UWV 700 miljoen minder kwijt aan WW

Door het herstel van de economie loopt het bedrag dat UWV betaalt aan WW-uitkeringen snel terug. De uitkeringslasten voor de WW dalen dit jaar naar verwachting met ruim 700 miljoen euro naar 4,9 miljard.

De nieuwe raming in de onlangs gepubliceerde Juninota van het UWV is positiever dan de vorige financiële prognose in januari en zorgt ervoor dat de vermogenspositie van de UWV-fondsen verder verbetert.
De economische groei en de daling van de werkloosheid zetten naar verwachting door in 2017 en 2018. Ook gaan minder bedrijven failliet. Het aantal WW-uitkeringen zal in 2017 naar verwachting dalen van 412.000 naar 351.000 en neemt in 2018 verder af naar 311.000. Voor 2017 gaat UWV uit van circa 710 miljoen euro lagere uitkeringslasten voor de WW dan in 2016. Voor 2018 is de verwachting een verdere daling met 670 miljoen euro.
Bron: UWV 30-06-2017

Nog een jaar langer monumenten- en scholingsaftrek

Minister Bussemaker van OCW heeft de Tweede Kamer per brief laten weten dat de afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en de aftrek van scholingsuitgaven met een jaar wordt uitgesteld tot 2019.

Gezien de forse uitvoeringsconsequenties waarvoor veel tijd nodig is, heeft de minister in samenspraak met staatsecretaris Wiebes besloten dat het wetsvoorstel niet voor 1 januari 2019 zal ingaan. Op dit moment worden de vervangende subsidieregelingen voor het onderhoud van rijksmonumenten nader uitgewerkt. Inmiddels hebben diverse organisaties hun wensen kenbaar gemaakt. Ook de regeling voor scholingsvouchers wordt nader uitgewerkt waarbij het doel van de regeling zo goed mogelijk moet worden gedefinieerd. Het nieuwe kabinet moet voor beide regelingen keuzes maken.
Het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing werd op Prinsjesdag 2016 bij de Tweede Kamer ingediend. Op 9 november 2016 heeft de minister de Kamer verzocht het wetsvoorstel aan te houden na opmerkingen uit de Tweede Kamer en reacties uit het veld. Na de verkiezingen is het wetsvoorstel controversieel verklaard, waardoor het wetsvoorstel niet kon worden behandeld.
Bron: Min. OCW 30-06-2017, nr. 1217690

Perspectiefverklaring voor hypotheek flexwerkers

De perspectiefverklaring wordt dé marktstandaard voor het aanvragen van een hypotheek voor flexwerkers. Zij kunnen deze verklaring aanvragen bij het uitzendbureau als zij daar minimaal een jaar werken. Het uitzendbureau moet gecertificeerd zijn door de Stichting Perspectiefverklaring.

De Stichting Perspectiefverklaring is onlangs opgericht. In de stichting zitten vertegenwoordigers van hypotheekverstrekkers, uitzendbureaus, consumentenorganisaties en het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW). Het belangrijkste doel van de stichting is het waarborgen van de kwaliteit van de verstrekte perspectiefverklaringen.
De perspectiefverklaring kijkt naar de toekomstige mogelijkheden van de flexkracht om een inkomen te vergaren. De verklaring is gebaseerd op een (data)analyse van de arbeidsmarktpositie van de aanvrager. Daarnaast hechten geldverstrekkers ook belang aan het eigen oordeel van uitzendbureaus over de (toekomstige) inzetbaarheid van de uitzendkracht. Daartoe behoort onder andere een kritische blik op het cv, werkervaring, referenties, eerdere beoordelingen en persoonlijke gesprekken. Uitzendkrachten moeten minimaal een jaar via één en hetzelfde uitzendbureau aan het werk zijn om een beroep te kunnen doen op de perspectiefverklaring.
De verwachting is dat ongeveer 10% van de 275.000 uitzendkrachten die langer dan een jaar bij hetzelfde uitzendbureau werken een perspectiefverklaring zal aanvragen. Dit is nog geen garantie dat zij daadwerkelijk een hypotheek krijgen. Bij de beoordeling van een hypotheekaanvraag door de hypotheekverstrekkers spelen naast de perspectiefverklaring ook andere factoren een rol, zoals een tweede inkomen en de vraag of er sprake is van schulden.
Bron: Stichting Perspectiefverklaring 5-07-2017

Uitbreiding WML naar andere opdrachtovereenkomsten

Een ontwerpbesluit is ter advisering aan de Raad van State voorgelegd waarmee de verplichting om bij een overeenkomst van opdracht minimaal het wettelijk minimumloon te betalen wordt uitgebreid naar andere overeenkomsten, zoals een aanneem-, uitgeef-, of vervoersovereenkomst.

Per 1 januari 2018 wordt de Wet op het minimumloon aangepast waardoor mensen die werken op basis van een opdrachtovereenkomst (ovo) onder het wettelijk minimumloon vallen. De Eerste Kamer is eerder dit jaar akkoord gegaan met deze wetswijziging. In de wet op het minimumloon wordt met deze wetswijziging ook opgenomen (art. 2 lid 3 WML (nieuw)) dat bij een algemene maatregel van bestuur ook andere arbeidsverhoudingen die vergelijkbaar zijn met de overeenkomst van opdracht of de arbeidsovereenkomst onder de reikwijdte van de wet kunnen worden gebracht.
Het conceptbesluit breidt de werking van de Wet minimumloon uit naar aanneem-, uitgeef-, of vervoersovereenkomsten. Met deze uitbreiding erbij komen straks circa 431.000 personen onder de Wet minimumloon te vallen. De uitbreiding zal niet gelden voor Gastouders die kinderen in eigen huis opvangen. Ook zullen zelfstandige opdrachtnemers (zzp’ers) die een overeenkomst zijn aangegaan in de uitoefening van hun beroep of bedrijf niet onder de Wet minimumloon vallen.
Bron: Min SZW 30-06-2017

Laagste ziekteverzuim in de horeca

De horeca kende vorig jaar het laagste ziekteverzuim. In het openbaar bestuur daarentegen was het verzuim het hoogst. Volgens CBS hangen de verschillen in verzuim samen met de arbeidsomstandigheden in een bedrijfstak, kenmerken van de werknemers en de bedrijfsgrootte.

In 2016 bedroeg het gemiddelde ziekteverzuim 3,9%. Het verzuim is sinds 2006 vrij stabiel en fluctueert tussen 3,8% en 4,2%. In 2014 was het ziekteverzuim met 3,8% het laagst.
In het openbaar bestuur was het ziekteverzuim in 2016 met 5,3% het hoogst, gevolgd door de gezondheids- en welzijnszorg (5,1%). Het ziekteverzuim was het laagst in de horeca (2,2%), gevolgd door de landbouw en visserij met 2,5% verzuim.
Het verschil in ziekteverzuim tussen de bedrijfstakken hangt voor een deel samen met kenmerken van werknemers, zoals leeftijd en geslacht. Daarnaast spelen ook verschillen in arbeidsomstandigheden een rol: al dan niet gevaarlijk of fysiek zwaar werk. Werknemers die gevaarlijk of fysiek zwaar werk doen verzuimen gemiddeld meer. Ook werknemers bij grote bedrijven zijn meer ziek thuis.
Het lage verzuim in de horeca heeft onder meer te maken met de relatief lage gemiddelde leeftijd van werknemers in deze bedrijfstak. Daarnaast mogen werknemers in de horeca vaker dan in andere bedrijfstakken zelf bepalen wanneer ze verlof opnemen en beschikken ze vaker over een flexibel dienstverband. De laatste twee kenmerken hangen samen met een lager verzuim.
Bron: CBS 5-07-2017

Innovatiebox EU-proof

Met ingang van 1 januari 2017 vallen biologische gewasbeschermingsmiddelen ook onder de innovatiebox. De Europese Gedragscodegroep heeft de innovatiebox goedgekeurd. Deze toevoeging wordt gedekt door het percentage van de energie-investeringsaftrek met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 te verlagen naar 55%.

Bij het Belastingplan 2017 is voorgesteld dit immateriële activum aan de innovatiebox toe te voegen om zo de ontwikkeling van biologische gewasbeschermingsmiddelen op basis van levende (micro-)organismen te stimuleren. Dit voorstel moest echter eerst ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Gedragscodegroep. Door de goedkeuring wordt dit activum middels een besluit toegevoegd aan art. 12ba Wet Vpb 1969 en treedt met ingang van 1 juli 2017 in werking en werkt terug tot 1 januari 2017 (Stb. 2017, 280).
Naast de aanpassing van de innovatiebox treedt met dit besluit eveneens de voorziene dekkingsmaatregel in werking waardoor het percentage van de energie-investeringsaftrek met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 naar 55% wordt verlaagd. Dit was 55,5%.
Bron: MvF 30-06-2017

Stadionritjes waren zakelijk

Volgens Hof Den Haag kunnen ritten naar een stadion om (potentiële) klanten te ontmoeten worden aangemerkt als zakelijk.

Een vastgoedonderneming, een bv, heeft naheffingsaanslagen opgelegd gekregen. De naheffingsaanslagen hebben betrekking op het privégebruik auto. De auto was aan de directeur door zijn bv ter beschikking gesteld en werd, zoals door de onderneming gesteld, alleen zakelijk gebruikt. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de directeur inderdaad voor minder dan 500 km privé met de auto heeft gereden. Met name gaat het dan om de vraag of de ritjes naar een stadion, waar de onderneming beschikt over vier business seats als zakelijk zijn aan te merken. De kosten voor de business seats en de seizoenkaarten had de bv telkens in mindering gebracht op de winst. De ritjes naar het stadion waren volgens de onderneming zakelijk omdat de business seats werden gebruikt voor contacten met (potentiële) klanten. Volgens de inspecteur hadden ritten op zijn minst voor een deel een privékarakter. Wel heeft hij ter zitting verklaard dat ritten die in overwegende mate voor zakelijke doeleinden zijn gemaakt, bij de berekening van het aantal privékilometers buiten aanmerking blijven.
Volgens Hof Den Haag heeft de bv aannemelijk heeft gemaakt dat de bezoeken aan het stadion in overwegende mate zakelijke doeleinden dienden. Deze ritten dienen dan, zoals de inspecteur heeft aangegeven, bij de berekening van het aantal privékilometers buiten beschouwing te blijven. De inspecteur heeft zijn stelling dat sommige ritten vooral of uitsluitend privédoeleinden dienden, tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan, niet aannemelijk gemaakt. Voor zover de inspecteur heeft willen betogen dat van de vennootschap kan worden verlangd dat zij een verband legt en aantoont tussen een bepaald bezoek aan het stadion en een specifieke transactie, volgt het hof de inspecteur daarin niet, daar de wet niet voorziet in zo’n vergaande verzwaring van de bewijslast.
Bron: Hof Den Haag 21-06-2017

Gemeente mag vast bedrag aan leges per bouwkostenklasse heffen

Volgens de Hoge Raad mag een gemeente een vast bedrag aan leges per bouwkostenklasse, het zogenoemde zaagtandtarief, heffen. Hof Den Haag had eerder geoordeeld dat sprake was van onredelijke en willekeurige belastingheffing. Ook de advocaat-generaal had geconcludeerd dat deze wijze van leges heffen niet kon.

De zaak betrof een projectontwikkelaar die omgevingsvergunningen had aangevraagd voor woningbouwprojecten in Hoek van Holland. De daarvoor door hem te betalen leges waren door de gemeente Rotterdam berekend op basis van een tarieventabel. In die tabel was per tariefklasse, bestaande uit een bepaalde bandbreedte aan bouwkosten, het te betalen bedrag aan leges bepaald. Hoe hoger de tariefklasse, hoe hoger het te betalen bedrag aan leges.
De Hoge Raad stelt dat het gemeenten binnen de grenzen van de Gemeentewet vrij staat zelf te bepalen waarover en hoeveel belasting zij heffen maar dat dat niet afhankelijk mag zijn van inkomen, winst of vermogen. Daarbij staat het ze vrij keuzes te maken die het beste passen binnen die gemeente. Het te betalen bedrag aan leges laten afhangen van een tariefklasse mag dus.
Bron: HR 30-06-2017