2016 kalm cao-jaar

2016 was een opmerkelijk kalm en geleidelijk verlopend cao-jaar. Dat is de conclusie van werkgeversvereniging AWVN in haar evaluatie van het verloop van onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden in het afgelopen jaar.

In totaal werden vorig jaar 374 nieuwe cao’s voor 2,67 miljoen werknemers afgesproken. Dat is in absolute aantallen minder dan in andere jaren. Volgens AWVN was er sprake van een snelle start van het cao-seizoen 2016 met cao-akkoorden in december 2015 en januari 2016. Maar in de loop van het jaar was er sprake van een duidelijke afname in het aantal gesloten cao-akkoorden. Een belangrijke oorzaak is dat minder cao’s in 2016 expireren dan in voorgaande jaren. In 2016 zijn 443 cao’s verlopen, waarvan er 318 (72%) zijn vernieuwd. Dat is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Daarnaast werden 56 cao’s vernieuwd die al voor 2016 waren verlopen.
De gemiddelde loonafspraak bedroeg afgelopen jaar 1,5% met kleinere uitschieters naar boven en onder. De sectorale differentiatie valt wat anders uit dan in voorgaande jaren. Ook binnenlandsgeoriënteerde sectoren en de overheids-cao’s laten een sterkere stijging zien. Door de meevallende inflatie en door lastenverlichting resulteerde dit in een gemiddelde koopkrachtstijging voor werkenden van 3,9%.
De werkgeversvereniging toont zich nog niet tevreden over de vorderingen rond ‘kwalitatieve onderwerpen’ als afbouw van de zogenaamde ‘ontziemaatregelen’ voor ouderen en duurzame inzetbaarheid. In 2017 wil AWVN meer aandacht voor en afspraken over dergelijke onderwerpen tijdens de onderhandelingen.
Bron: AWVN 8-02-2017

Herkeuringsachterstand UWV kost werkgevers miljoenen

Volgens berekeningen van Aon kost de achterstand in herkeuringen bij het UWV werkgevers miljoenen. Het wegwerken van die achterstand zou jaarlijks een besparing kunnen opleveren van € 870 miljoen.

Door gebrek aan capaciteit is er een grote achterstand bij de herkeuringen van arbeidsongeschikte werknemers bij het UWV. Circa 150.000 arbeidsongeschikten zouden jaren geleden al herkeurd moeten worden. Uitkeringen voor arbeidsongeschikten worden voor het grootste deel door werkgevers gefinancierd: de eerste tien jaar door een directe doorbelasting van uitkeringen en daarna door een landelijke werkgeverspremie. Een uitkering kost jaarlijks minimaal € 10.000. Uitgaande van 150.000 arbeidsongeschikten die herkeurd hadden moeten worden, betalen werkgevers dus jaarlijks € 1,5 miljard aan uitkeringen, zonder dat is vastgesteld of deze mensen weer arbeidsfit zijn. Uit onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat 58% van de arbeidsongeschikten weer (deels) aan de slag zou kunnen. Dat betekent dat het wegwerken van de achterstanden werkgevers jaarlijks grofweg € 870 miljoen zou kunnen besparen.
Begin 2016 beloofde minister Asscher dat de achterstand nog in dat jaar zou worden weggewerkt, onder meer door de capaciteit voor herkeuringen te vergroten. Inmiddels is de achterstand nog altijd even groot en het ziet er niet naar uit dat de achterstand snel wordt weggewerkt. Uit de laatste cijfers van UWV blijkt dat het aantal herbeoordelingen bij WIA-uitkeringen in één jaar tijd met 10% is afgenomen. Terwijl voor dezelfde groep het aantal uitkeringen met 10% toenam.
Werkgevers hebben sinds de invoering van de Modernisering Ziektewet meer verantwoordelijkheid voor langdurig arbeidsongeschikte werknemers en zijn verplicht tot het doorbetalen van lonen. Steeds meer werkgevers pakken de handschoen op en maken actief werk van re-integratie. Herkeuringen kunnen daarbij helpen. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WGA en verzekeraars hebben de mogelijkheid om een herkeuring door het UWV af te dwingen. Werkgevers die publiek verzekerd zijn, dus via het UWV, kunnen een herkeuring niet afdwingen maar wel aanvragen. Aon raadt werkgevers en verzekeraars aan om dat ook te doen. Een herkeuring die leidt tot een gedeeltelijke re-integratie, is winst voor werkgevers, de uitkeringsinstantie, de arbeidsmarkt die steeds meer onder druk staat én de werknemer die weer meetelt op de arbeidsmarkt. Bovendien bestaan er gunstige voorwaarden voor werkgevers om mensen die re-integreren aan te nemen.
Bron: Aon 6-02-2017

Minder ontslagen via rechter of UWV

In 2015 zijn ruim 23.000 werknemers ontslagen via de kantonrechter of het UWV. Dat is ongeveer een kwart minder dan het jaar daarvoor en bijna de helft minder dan in 2013.

Het aantal ontslagen via de kantonrecht liep tussen 2013 en 2015 terug van 10.100 naar 5.600. Het betreft hier alleen werknemers met een vast contract. In 2013 kende de ontslagroute via het UWV een piek van 35.600 ontslagen. In 2015 was dit gehalveerd tot 17.800. Behalve via UWV en de kantonrechter worden de meeste mensen als gevolg van een faillissement ontslagen. In 2013 was dit in 7 op de 10 ontslagen het geval. Van na 2013 zijn nog geen cijfers over de faillissementsontslagen beschikbaar.
Met de invoering van de Wet werk en zekerheid is per 1 juli 2015 de ontslagwetgeving gewijzigd. Kon voor die datum een werkgever nog kiezen voor de ontslagroute via het UWV of de kantonrechter, sindsdien wordt die route bepaald door de reden van het ontslag. Bij bedrijfseconomische redenen of twee jaar arbeidsongeschiktheid kan een werkgever terecht bij het UWV. Ontslagen om andere redenen verlopen sinds de wetswijziging via de rechter.
In 2015 werden 13.700 mensen via het UWV ontslagen om bedrijfseconomische redenen en 3.600 vanwege arbeidsongeschiktheid. Bijna 490 mensen werden ontslagen om overige redenen, zoals een arbeidsconflict. In de jaren daarvoor schommelde dit laatste aantal rond de 1000. Het aantal ontslagen via het UWV om bedrijfseconomische redenen is tussen 2013 en 2015 ruim gehalveerd.
In 6 op de 10 ontslaggevallen via het UWV was de persoon die ontslagen werd in 2015 een 45-plusser: ruim 5.700 werknemers in de leeftijd van 45 – 54 jaar, bijna 5.100 werknemers van 55 jaar en ouder.
Bron: CBS 6-02-2017

Mes in belastingregelingen?

In Nederland kent de belastingwetgeving 179 belastingfaciliteiten en 34 belastinginstrumenten. Omdat van een aanzienlijk deel van de regelingen geen cijfers bekend zijn, kan niet worden bepaald wat het totale financieel belang is. De Algemene Rekenkamer heeft alle regelingen geïnventariseerd en onderzocht.

Mede ten behoeve van de discussie over een herziening van het Nederlandse belastingstelsel heeft de Algemene Rekenkamer de fiscale regelingen in Nederland geïnventariseerd voor zover deze regelingen de belastingontvangsten beperken. De Algemene Rekenkamer heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen belastingfaciliteiten, belastinginstrumenten en overige belastingregelingen. Door middel van belastingfaciliteiten wordt geprobeerd het gedrag van belastingplichtigen met fiscale regelingen te stimuleren of te ontmoedigen. De belastinginstrumenten geven invulling aan koopkracht-, inkomens- en vermogensbeleid. De overige belastingregelingen zijn niet meegenomen in het rapport.
Van 101 van de belastingfaciliteiten zijn cijfers beschikbaar (€ 51,3 miljard in 2016), van 18 faciliteiten zijn alleen schattingen bekend en van 60 faciliteiten zijn helemaal geen cijfers bekend. Van de belastingfaciliteiten waarvan het financiële belang bekend is zijn de arbeidskorting (€ 17,2 miljard) en Eigenwoningregeling (€ 8,1 miljard) de grootste. Ook niet alle cijfers van belastinginstrumenten zijn bekend: 12 instrumenten komen in de Miljoenennota 2017 voor (€ 46,3 miljard), van 11 instrumenten zijn alleen schattingen bekend en van 11 regelingen zijn geen cijfers bekend. De twee belangrijkste instrumenten zijn vrijstellingen voor pensioenen in de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964 en de algemene heffingskorting in de Wet IB 2001.
Belangrijkste conclusie uit het rapport is dat het parlement op dit moment geen periodiek geactualiseerd totaalbeeld heeft van de fiscale regelingen in Nederland die de belastingontvangsten beperken. Mede omdat een aantal regelingen niet wordt geëvalueerd. In een reactie geeft de staatssecretaris aan dat uit het rapport blijkt dat er een noodzaak is om het fiscale stelsel te vereenvoudigen.
Bron: Algemene Rekenkamer 01-02-2017

Hoge Raad begint met digitaal procederen

In civiele vorderingszaken bij de Hoge Raad wordt vanaf 1 maart 2017 digitaal geprocedeerd. Nieuwe zaken worden digitaal ingediend en de uitwisseling van stukken en informatie over de zaak tussen de partijen en de Hoge Raad loopt via het digitale systeem van de Hoge Raad. De Hoge Raad is het eerste gerecht met een volledig digitale procedure.

Alle civiele vorderingszaken die voor 1 maart zijn gestart (zaken waarin vóór 1 maart werd gedagvaard) zullen nog op papier worden behandeld. Ook in verzoekschriftzaken wordt in cassatie voorlopig nog langs de papieren weg geprocedeerd. In de toekomst zal de hele cassatieprocedure digitaal worden, dus ook in straf- en belastingzaken. Dit wordt in stappen ingevoerd. Vorig jaar werd het mogelijk om opmerkingen in een fiscale prejudiciële procedure bij de Hoge Raad digitaal in te dienen.
Bron: Rechtspraak.nl 31-01-2017

Investeerder aansprakelijk voor kartel

Een investeringsmaatschappij kan aansprakelijk zijn voor een overtreding van de Mededingingswet door een dochtervennootschap. Dat blijkt uit een uitspraak vorige week van de rechtbank Rotterdam.

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in 2010 boetes opgelegd aan veertien meelproducenten omdat ze verboden kartelafspraken hadden gemaakt. Een van de beboete bedrijven, Meneba, was destijds in handen van twee private-equitybedrijven. Meneba stelde dat de boete aan de moedervennootschappen toegerekend diende te worden, wat de ACM vervolgens deed.
Een van de twee investeerders, Bencis, ging bij de rechtbank in beroep tegen deze boete. De rechtbank oordeelt echter dat de overtreding van Meneba kon worden toegerekend aan Bencis en laat de boetes in stand. ‘Ook bij investeringsmaatschappijen blijft de vraag of de dochterondernemingen zelfstandig hun gedrag bepalen of dat de moeder (het private-equitybedrijf) beslissende invloed heeft op de dochterondernemingen,’ zo licht de ACM toe.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er bij Bencis sprake was van beslissende invloed en daarmee van één onderneming in de zin van het mededingingsrecht.
Bron: SC online 30-01-2017

Minder vermogen nagelaten in 2014

Dalende huizenprijzen hebben een dempende invloed gehad op de hoogte van de nalatenschappen. In 2014 lieten ruim 138.000 overledenen bijna € 13,6 miljard aan vermogen na. In 2011 was dat nog € 15,1 miljard.

Het nagelaten bedrag bestond in 2014 voor € 16,4 miljard uit bezittingen en € 2,8 miljard aan schulden. De nagelaten woning vormt de grootste post in de nalatenschappen. Het saldo van de nagelaten eigen woning kwam in 2014 uit op € 5,2 miljard. Van de 42.000 overledenen die een woning nalieten (31 procent) had de woning een mediane waarde van € 136.000. Bij 60 procent van deze erflaters rustte nog een hypotheekschuld op de woning. Meer dan 90 procent van de overledenen liet bank- en spaartegoeden na, een op de negen nalatenschappen bevatte effecten met een totale waarde van € 2 miljard.
Het mediane nagelaten vermogen van alle overledenen kwam in 2014 uit op € 19.600, ruim € 2.000 lager dan in 2011. Ruim 13 procent van de erflaters liet € 200.000 of meer na, meer dan 60 procent liet minder dan € 50.000 na. Van de overledenen lieten 8.000 een schuld na, 17.000 bezaten minder dan duizend euro. De groep overledenen die een schuld naliet is sinds 2011 gestegen van 3 procent naar 6 procent.
Het nagelaten vermogen is groter naarmate erflaters ouder zijn. Zij hebben namelijk langer de tijd gehad om vermogen op te bouwen dan jongeren. Erflaters van 70 tot 75 jaar lieten het meeste vermogen na, in doorsnee € 24.000. Overledenen tussen 75 en 95 jaar lieten tussen € 21.000 en € 23.000 euro. De omvang van het nagelaten vermogen verschilt sterk tussen mannen en vrouwen. Mannen lieten in doorsnee € 23.000 na, € 5.000 meer dan vrouwen. Maar ongehuwde vrouwen lieten gemiddeld weer € 11.000 meer vermogen na dan ongehuwde mannen. Getrouwde mannen daarentegen laten € 3.000 meer na dan getrouwde vrouwen en een weduwnaar € 10.000 meer dan een weduwe. Scheiden is nadelig voor de nalatenschap: overledenen die gescheiden waren, lieten het minst na, ongeveer € 3.000 voor zowel mannen als vrouwen.
Bron: CBS 30-01-2017

Let op met vrijwilligersvergoedingen

Een onlangs gepubliceerde uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant maakt duidelijk dat organisaties voor toepassing van de vrijwilligersregeling vergoedingen uit verschillende jaren en tijdvakken niet moeten samenvoegen.

Een gemeente heeft vrijwilligers ingeschakeld voor werkzaamheden in de WMO Advies Raad. Zij ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen en andere bijeenkomsten vacatiegeld. Eén van de vrijwilligers heeft in 2013 een bedrag ontvangen van € 1.534 (de vergoeding). Daarvan had een bedrag van € 1.298 betrekking op bijeenkomsten in 2013 en een bedrag van € 236 op bijeenkomsten in 2012.
Per jaar bleef de vergoeding weliswaar onder de grens van € 1.500 maar de betaling in één keer niet. Voor de IB werd het niet aangemerkt als een onbelaste vrijwilligersvergoeding. Het bedrag van € 1.298 voor 2013 werd aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De vrijwilliger gaat in beroep, maar krijgt bij de rechter niet zijn gelijk: de rechtbank kijkt voor de beoordeling van de grenzen van de vrijwilligersregeling naar het in een jaar ontvangen bedrag. Dat de betaling betrekking heeft op meerdere jaren en voor de inkomstenbelasting als uitgangspunt ook aan de verschillende jaren wordt toegerekend maakt dit niet anders. Dit betekent dat organisaties die met vrijwilligers werken en binnen de grenzen van de vrijwilligersregeling willen blijven, betalingen voor verschillende jaren en tijdvakken niet moeten samenvoegen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 31-08- 2016 (publ. 20-12-2016)