Negatieve waarde renteswap niet ten laste van winst

Menig ondernemer heeft bij financiering in combinatie met een renteswap ter afdekking van het renterisico de nadelige gevolgen ondervonden van de al jaren dalende marktrente. Het treffen van een voorziening door de negatieve waarde van een renteswap ten laste te brengen van de fiscale winst is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant in strijd met goedkoopmansgebruik.

Een glastuinbouwer sluit oktober 2009 een financiering af bij de Rabobank voor een totaalbedrag van € 3.945.000. De financiering bestaat uit verschillende leningen en een kredietfaciliteit met verschillende (variabele) rentes en looptijden. In november van datzelfde jaar gaat de tuinder met de Rabobank een renteswap aan, waarbij hij zich verplicht tot betaling van een vaste rente van 3,04% op jaarbasis in ruil voor betaling van een (nog vast te stellen) variabele rente (3 maands-euribor) door de Rabobank. Het nominale bedrag van de renteswap (looptijd 7 jaar) is variabel; het nominale bedrag neemt per drie maanden met € 20.250 af.
In een overzicht van de Rabobank van 24 april 2013 is de renteswap op 31 december 2012 gewaardeerd op een negatieve waarde van € 48.302,65. In zijn aangifte Vpb 2012 heeft de tuinder de negatieve waarde van de renteswap opgevoerd als een voorziening en ten laste van de belastbare winst gebracht. Eind 2014 heeft de tuinder de renteswap afgekocht en hiervoor een bedrag van € 24.050 voldaan aan de Rabobank. De inspecteur corrigeert de aangifte Vpb 2012. In geschil is of de negatieve waarde van de renteswap ten laste van de belastbare winst in 2012 mag worden gebracht.
De rechtbank overweegt dat ingevolge van art. 8 lid 1 Wet Vpb in verbinding met art. 3.25 Wet IB de jaarwinst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik. Daarbij geldt in beginsel dat ten laste van de winst van een bepaald jaar slechts die bedrijfslasten kunnen worden gebracht, welke op dat jaar betrekking hebben. Niet ter discussie staat dat de negatieve waarde van de renteswap wordt veroorzaakt door de (hogere) toekomstige rentelasten doordat de marktrente sedert het aangaan van de renteswap is gedaald. Ook is niet in geschil dat de negatieve marktwaarde in wezen de contante waarde is van het verschil tussen de overeengekomen vaste rente van 3,04% en de variabele rente (3 maands-euribor), te betalen gedurende het restant van de looptijd over de voor ieder kwartaal geldende nominale som. Volgens de rechtbank heeft de tuinder in feite de contante waarde van toekomstige (potentiële) rentelasten in het onderhavige jaar tot uitdrukking laten komen. Door middel van het vormen van een voorziening is een rentelast die betrekking heeft op toekomstige jaren in 2012 ten laste van de winst gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke verwerkingswijze in strijd met het beginsel van goed koopmansgebruik. Deze verwerkingswijze heeft immers tot gevolg dat bij de jaarwinstberekening rentelasten in aanmerking worden genomen die betrekking hebben op toekomstige jaren. De inspecteur heeft dan ook terecht geweigerd dat de negatieve waarde van de renteswap bij de bepaling van de belastbare winst in aftrek wordt gebracht.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 22-09-2016 (publ. 2-01-2016)

Subsidie voor verwijderen asbestdaken

Voor het verwijderen van asbestdaken is in 2017 opnieuw subsidie beschikbaar. Vanaf 2024 zijn asbestdaken verboden om het risico daarvan voor de gezondheid te beperken. Staatssecretaris Dijksma van Infrastructuur en Milieu heeft het subsidieplafond voor volgend jaar vastgesteld op 15 miljoen euro. Voor 2016 was er 10 miljoen beschikbaar om het verwijderen van de daken een impuls te geven.

Asbestdaken kunnen in de buitenlucht verweren waardoor er asbestvezels vrijkomen in de leefomgeving. Het inademen daarvan kan schadelijk zijn voor de gezondheid.
Aanvragen van de subsidie kan door degene die de kosten van de verwijdering van het dak betaalt, doorgaans zal dat de eigenaar zijn. De regeling staat open voor particulieren en (agrarische) ondernemers.
Bron: Staatscourant 2016, nr. 61980

In de wet Overige fiscale maatregelen 2017 zijn twee maatregelen ten aanzien van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) opgenomen. Allereerst is gecodificeerd dat eindheffingsloon niet onder het loonbegrip in het kader van de S&O-afdrachtvermindering valt. De tweede maatregel betreft een aanpassing van het boetebeleid. Op grond van de tot 1 januari 2017 geldende Beleidsregels bestuurlijke boeten S&O-afdrachtvermindering kunnen boetes worden opgelegd bij een overtreding van de S&O-administratieplicht of indien een S&O-verklaring was verstrekt op onjuiste of onvolledige gegevens. In geval van ‘lichte verwijtbaarheid’ en de S&O-inhoudingsplichtige in de vijf jaar daarvoor geen boete was opgelegd, was de boete nihil. Die nihilboete verdwijnt. De minimumboete bedraagt voortaan € 100 en kan worden opgelegd tot het wettelijk maximum (€ 100.000 dan wel 20% van het in de S&O-verklaring als afdrachtvermindering vastgestelde bedrag, art. 26 lid 1 WVA). Omdat de hoogte van deze boetes mede bepaald wordt door de mate van verwijtbaarheid, zal dit van geval tot geval bepaald worden.
Voor overtredingen van de meldingsplicht voor een in een jaar bestede S&O-uren dan wel gerealiseerde kosten en uitgaven per S&O-verklaring en de meldingsplicht voor beëindiging inhoudingsplicht komen de volgende boeten:


niet-tijdige melding beëindiging inhoudingsplicht: € 100

niet-tijdige mededeling gerealiseerde uren/kosten en uitgaven waarbij realisatie van het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering tenminste gelijk is aan het bedrag dat op de S&O-verklaring: € 200

niet-tijdige mededeling gerealiseerde uren/kosten en uitgaven waarbij realisatie van het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering lager is dan het bedrag dat op de S&O-verklaring: € 100

geen mededeling doen: € 300

In geval van herhaalde overtreding (gerekend over de laatste vijf jaren) wordt de laatst opgelegde boete vermenigvuldigd totdat het wettelijk maximum is bereikt (met ingang van 1 januari 2017 is hiervoor in de wet een maximum opgenomen van € 2.500).
Bron: Stcrt 2016, 63259

Horeca: voorlopig geen cao

In een interview met Misset Horeca over het slechte imago van de horeca gaat KHN-voorzitter Willemsen in op de situatie in de branche.

Volgens Willemsen moet de branche aantrekkelijker worden voor werknemers. Maar aan nieuwe cao-onderhandelingen – er is al twee jaar geen cao – denkt hij voorlopig niet: ‘Ik ga niet nog niet met FNV Horeca om de tafel. Eerst ga ik met de leden in gesprek over hoe we ons imago kunnen verbeteren. Leerlingen moeten niet gebruikt worden als goedkope productiekracht. Die moeten leren, het zijn gewone leerlingen die opgeleid moeten worden.’ (…) Volgens Willemsen is er bij de horeca-ondernemers nog geen behoefte aan een cao: ’Zolang er geen behoefte is bij onze leden om te onderhandelen, komen er geen onderhandelingen.’ Daarbij speelt ook de brede en diverse achterban van KHN een rol: ‘Bij grote ketens hoor je wel eens geluiden dat ze over een cao zouden willen praten. Bij kleinere bedrijven niet, die zijn huiverig om afspraken te maken. Het is voor hen nu al lastig, denk aan de ziektewet.’ Volgens Willemsen zou het niet slecht zijn om over salarissen iets af te spreken in een cao, maar dan zullen dat verschillende afspraken moeten zijn, geen collectieve loonsverhoging. Hij wijst erop dat werknemers nu met de krapte op de arbeidsmarkt ook zelf betere eisen kunnen stellen.
Bron: Misset Horeca 16-12-2016

AFM en DNB verruimen toegang markt

De AFM en DNB verruimen de toegang voor innovatieve diensten tot de markt voor financiële dienstverlening door middel van een nieuwe aanpak, ‘Maatwerk voor Innovatie’. Vanwege de snelle financieel-technologische ontwikkelingen wordt bij het toelaten van nieuwe innovatieve dienstverlening voortaan nadrukkelijk gekeken naar de ruimte die de wetgever biedt bij de naleving van de regels. Ook wordt bestaand beleid opnieuw bekeken en zo nodig aangepast in het licht van de nieuwe ontwikkelingen.

Doel van de verruiming is er voor te zorgen dat marktpartijen hun innovatieve financiële producten, diensten of bedrijfsmodellen zonder onnodige belemmeringen in de markt kunnen zetten. Daarbij is de kern van het ‘Maatwerk voor Innovatie’ dat de toezichthouders bij de beoordeling van innovatieve concepten nadrukkelijk kijken naar het achterliggende doel van de regelgeving. Als het innovatieve initiatief daaraan tegemoet komt, zal de toezichthouder de wettelijke ruimte benutten die zij heeft om maatwerk te bieden. De normen die voortvloeien uit het toezicht worden daarbij gehandhaafd, maar met een invulling die innovatie accommodeert.
Naast het ‘Maatwerk’ kan met ingang van 2017 ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om actief te zijn op basis van een deelvergunning, een vergunning met voorschriften of een opt-in vergunning. Deze mogelijkheden waren eerder dit jaar onderwerp van discussie in het gezamenlijke discussiedocument, waar via de InnovationHub van AFM en DNB door partijen in de markt op gereageerd kon worden.
Bron: AFM 21-12-2016

Bezwaar tegen privégebruik auto 2016 niet nodig

De Belastingdienst heeft aangegeven dat als ondernemers al eerder bezwaar hebben gemaakt tegen de btw over het privégebruik auto (bijvoorbeeld in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015) zij voor 2016 niet opnieuw bezwaar hoeven te maken. Het bezwaar voor 2016 wordt automatisch in behandeling genomen.

Deze werkwijze volgt na overleg van de Belastingdienst met de koepelorganisaties van fiscaal dienstverleners.
Veel ondernemers zijn het niet eens met de per 1 juli 2011 ingevoerde btw-regels voor de auto van de zaak en hebben hiertegen over een reeks van jaren bezwaarschriften ingediend. Inmiddels heeft Hof Arnhem-Leeuwarden in maart 2015 uitspraak gedaan in een vijftal proefprocedures. In vier gevallen is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Naar verwachting zal de Hoge Raad voor 1 mei 2017 arrest wijzen in deze zaken.
Bron: Belastingdienst.nl, 19-12-2016