Ondernemer tegen wil en dank

Ondernemer tegen wil en dank

Omdat de echtgenote in het Handelsregister als eigenaresse van de eenmanszaak staat ingeschreven, de eenmanszaak voor haar rekening werd gedreven en zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming had zij winst uit onderneming in haar aangifte moeten aangeven, ook al was haar man degene die onderneming feitelijk dreef.

In 2012 wordt een groothandel in zuivelproducten als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister. Als eigenaar van de eenmanszaak wordt de echtgenote ingeschreven. Haar man is in dat jaar commercieel directeur bij een bedrijf dat handelt in melkproducten. Zijn dienstbetrekking wordt in de loop van 2012 weliswaar beëindigd, maar hij heeft nog te maken met een concurrentiebeding . In 2016 wordt de eenmanszaak op zijn naam overgeschreven.
Aan de echtgenote wordt een omzetbelastingnummer uitgereikt dat in de periode juli 2013 tot en met december 2013 wordt gebruikt voor meldingen over intracommunautaire leveringen. Ook zijn naheffingsaanslagen btw opgelegd. De aangifte IB 2013 wordt door de echtgenote ingediend zonder dat melding wordt gemaakt van resultaat uit onderneming. Uiteindelijk wordt een aanslag opgelegd waarbij rekening wordt gehouden met een belastbaar bedrag van € 120.000 aan ondernemingsactiviteiten. De echtgenote maakt bezwaar en geeft aan dat de belastbare winst aan haar echtgenoot moet worden toegerekend omdat alle activiteiten feitelijk door hem worden verricht.
Volgens de rechtbank staat vast dat een IB-onderneming wordt gedreven. Aan die onderneming is een btw-nummer uitgereikt. Ook staat vast dat de zakelijke rekeningen van de onderneming op naam van de echtgenote staan en dat er via deze rekeningen transacties zijn verricht. De conclusie moet daarom zijn dat de eenmanszaak voor rekening van de echtgenote werd gedreven en dat zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming. De inspecteur heeft aan de hand van een vergelijking van inkomsten en uitgaven van het echtpaar geconstateerd dat er winst uit onderneming moet zijn genoten. Uit de opstelling van de inspecteur blijkt dat het bedrag aan genoten winst veel hoger is geweest dan het bedrag waarmee hij nu rekening heeft gehouden. Kortom, de door de inspecteur gedane schatting is niet onredelijk. Het beroep van de echtgenote wordt dan ook ongegrond verklaard.
Bron: Rb. Gelderland 13-06-2017