No-risk polis ouder werknemer gaat naar 56 jaar

Binnenkort dient minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verzamelwet in, waarin onder meer is opgenomen dat werkgevers die werknemers van 56 jaar en ouder in dienst nemen worden gecompenseerd als deze werknemers uitvallen vanwege ziekte.

Vijftigplussers melden zich niet vaker ziek dan jongere collega’s, maar als ze ziek zijn, zijn ze gemiddeld langer afwezig. Sommige werkgevers zijn bezorgd over extra kosten na het aannemen van werkloze vijftigplussers. De compensatieregeling neemt deze zorg weg omdat het UWV de doorbetaling van het loon van de zieke werknemer overneemt. Ook leidt ziekte van deze werknemers niet tot een hogere premie voor de ziektewet.
Het verlagen van de no-riskpolis is een van de maatregelen van het actieplan ‘Perspectief voor vijftigplussers’. Dit heeft als doel de arbeidsmarktpositie van vijftigplussers te verbeteren. De bedoeling is dat deze maatregel per 1 januari 2018 in werking treedt.
Het wetsvoorstel is voor advies naar de Raad van State en wordt openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
Bron: Min SZW 23-06-2017

Niet resultaat maar handeling belangrijkste

De Hoge Raad heeft de uitleg van het Europees Hof van Justitie, dat voor het recht op aftrek van btw niet het resultaat van de economische handeling van belang is maar of de handeling op zich belast is, bevestigd.

De gemeente Woerden had brede scholen laten bouwen en de btw daarop nagenoeg geheel in aftrek gebracht terwijl de scholen ver onder de waarde waren verkocht aan een stichting die vervolgens gedeelten deels om niet aan derden ter beschikking had gesteld.
De Hoge Raad had aan het EU Hof van Justitie de vraag voorgelegd of een belastingplichtige die een pand laat bouwen en dit pand heeft verkocht voor een prijs die niet alle kosten dekt, terwijl de koper van het pand een bepaalde gedeelte daarvan aan een derde om niet in gebruik geeft, recht heeft op aftrek van alle ter zake van de bouw van het pand in rekening gebrachte btw, of slechts van een deel daarvan, naar rato van het gebruik door de koper voor economische activiteiten (verhuur).
Het Hof van Justitie oordeelde dat de gemeente Woerden gerechtigd was de voorbelasting volledig in aftrek te brengen. Het Europese Hof wijst erop dat in een situatie zoals bij de gemeente Woerden, waarin een goed is geleverd tegen een niet alle kosten dekkende prijs, het Hof in het verleden al heeft geoordeeld dat de uitkomst van een economische handeling voor het recht op aftrek niet van belang is, mits de activiteit zelf is onderworpen aan btw. Dat de verkrijger een gedeelte van het betrokken gebouw om niet aan een derde in gebruik geeft, is in dit verband zonder betekenis. De Hoge Raad heeft einduitspraak gedaan in de zaak van de gemeente Woerden en het oordeel van het Europese Hof overgenomen. De door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Bron: HR 23-06-2017

Mbo’ers doen het goed op de arbeidsmarkt

Jongeren doen het goed op de arbeidsmarkt. Veel minder jongeren vragen een WW-uitkering aan en het aantal vacatures groeit in rap tempo. Tussen september vorig jaar en februari dit jaar ontstonden 214.000 vacatures op mbo-niveau. In het vierde kwartaal van 2016 lag het aantal vacatures zelfs 26% hoger dan in het vierde kwartaal van vorig jaar, zo blijkt uit onderzoek van SBB en UWV. Verreweg de meeste mbo’ers zijn nodig in de zorg, mechatronica, gastvrijheidssector, retail, en logistiek.

Per regio en per opleidingsniveau is door SBB inzichtelijk gemaakt waar de kansen liggen. Zo hebben jongeren op mbo niveau 2 goede baankansen als zij kiezen voor een opleiding tot monteur mechatronica, logistiek medewerker of kok. Op niveau 3 is veel behoefte aan verzorgenden IG, verkoopspecialisten en begeleiders in de gehandicaptenzorg. Voor niveau 4 zijn de beroepen met goede baankansen: verpleegkundige, manager retail en technicus engineering.
Bedrijven hebben niet alleen behoefte aan afgestudeerde vakmensen, maar staan ook te springen om gemotiveerde studenten die ze, samen met het mbo, zelf kunnen opleiden. Voor het eerst in jaren groeit het aantal studenten in leerbanen weer. Leren in de praktijk (BBL) wint weer aan populariteit. Tussen 2011 en 2016 daalde het aantal studenten in leerbanen in Nederland van 154.000 naar 96.000. Dit studiejaar ziet SBB dat aantal weer stijgen naar 101.000. Er zijn bovendien veel openstaande leerbanen. Deze leerbanen brengt SBB met een campagne actief onder de aandacht. (www.25000leerbanen.nl).
Uit de cijfers van UWV blijkt dat het aantal nieuwe WW-uitkeringen aan jongeren tot 27 jaar in de eerste vier maanden van 2017 met bijna een kwart is afgenomen vergeleken met een jaar geleden. UWV verstrekte in deze periode 24.000 nieuwe WW-uitkeringen, 7.000 minder dan in dezelfde periode in 2016. De afname was het grootst vanuit de bouwnijverheid, de detailhandel en de zorg- en welzijnssector. Alleen vanuit de industrie was sprake van een lichte stijging van de WW-instroom. In deze sector is al jaren sprake van banenkrimp.
Bron: UWV 22-06-2017

Demonstratie-auto is niet nieuw

Een in het buitenland aangeschafte auto die daar eerst als demonstratie-auto is gebruikt, kan als gebruikte auto worden ingevoerd in Nederland.

Een bv, die zich bezig houdt met de verhuur van bungalows, koopt in Duitsland een auto en maakt daarbij de afspraak met de verkoper dat de auto als demonstratie-auto gebruikt mag worden tot het moment dat de auto aan de bv wordt geleverd. De auto wordt in Duitsland ingeschreven in het kentekenregister. In april 2012 doet de bv aangifte BPM in verband met de invoer van de auto in Nederland en vermeldt een te betalen bedrag van € 8.953. Op dat moment staat de kilometerstand op 2.267 km. In het aangiftebiljet is aangegeven dat het om een gebruikte auto gaat. De RDW heeft bij een controle geen gebruikssporen geconstateerd. De inspecteur vindt dat het om een nieuwe en ongebruikte auto gaat en legt een naheffingsaanslag BPM op van € 13.759.
Voor Hof Den Bosch is het vervolgens de vraag of de auto als gebruikt kan worden aangemerkt. In januari 2017 heeft de Hoge Raad bepaald dat als de auto voorafgaand aan de overbrenging naar Nederland in Duitsland op kenteken is gezet, niet bepalend is voor de vraag of sprake is van een gebruikte auto in de zin van de Wet BPM. Een nieuwe personenauto is een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Omdat de inspecteur niet kan aantonen dat er niet daadwerkelijk 2.267 km met de auto is gereden, gaat het hof er van uit dat de kilometerstand juist is. Of de auto gebruikssporen vertoont, is dan niet meer van belang. Daar er op het moment van registratie en aangifte al 2.267 km met de auto is gereden gaat het hof uit van een gebruikte auto. De stelling van de inspecteur dat de bv bewust en opzettelijk met de auto kilometers heeft laten maken om de auto daarna als gebruikte auto te kunnen aangeven voor de BPM, doet volgens het hof niet ter zake. Van belang is slechts of de auto op het moment van de registratie niet of nauwelijks is gebruikt. Daar het hof ook geen probleem heeft met het gebruik van de koerslijst XRAY om de waarde van de auto te bepalen, wordt de naheffingsaanslag vernietigd.
Bron: Hof Den Bosch 20-04-2017

Verkenning progressief boetestelsel verkeer

Wie vaker een verkeersovertreding begaat, krijgt daarvoor in de toekomst mogelijk een hogere boete. Minister Blok van Veiligheid en Justitie laat nader onderzoek doen naar zo’n progressief boetestelsel.

Het Openbaar Ministerie, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de politie en de rechtspraak zijn gevraagd een uitvoeringstoets te doen naar het boetestelsel, meldde hij dinsdag aan de Tweede Kamer.
Volgens de bewindsman neemt de verkeersveiligheid toe als notoire verkeersovertreders hogere boetes gaan betalen. Uit onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) blijkt dat een hogere boete voor hardrijders die vaker in de fout gaan, kan leiden tot dertig minder verkeersdoden, een daling van 5%. Ook daalt het aantal ernstige gewonden met zo’n vierhonderd, een daling van 2%. SWOV keek naar verbanden tussen gedrag, de hoogte van de boete en de verkeersveiligheid.
De invoering van een progressief boetestelsel kent nog wel wat haken en ogen. Zo wil Blok weten wat de invoering van het stelsel betekent voor onder meer het OM en de politie. Zij houden nu geen rekening met recidive. Ook komt de verhoogde boete terecht bij de eigenaar van de auto. Dat is niet per se degene die in de fout is gegaan.
Bron: SConline 21-06-2017

Ondernemer tegen wil en dank

Omdat de echtgenote in het Handelsregister als eigenaresse van de eenmanszaak staat ingeschreven, de eenmanszaak voor haar rekening werd gedreven en zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming had zij winst uit onderneming in haar aangifte moeten aangeven, ook al was haar man degene die onderneming feitelijk dreef.

In 2012 wordt een groothandel in zuivelproducten als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister. Als eigenaar van de eenmanszaak wordt de echtgenote ingeschreven. Haar man is in dat jaar commercieel directeur bij een bedrijf dat handelt in melkproducten. Zijn dienstbetrekking wordt in de loop van 2012 weliswaar beëindigd, maar hij heeft nog te maken met een concurrentiebeding . In 2016 wordt de eenmanszaak op zijn naam overgeschreven.
Aan de echtgenote wordt een omzetbelastingnummer uitgereikt dat in de periode juli 2013 tot en met december 2013 wordt gebruikt voor meldingen over intracommunautaire leveringen. Ook zijn naheffingsaanslagen btw opgelegd. De aangifte IB 2013 wordt door de echtgenote ingediend zonder dat melding wordt gemaakt van resultaat uit onderneming. Uiteindelijk wordt een aanslag opgelegd waarbij rekening wordt gehouden met een belastbaar bedrag van € 120.000 aan ondernemingsactiviteiten. De echtgenote maakt bezwaar en geeft aan dat de belastbare winst aan haar echtgenoot moet worden toegerekend omdat alle activiteiten feitelijk door hem worden verricht.
Volgens de rechtbank staat vast dat een IB-onderneming wordt gedreven. Aan die onderneming is een btw-nummer uitgereikt. Ook staat vast dat de zakelijke rekeningen van de onderneming op naam van de echtgenote staan en dat er via deze rekeningen transacties zijn verricht. De conclusie moet daarom zijn dat de eenmanszaak voor rekening van de echtgenote werd gedreven en dat zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming. De inspecteur heeft aan de hand van een vergelijking van inkomsten en uitgaven van het echtpaar geconstateerd dat er winst uit onderneming moet zijn genoten. Uit de opstelling van de inspecteur blijkt dat het bedrag aan genoten winst veel hoger is geweest dan het bedrag waarmee hij nu rekening heeft gehouden. Kortom, de door de inspecteur gedane schatting is niet onredelijk. Het beroep van de echtgenote wordt dan ook ongegrond verklaard.
Bron: Rb. Gelderland 13-06-2017

Loonsanctie: welk loon moet worden doorbetaald

Indien volgens het UWV een werkgever zijn re-integratie-inspanningen niet goed naleeft kan een loonsanctie worden opgelegd voor in beginsel een jaar. Soms is onduidelijk hoeveel loon er betaald moet worden in het derde ziektejaar. Hof Den Bosch deed daar recent een uitspraak over.

De zaak betrof een werknemer van een elektrotechnisch installatiebedrijf. Aan het einde van de wachttijd WIA legde het UWV aan de werkgever een loonsanctie op, welke op 1 mei 2017 eindigde. De werkgever staakte het loon per 1 mei 2016 waarop de werknemer een loonvorderingsprocedure startte. De kantonrechter heeft de loonvordering in eerste aanleg toegewezen. Daarbij is de werkgever onder meer veroordeeld tot doorbetaling van het loon in het loonsanctiejaar, ter hoogte van 90% van het contractueel bedongen loon per maand.
In hoger beroep stelt de werkgever dat doorbetaling van slechts 70% in het derde ziektejaar verschuldigd is. Volgens de werknemer moet dit 90% zijn: de verplichting om tijdens het derde ziektejaar 90% van het bruto loon te betalen geldt op basis van de regels die van toepassing waren in het tweede ziektejaar. In dat jaar bestond op grond van de cao Metaal en Techniek recht op 90%. Volgens Hof Den Bosch gaat het in de kern om de vraag of werknemer in het derde ziektejaar recht heeft op 90% of op 70% van het contractuele loon. Art. 7:629 BW vormt de basis zowel voor wat betreft de duur als voor de omvang (70%) voor de loondoorbetaling bij ziekte. Dat werknemer gedurende het tweede ziektejaar recht had op 90% maakt nog niet dat hij ook in het derde ziektejaar aanspraak op 90% kan maken. Dat blijkt niet uit de cao en ook niet uit andere, tussen partijen gemaakte afspraken.
Bron: Hof Den Bosch 6-06-2017

Meer bedrijven nemen maatregelen voor doorwerken

Het aandeel bedrijven dat maatregelen treft gericht op langer doorwerken van het personeel stijgt gestaag. Terwijl in 2010 32% van de bedrijven maatregelen trof, liep dat de afgelopen jaren op tot 43% in 2016. Dit blijkt uit de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) 2016 van TNO.

Vooral landbouwbedrijven en overheidsorganisaties nemen actie op dit vlak. Het gaat in het bijzonder om de maatregel taakverlichting en/of aanpassing takenpakket.
Ook op andere terreinen in HR-organisatiebeleid zijn meer bedrijven actief dan in de voorbije crisisjaren. Zo hebben meer organisaties scholings-, promotie- en loopbaanmogelijkheden voor personeel beschikbaar en is er meer ruimte voor zorgtaken. Sinds 2012 zien de onderzoekers ook dat in steeds meer bedrijven ruimte is voor leidinggevende en medewerker om individuele maatwerkafspraken te maken over ontwikkeling en opleiding van de medewerker
Volgens werkgevers neemt het risico op werkdruk toe. In 2016 noemt 48% van de bedrijven (met 72% van de werknemers in dienst) dit als belangrijk arbeidsrisico tegenover 41% in 2010. Tegelijk zeggen werkgevers ook vaker maatregelen te hebben getroffen om psychosociale risico’s te beperken. Dat doen ze met name door werknemers meer regelruimte in het werk te geven, de organisatie van het werk te veranderen of een aanspreekpunt voor werknemers in te stellen. Ook zijn psychosociale risico’s vaker een gespreksonderwerp tijdens functioneringsgesprek en/of werkoverleg. Met name in de gezondheidszorg en bij de overheid ondernemen organisaties actie om psychosociale risico’s te beperken. In deze sectoren zien werkgevers werkdruk ook het vaakst als belangrijk arbeidsrisico.
De toename van het werkdrukrisico hangt deels samen met de toenemende arbeidsproductiviteit (en omzet en winst). In 2016 rapporteerden 40% van de ondervraagde bedrijven en instellingen een toename in hun arbeidsproductiviteit over de afgelopen twee jaar. Vergeleken met 2012 is dat een stijging van 9 procentpunten. Vooral in de commerciële dienstverlening en de industrie neemt volgens werkgevers de arbeidsproductiviteit sterk toe.
TNO 8-06-2017

Tegen de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW moet bezwaar worden gemaakt binnen zes weken nadat de bijdrage ZVW is ingehouden. Een bejaarde belastingplichtige die zich niet door een deskundige liet bijstaan meende echter dat de bijdrage ZVW een voorheffing was op de inkomstenbelasting en dat het daarom mogelijk was bezwaar en beroep tegen de aanslag IB aan te tekenen. Volgens het hof was hier sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Bij een gepensioneerde belastingplichtige worden maandelijks bijdragen aan inkomensafhankelijke ZVW ingehouden. De pensioengerechtigde man is gescheiden en heeft in het echtscheidingsconvenant laten vastleggen dat een deel van zijn pensioen, als nettobedrag, door het ABP rechtstreeks wordt uitbetaald aan zijn ex-echtgenote. De inkomensafhankelijke ZVW en de loonheffing worden ten laste van de man in mindering gebracht op het pensioen voordat het bedrag aan de vrouw wordt uitgekeerd. De man verzoekt de inspecteur om teruggave van ZVW 2012 en 2013 voor het deel van zijn pensioen dat aan zijn vrouw wordt uitgekeerd en de bedragen te verrekenen met het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting.
Hoewel Hof Amsterdam aangeeft dat de bezwaar- en beroepstermijnen formeel zijn verlopen en de beroeps- en bezwaarschriften daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, acht het hof de verklaring van de man waarom hij niet eerder bezwaar en beroep heeft aangetekend aannemelijk. De man gaf aan dat hij niet wist dat hij binnen zes weken na de inhouding van de bijdrage Zvw bezwaar moest maken; hij dacht dat hij na ontvangst van de aanslag IB bezwaar tegen de ingehouden bijdrage Zvw kon maken omdat de ingehouden bijdragen Zvw voorheffingen waren en dat te veel ingehouden bijdragen Zvw – net als bij de loonheffing – door het indienen van een bezwaarschrift tegen die aanslag kon worden teruggevraagd. Volgens het hof kon niet in redelijkheid van de man worden verwacht dat hij op de hoogte was van de regel dat binnen zes weken na inhouding bezwaar moest worden gemaakt. Daar de man niet door een fiscaal deskundige is bijgestaan en er geen verwijzing naar de rechtsmiddelen is opgenomen waaruit blijkt wanneer de bezwaartermijn begint, is het hof van mening dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur.
Bron: Hof Amsterdam, 2-05-2017 (publ. 8-06-2017)

Een op drie zzp’ers heeft partner met vaste baan

Bijna een derde van de zzp’ers (mannen en vrouwen) had in 2016 een partner met een vaste baan. Vrouwelijke zzp’ers hadden in meer gevallen ook een partner die zzp’er was, mannelijke zzp’ers waren dubbel zo vaak eenverdieners als de zzp-vrouwen.

Bij deze cijfers gaat het om degenen die hun hoofdbaan als zzp’er vervullen. Van die groep was in 2016 het percentage alleenstaanden bij de mannen en vrouwen nagenoeg gelijk. Wat betreft de diverse posities in de werkkring van hun partners (vaste baan, zzp’er, flexwerk), waren er tussen mannelijke en vrouwelijke zzp’ers vooral verschillen als het gaat om partners die ook zzp’er waren en om partners die niet werkten.
Bijna een kwart van de vrouwen had een zzp’er als partner, bij de mannen was dat bijna een op de zeven. Daarentegen was de groep eenverdieners (zzp’ers van wie de partner geen betaald werk heeft) bij de mannen het grootst, namelijk bijna een op de zes. Bij de vrouwelijke zzp’ers was dit fors lager, bijna een op de twaalf. De mannelijke zzp’ers hadden tevens iets vaker een partner met een flexibel contract.
Sinds 2006 is het aantal zzp’ers toegenomen van ruim 700.000 naar ruim 1 miljoen in 2016. De verhoudingen ten aanzien van de arbeidsrelaties van de partners veranderden met die toename minder ingrijpend. Wel steeg zowel het aandeel mannelijke als vrouwelijke zzp’ers zonder partner ten opzichte van eerdere jaren. Ook het percentage partners met een flexibel contract nam bij beide groepen wat toe. Daarnaast hadden vrouwelijke zzp’ers in 2016 minder vaak dan tien jaar eerder een partner met een vast contract of een partner die ook zzp’er was. Tevens nam onder de mannen het aandeel eenverdieners af.
Oudere zzp’ers zijn vaker eenverdiener dan jongere. In 2016 was dat bij de 15- tot 25-jarigen 3%, bij de 65- tot 75-jarigen 44%. Voor de tussenliggende leeftijdsgroepen geldt: hoe ouder, des te hoger het percentage eenverdieners.
Voor de partners met een flexibele baan geldt het omgekeerde. De jongste categorie (15 tot 25 jaar) daargelaten hadden jongere zzp’ers vaker een partner met een flexibele baan dan oudere. Zo had van de 25- tot 35-jarigen 11% een partner met een flexibel contract, bij de 65- tot 75-jarigen was dat maar 3%.
Behalve in de twee jongste groepen is het aandeel zzp-partners vrijwel evenredig in alle leeftijdscategorieën. De groep partners met een vast contract is naar verhouding het grootst bij de groep 35- tot 45-jarige zzp’ers.
Bron: CBS 14-06-2017