worden opgelegd niet worden gekeken naar de periode waarop de inkeer betrekking heeft, maar naar het moment waarop is ingekeerd. Dit heeft de Hoge Raad bepaald.
Het ging in deze zaak om een vrouw die eind 2014 een beroep deed op de inkeerregeling en de fiscus op de hoogte bracht van een Zwitserse bankrekening. Zij had deze rekening verzwegen bij het doen van aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2001 tot en met 2013. Vervolgens stelde de vrouw dat de Belastingdienst haar geen vergrijpboete mocht opleggen over de jaren 2001 tot en met 2008, omdat de fiscus tot 2 juli 2009 bij vrijwillige inkeer geen vergrijpboete mocht opleggen.
Rechtbank Gelderland was het met de vrouw eens, maar de staatssecretaris van Financiën ging in cassatie en de Hoge Raad stelde hem in het gelijk. De Hoge Raad wees erop dat de inkeerregeling pas van toepassing is als de belastingplichtige een juiste en volledige aangifte indient. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat voor wat betreft de boeteverwachting moet worden gekeken naar het moment waarop de belastingplichtige tot inkeer komt, en niet naar het moment waarop het vergrijp heeft plaatsgevonden.
De Hoge Raad bepaalde ook nog dat de wetgever via overgangsrecht voldoende mogelijkheden heeft gegeven aan belastingplichtigen om hun gedrag af te stemmen op de wetswijziging. De zaak is voor verdere afhandeling doorverwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Bron: Hoge Raad, 2-11-2018

Volgens de prognose van CBS is in 2024 de resterende geslachtsneutrale levensverwachting op 65-jarige leeftijd 20,63 jaar. Hoewel de resterende levensverwachting in 2024 iets hoger is dan de prognose vorig jaar voor 2023, zal dit niet leiden tot een verdere verhoging van de AOW-leeftijd in 2024.
Jaarlijks publiceert het CBS haar prognose van de geslachtsneutrale levensverwachting. Dit cijfer wordt gebruikt om te bepalen of in de toekomst de AOW-leeftijd moet worden verhoogd volgens een formule die in de wet (art. 7a AOW) is opgenomen. De prognose voor 2024 levert op dat in 2024 net als in het jaar daarvoor de AOW-leeftijd niet verder verhoogd wordt. De pensioenrichtleeftijd is ook gekoppeld aan de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd (art. 18a lid 8 Wet LB 1964). Op basis van de prognose voor 2024 blijft de pensioenrichtleeftijd 68 jaar.
Voor het maken van de prognose van de levensverwachting maakt het CBS gebruik van een in de internationale wetenschappelijke wereld ontwikkeld model. Dat model gaat ervan uit dat op lange termijn de stabiele, dalende trend in de sterftekansen in West-Europa zal doorzetten. Omdat het model niet alleen de Nederlandse ontwikkelingen gebruikt, hebben tijdelijke veranderingen in de sterftecijfers een minder groot verstorend effect op de toekomstverwachtingen.
Bron: CBS 1-11-2018