23 juni 2017. Een in het buitenland aangeschafte auto die daar eerst als demonstratie-auto is gebruikt, kan als gebruikte auto worden ingevoerd in Nederland.
Een bv, die zich bezig houdt met de verhuur van bungalows, koopt in Duitsland een auto en maakt daarbij de afspraak met de verkoper dat de auto als demonstratie-auto gebruikt mag worden tot het moment dat de auto aan de bv wordt geleverd. De auto wordt in Duitsland ingeschreven in het kentekenregister. In april 2012 doet de bv aangifte BPM in verband met de invoer van de auto in Nederland en vermeldt een te betalen bedrag van € 8.953. Op dat moment staat de kilometerstand op 2.267 km. In het aangiftebiljet is aangegeven dat het om een gebruikte auto gaat. De RDW heeft bij een controle geen gebruikssporen geconstateerd. De inspecteur vindt dat het om een nieuwe en ongebruikte auto gaat en legt een naheffingsaanslag BPM op van € 13.759. Voor Hof Den Bosch is het vervolgens de vraag of de auto als gebruikt kan worden aangemerkt. In januari 2017 heeft de Hoge Raad bepaald dat als de auto voorafgaand aan de overbrenging naar Nederland in Duitsland op kenteken is gezet, niet bepalend is voor de vraag of sprake is van een gebruikte auto in de zin van de Wet BPM. Een nieuwe personenauto is een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Omdat de inspecteur niet kan aantonen dat er niet daadwerkelijk 2.267 km met de auto is gereden, gaat het hof er van uit dat de kilometerstand juist is. Of de auto gebruikssporen vertoont, is dan niet meer van belang. Daar er op het moment van registratie en aangifte al 2.267 km met de auto is gereden gaat het hof uit van een gebruikte auto. De stelling van de inspecteur dat de bv bewust en opzettelijk met de auto kilometers heeft laten maken om de auto daarna als gebruikte auto te kunnen aangeven voor de BPM, doet volgens het hof niet ter zake. Van belang is slechts of de auto op het moment van de registratie niet of nauwelijks is gebruikt. Daar het hof ook geen probleem heeft met het gebruik van de koerslijst XRAY om de waarde van de auto te bepalen, wordt de naheffingsaanslag vernietigd. Bron: Hof Den Bosch 20-04-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-24 02:50:562017-06-24 02:50:57Demonstratie-auto is niet nieuw
22 juni 2017. Wie vaker een verkeersovertreding begaat, krijgt daarvoor in de toekomst mogelijk een hogere boete. Minister Blok van Veiligheid en Justitie laat nader onderzoek doen naar zo’n progressief boetestelsel.
Het Openbaar Ministerie, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de politie en de rechtspraak zijn gevraagd een uitvoeringstoets te doen naar het boetestelsel, meldde hij dinsdag aan de Tweede Kamer. Volgens de bewindsman neemt de verkeersveiligheid toe als notoire verkeersovertreders hogere boetes gaan betalen. Uit onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) blijkt dat een hogere boete voor hardrijders die vaker in de fout gaan, kan leiden tot dertig minder verkeersdoden, een daling van 5%. Ook daalt het aantal ernstige gewonden met zo’n vierhonderd, een daling van 2%. SWOV keek naar verbanden tussen gedrag, de hoogte van de boete en de verkeersveiligheid. De invoering van een progressief boetestelsel kent nog wel wat haken en ogen. Zo wil Blok weten wat de invoering van het stelsel betekent voor onder meer het OM en de politie. Zij houden nu geen rekening met recidive. Ook komt de verhoogde boete terecht bij de eigenaar van de auto. Dat is niet per se degene die in de fout is gegaan. Bron: SConline 21-06-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-22 11:46:472017-06-22 11:46:47Verkenning progressief boetestelsel verkeer
22 juni 2017. Omdat de echtgenote in het Handelsregister als eigenaresse van de eenmanszaak staat ingeschreven, de eenmanszaak voor haar rekening werd gedreven en zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming had zij winst uit onderneming in haar aangifte moeten aangeven, ook al was haar man degene die onderneming feitelijk dreef.
In 2012 wordt een groothandel in zuivelproducten als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister. Als eigenaar van de eenmanszaak wordt de echtgenote ingeschreven. Haar man is in dat jaar commercieel directeur bij een bedrijf dat handelt in melkproducten. Zijn dienstbetrekking wordt in de loop van 2012 weliswaar beëindigd, maar hij heeft nog te maken met een concurrentiebeding . In 2016 wordt de eenmanszaak op zijn naam overgeschreven. Aan de echtgenote wordt een omzetbelastingnummer uitgereikt dat in de periode juli 2013 tot en met december 2013 wordt gebruikt voor meldingen over intracommunautaire leveringen. Ook zijn naheffingsaanslagen btw opgelegd. De aangifte IB 2013 wordt door de echtgenote ingediend zonder dat melding wordt gemaakt van resultaat uit onderneming. Uiteindelijk wordt een aanslag opgelegd waarbij rekening wordt gehouden met een belastbaar bedrag van € 120.000 aan ondernemingsactiviteiten. De echtgenote maakt bezwaar en geeft aan dat de belastbare winst aan haar echtgenoot moet worden toegerekend omdat alle activiteiten feitelijk door hem worden verricht. Volgens de rechtbank staat vast dat een IB-onderneming wordt gedreven. Aan die onderneming is een btw-nummer uitgereikt. Ook staat vast dat de zakelijke rekeningen van de onderneming op naam van de echtgenote staan en dat er via deze rekeningen transacties zijn verricht. De conclusie moet daarom zijn dat de eenmanszaak voor rekening van de echtgenote werd gedreven en dat zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming. De inspecteur heeft aan de hand van een vergelijking van inkomsten en uitgaven van het echtpaar geconstateerd dat er winst uit onderneming moet zijn genoten. Uit de opstelling van de inspecteur blijkt dat het bedrag aan genoten winst veel hoger is geweest dan het bedrag waarmee hij nu rekening heeft gehouden. Kortom, de door de inspecteur gedane schatting is niet onredelijk. Het beroep van de echtgenote wordt dan ook ongegrond verklaard. Bron: Rb. Gelderland 13-06-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-22 11:46:472017-06-22 11:46:47Ondernemer tegen wil en dank
22 juni 2017. Indien volgens het UWV een werkgever zijn re-integratie-inspanningen niet goed naleeft kan een loonsanctie worden opgelegd voor in beginsel een jaar. Soms is onduidelijk hoeveel loon er betaald moet worden in het derde ziektejaar. Hof Den Bosch deed daar recent een uitspraak over.
De zaak betrof een werknemer van een elektrotechnisch installatiebedrijf. Aan het einde van de wachttijd WIA legde het UWV aan de werkgever een loonsanctie op, welke op 1 mei 2017 eindigde. De werkgever staakte het loon per 1 mei 2016 waarop de werknemer een loonvorderingsprocedure startte. De kantonrechter heeft de loonvordering in eerste aanleg toegewezen. Daarbij is de werkgever onder meer veroordeeld tot doorbetaling van het loon in het loonsanctiejaar, ter hoogte van 90% van het contractueel bedongen loon per maand. In hoger beroep stelt de werkgever dat doorbetaling van slechts 70% in het derde ziektejaar verschuldigd is. Volgens de werknemer moet dit 90% zijn: de verplichting om tijdens het derde ziektejaar 90% van het bruto loon te betalen geldt op basis van de regels die van toepassing waren in het tweede ziektejaar. In dat jaar bestond op grond van de cao Metaal en Techniek recht op 90%. Volgens Hof Den Bosch gaat het in de kern om de vraag of werknemer in het derde ziektejaar recht heeft op 90% of op 70% van het contractuele loon. Art. 7:629 BW vormt de basis zowel voor wat betreft de duur als voor de omvang (70%) voor de loondoorbetaling bij ziekte. Dat werknemer gedurende het tweede ziektejaar recht had op 90% maakt nog niet dat hij ook in het derde ziektejaar aanspraak op 90% kan maken. Dat blijkt niet uit de cao en ook niet uit andere, tussen partijen gemaakte afspraken. Bron: Hof Den Bosch 6-06-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-22 11:46:462017-06-22 11:46:47Loonsanctie: welk loon moet worden doorbetaald
20 juni 2017. Het aandeel bedrijven dat maatregelen treft gericht op langer doorwerken van het personeel stijgt gestaag. Terwijl in 2010 32% van de bedrijven maatregelen trof, liep dat de afgelopen jaren op tot 43% in 2016. Dit blijkt uit de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) 2016 van TNO.
Vooral landbouwbedrijven en overheidsorganisaties nemen actie op dit vlak. Het gaat in het bijzonder om de maatregel taakverlichting en/of aanpassing takenpakket. Ook op andere terreinen in HR-organisatiebeleid zijn meer bedrijven actief dan in de voorbije crisisjaren. Zo hebben meer organisaties scholings-, promotie- en loopbaanmogelijkheden voor personeel beschikbaar en is er meer ruimte voor zorgtaken. Sinds 2012 zien de onderzoekers ook dat in steeds meer bedrijven ruimte is voor leidinggevende en medewerker om individuele maatwerkafspraken te maken over ontwikkeling en opleiding van de medewerker Volgens werkgevers neemt het risico op werkdruk toe. In 2016 noemt 48% van de bedrijven (met 72% van de werknemers in dienst) dit als belangrijk arbeidsrisico tegenover 41% in 2010. Tegelijk zeggen werkgevers ook vaker maatregelen te hebben getroffen om psychosociale risico’s te beperken. Dat doen ze met name door werknemers meer regelruimte in het werk te geven, de organisatie van het werk te veranderen of een aanspreekpunt voor werknemers in te stellen. Ook zijn psychosociale risico’s vaker een gespreksonderwerp tijdens functioneringsgesprek en/of werkoverleg. Met name in de gezondheidszorg en bij de overheid ondernemen organisaties actie om psychosociale risico’s te beperken. In deze sectoren zien werkgevers werkdruk ook het vaakst als belangrijk arbeidsrisico. De toename van het werkdrukrisico hangt deels samen met de toenemende arbeidsproductiviteit (en omzet en winst). In 2016 rapporteerden 40% van de ondervraagde bedrijven en instellingen een toename in hun arbeidsproductiviteit over de afgelopen twee jaar. Vergeleken met 2012 is dat een stijging van 9 procentpunten. Vooral in de commerciële dienstverlening en de industrie neemt volgens werkgevers de arbeidsproductiviteit sterk toe. TNO 8-06-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-21 03:01:212017-06-21 03:01:22Meer bedrijven nemen maatregelen voor doorwerken
Tegen de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW moet bezwaar worden gemaakt binnen zes weken nadat de bijdrage ZVW is ingehouden. Een bejaarde belastingplichtige die zich niet door een deskundige liet bijstaan meende echter dat de bijdrage ZVW een voorheffing was op de inkomstenbelasting en dat het daarom mogelijk was bezwaar en beroep tegen de aanslag IB aan te tekenen. Volgens het hof was hier sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Bij een gepensioneerde belastingplichtige worden maandelijks bijdragen aan inkomensafhankelijke ZVW ingehouden. De pensioengerechtigde man is gescheiden en heeft in het echtscheidingsconvenant laten vastleggen dat een deel van zijn pensioen, als nettobedrag, door het ABP rechtstreeks wordt uitbetaald aan zijn ex-echtgenote. De inkomensafhankelijke ZVW en de loonheffing worden ten laste van de man in mindering gebracht op het pensioen voordat het bedrag aan de vrouw wordt uitgekeerd. De man verzoekt de inspecteur om teruggave van ZVW 2012 en 2013 voor het deel van zijn pensioen dat aan zijn vrouw wordt uitgekeerd en de bedragen te verrekenen met het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting.
Hoewel Hof Amsterdam aangeeft dat de bezwaar- en beroepstermijnen formeel zijn verlopen en de beroeps- en bezwaarschriften daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, acht het hof de verklaring van de man waarom hij niet eerder bezwaar en beroep heeft aangetekend aannemelijk. De man gaf aan dat hij niet wist dat hij binnen zes weken na de inhouding van de bijdrage Zvw bezwaar moest maken; hij dacht dat hij na ontvangst van de aanslag IB bezwaar tegen de ingehouden bijdrage Zvw kon maken omdat de ingehouden bijdragen Zvw voorheffingen waren en dat te veel ingehouden bijdragen Zvw – net als bij de loonheffing – door het indienen van een bezwaarschrift tegen die aanslag kon worden teruggevraagd. Volgens het hof kon niet in redelijkheid van de man worden verwacht dat hij op de hoogte was van de regel dat binnen zes weken na inhouding bezwaar moest worden gemaakt. Daar de man niet door een fiscaal deskundige is bijgestaan en er geen verwijzing naar de rechtsmiddelen is opgenomen waaruit blijkt wanneer de bezwaartermijn begint, is het hof van mening dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur.
Bron: Hof Amsterdam, 2-05-2017 (publ. 8-06-2017)
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-20 11:41:112017-06-20 11:41:11Verschoonbare termijnoverschrijding
16 juni 2017. Bijna een derde van de zzp’ers (mannen en vrouwen) had in 2016 een partner met een vaste baan. Vrouwelijke zzp’ers hadden in meer gevallen ook een partner die zzp’er was, mannelijke zzp’ers waren dubbel zo vaak eenverdieners als de zzp-vrouwen.
Bij deze cijfers gaat het om degenen die hun hoofdbaan als zzp’er vervullen. Van die groep was in 2016 het percentage alleenstaanden bij de mannen en vrouwen nagenoeg gelijk. Wat betreft de diverse posities in de werkkring van hun partners (vaste baan, zzp’er, flexwerk), waren er tussen mannelijke en vrouwelijke zzp’ers vooral verschillen als het gaat om partners die ook zzp’er waren en om partners die niet werkten. Bijna een kwart van de vrouwen had een zzp’er als partner, bij de mannen was dat bijna een op de zeven. Daarentegen was de groep eenverdieners (zzp’ers van wie de partner geen betaald werk heeft) bij de mannen het grootst, namelijk bijna een op de zes. Bij de vrouwelijke zzp’ers was dit fors lager, bijna een op de twaalf. De mannelijke zzp’ers hadden tevens iets vaker een partner met een flexibel contract. Sinds 2006 is het aantal zzp’ers toegenomen van ruim 700.000 naar ruim 1 miljoen in 2016. De verhoudingen ten aanzien van de arbeidsrelaties van de partners veranderden met die toename minder ingrijpend. Wel steeg zowel het aandeel mannelijke als vrouwelijke zzp’ers zonder partner ten opzichte van eerdere jaren. Ook het percentage partners met een flexibel contract nam bij beide groepen wat toe. Daarnaast hadden vrouwelijke zzp’ers in 2016 minder vaak dan tien jaar eerder een partner met een vast contract of een partner die ook zzp’er was. Tevens nam onder de mannen het aandeel eenverdieners af. Oudere zzp’ers zijn vaker eenverdiener dan jongere. In 2016 was dat bij de 15- tot 25-jarigen 3%, bij de 65- tot 75-jarigen 44%. Voor de tussenliggende leeftijdsgroepen geldt: hoe ouder, des te hoger het percentage eenverdieners. Voor de partners met een flexibele baan geldt het omgekeerde. De jongste categorie (15 tot 25 jaar) daargelaten hadden jongere zzp’ers vaker een partner met een flexibele baan dan oudere. Zo had van de 25- tot 35-jarigen 11% een partner met een flexibel contract, bij de 65- tot 75-jarigen was dat maar 3%. Behalve in de twee jongste groepen is het aandeel zzp-partners vrijwel evenredig in alle leeftijdscategorieën. De groep partners met een vast contract is naar verhouding het grootst bij de groep 35- tot 45-jarige zzp’ers. Bron: CBS 14-06-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-17 02:57:092017-06-17 02:57:10Een op drie zzp’ers heeft partner met vaste baan
Een wetsvoorstel waarmee een aantal knelpunten bij de re-integratie van zieke werknemers in het tweede spoor zouden moeten worden weggenomen, komt er voorlopig niet. In een Kamerbrief meldt minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat dit wetsvoorstel vanwege de demissionaire status van het kabinet on hold wordt gezet. In een brief van 22 december 2016 kondigde de minister een aantal maatregelen aan om knelpunten bij de re-integratie van werknemers in het tweede spoor op te lossen. Eerder dit jaar lag hiervoor een conceptwetsvoorstel op www.internetconsultatie.nl ter consultatie voor. Dit conceptwetsvoorstel voorzag er onder meer in dat werkgevers die zich voor de WGA publiek verzekerd hebben aan het UWV een tussentijds oordeel op de re-integratie-activiteiten in het tweede ziektejaar kunnen vragen. Bij een positief tussentijds oordeel zal het UWV – zolang het re-integratiedoel ongewijzigd blijft – de toets op de re-integratie-inspanningen dan anders invullen en kijken of het re-integratiedoel is behaald en of de activiteiten uit het plan correct zijn uitgevoerd. Werkgevers krijgen zo, zolang het re-integratiedoel niet wijzigt, vooraf zekerheid over het te bewandelen re-integratiepad. Voor werkgevers die eigenrisicodrager WGA zijn, wordt in het wetsvoorstel geregeld dat UWV geen loonsanctie meer op kan leggen.
De internetconsultatie is inmiddels afgerond maar de minister zal in verband met de demissionaire status van kabinet geen vervolgstappen zetten. Concreet betekent dit dat het wetsvoorstel voorlopig niet voor advisering aan de Raad van State zal worden voorgelegd.
Bron: Min SZW 9-06-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-16 02:47:422017-06-16 02:47:43Wetsvoorstel knelpunten re-integratie on hold
15 juni 2017. Volgens Hof Den Haag was het voor het beëindigen van de opting-inregeling noodzakelijk dat de Verklaring opting-in wordt ingetrokken. Omdat die verklaring niet was ingetrokken bleef de dienstbetrekking tussen een ziekenverzorger en een PGB-budgethouder doorlopen.
Een ziekenverzorgster geniet, als verzorgende van haar moeder, inkomsten uit hoofde van werkzaamheden ter zake van het Persoons Gebonden Budget (PGB) dat aan de budgethouder is toegekend. Bij aanvang van de werkzaamheden in 2008 heeft zij gebruik gemaakt van de zogenoemde opting-inregeling en ervoor gekozen de arbeidsverhouding aan te laten merken als een fictieve dienstbetrekking. Een zogenoemde verklaring opting-in van 17 oktober 2008 behoort tot de gedingstukken, waarin de budgethouder en de ziekenverzorgster het Servicecentrum PGB (onderdeel van de SVB) machtigt om loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet in te houden en af te dragen. De ziekenverzorgster geeft voor het jaar 2013 in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen de inkomsten uit het PGB als resultaat uit overige werkzaamheden op. Daarbij brengt zij kosten op het resultaat in mindering. De inspecteur accepteert dit niet, hij merkt de inkomsten uit het PGB aan als loon uit dienstbetrekking en laat de kosten niet in aftrek toe. Naar het oordeel van het hof is de Verklaring opting-in een gezamenlijke verklaring als bedoeld in de opting-inregeling. Een Verklaring opting-in blijft van kracht totdat zij wordt opgezegd. Dat de Verklaring opting-in is opgezegd, is echter gesteld noch gebleken. Mitsdien gold de Verklaring opting-in (ook) voor het jaar 2013 en wordt de arbeidsverhouding tussen de ziekenverzorgster en haar moeder als een dienstbetrekking beschouwd. Bron: Hof Den Haag 19-04-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-15 12:12:312017-06-15 12:12:32Wanneer eindigt opting-in?
15 juni 2017. Volgens het Centraal Planbureau (CPB) staan de seinen op groen voor de Nederlandse economie. De economie groeit en de werkgelegenheid trekt aan, waardoor de werkloosheid daalt naar 4,7%. Ook de overheidsbegroting komt dit en volgend jaar uit de rode cijfers. Maar de ontwikkeling van lonen en prijzen blijft achter.
De economie groeit in 2017 met 2,4% en in 2018 met 2,0%, wat gunstig afsteekt tegen de gematigde structurele groei. Stijgende consumptieve uitgaven, investeringen en export dragen bij aan deze groei. De stijgende consumptie van huishoudens is vooral een gevolg van de toenemende werkgelegenheid. Voor de investeringen is vooral de woningmarkt van belang. De stabiele groei van de economie zorgt voor extra werkgelegenheid. De werkloosheid daalt naar 4,9% in 2017 en 4,7% in 2018. Ook de overheidsfinanciën zijn gezond, met een overschot van 0,5% in 2017 en 0,7% in 2018. In combinatie met de economische groei zorgt dit voor een daling van de schuldquote naar 55%. Het aantrekken van de economie laat zich nog niet in de volle breedte voelen. De contractlonen groeien met 1,7% in 2017 en 2,0% in 2018. Zij blijven achter bij de gunstige ontwikkelingen van de economische groei en werkgelegenheid. Een mogelijke verklaring hiervoor is de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ook de inflatie blijft achter en komt uit op 1,4% in beide jaren. Met een aantal onzekerheden moet men wel rekening houden. Genoemd worden de Brexit-onderhandelingen en de financiële stabiliteit van een aantal Zuid-Europese landen. Buiten Europa blijven de koers van de VS en de economische ontwikkeling van China van belang. Bron: CPB 14-06-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-06-15 12:12:302017-06-15 12:12:31Seinen op groen voor economie
Onze website gebruikt cookies. Als u verder gaat op onze website, gaat u akkoord met het gebruik hiervan. OK
Privacy & Cookies
Privacy Overview
This website uses cookies to improve your experience while you navigate through the website. Out of these cookies, the cookies that are categorized as necessary are stored on your browser as they are as essential for the working of basic functionalities of the website. We also use third-party cookies that help us analyze and understand how you use this website. These cookies will be stored in your browser only with your consent. You also have the option to opt-out of these cookies. But opting out of some of these cookies may have an effect on your browsing experience.
Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Demonstratie-auto is niet nieuw
Demonstratie-auto is niet nieuw
Een bv, die zich bezig houdt met de verhuur van bungalows, koopt in Duitsland een auto en maakt daarbij de afspraak met de verkoper dat de auto als demonstratie-auto gebruikt mag worden tot het moment dat de auto aan de bv wordt geleverd. De auto wordt in Duitsland ingeschreven in het kentekenregister. In april 2012 doet de bv aangifte BPM in verband met de invoer van de auto in Nederland en vermeldt een te betalen bedrag van € 8.953. Op dat moment staat de kilometerstand op 2.267 km. In het aangiftebiljet is aangegeven dat het om een gebruikte auto gaat. De RDW heeft bij een controle geen gebruikssporen geconstateerd. De inspecteur vindt dat het om een nieuwe en ongebruikte auto gaat en legt een naheffingsaanslag BPM op van € 13.759.
Voor Hof Den Bosch is het vervolgens de vraag of de auto als gebruikt kan worden aangemerkt. In januari 2017 heeft de Hoge Raad bepaald dat als de auto voorafgaand aan de overbrenging naar Nederland in Duitsland op kenteken is gezet, niet bepalend is voor de vraag of sprake is van een gebruikte auto in de zin van de Wet BPM. Een nieuwe personenauto is een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Omdat de inspecteur niet kan aantonen dat er niet daadwerkelijk 2.267 km met de auto is gereden, gaat het hof er van uit dat de kilometerstand juist is. Of de auto gebruikssporen vertoont, is dan niet meer van belang. Daar er op het moment van registratie en aangifte al 2.267 km met de auto is gereden gaat het hof uit van een gebruikte auto. De stelling van de inspecteur dat de bv bewust en opzettelijk met de auto kilometers heeft laten maken om de auto daarna als gebruikte auto te kunnen aangeven voor de BPM, doet volgens het hof niet ter zake. Van belang is slechts of de auto op het moment van de registratie niet of nauwelijks is gebruikt. Daar het hof ook geen probleem heeft met het gebruik van de koerslijst XRAY om de waarde van de auto te bepalen, wordt de naheffingsaanslag vernietigd.
Bron: Hof Den Bosch 20-04-2017
Verkenning progressief boetestelsel verkeer
Verkenning progressief boetestelsel verkeer
Het Openbaar Ministerie, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de politie en de rechtspraak zijn gevraagd een uitvoeringstoets te doen naar het boetestelsel, meldde hij dinsdag aan de Tweede Kamer.
Volgens de bewindsman neemt de verkeersveiligheid toe als notoire verkeersovertreders hogere boetes gaan betalen. Uit onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) blijkt dat een hogere boete voor hardrijders die vaker in de fout gaan, kan leiden tot dertig minder verkeersdoden, een daling van 5%. Ook daalt het aantal ernstige gewonden met zo’n vierhonderd, een daling van 2%. SWOV keek naar verbanden tussen gedrag, de hoogte van de boete en de verkeersveiligheid.
De invoering van een progressief boetestelsel kent nog wel wat haken en ogen. Zo wil Blok weten wat de invoering van het stelsel betekent voor onder meer het OM en de politie. Zij houden nu geen rekening met recidive. Ook komt de verhoogde boete terecht bij de eigenaar van de auto. Dat is niet per se degene die in de fout is gegaan.
Bron: SConline 21-06-2017
Ondernemer tegen wil en dank
Ondernemer tegen wil en dank
In 2012 wordt een groothandel in zuivelproducten als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister. Als eigenaar van de eenmanszaak wordt de echtgenote ingeschreven. Haar man is in dat jaar commercieel directeur bij een bedrijf dat handelt in melkproducten. Zijn dienstbetrekking wordt in de loop van 2012 weliswaar beëindigd, maar hij heeft nog te maken met een concurrentiebeding . In 2016 wordt de eenmanszaak op zijn naam overgeschreven.
Aan de echtgenote wordt een omzetbelastingnummer uitgereikt dat in de periode juli 2013 tot en met december 2013 wordt gebruikt voor meldingen over intracommunautaire leveringen. Ook zijn naheffingsaanslagen btw opgelegd. De aangifte IB 2013 wordt door de echtgenote ingediend zonder dat melding wordt gemaakt van resultaat uit onderneming. Uiteindelijk wordt een aanslag opgelegd waarbij rekening wordt gehouden met een belastbaar bedrag van € 120.000 aan ondernemingsactiviteiten. De echtgenote maakt bezwaar en geeft aan dat de belastbare winst aan haar echtgenoot moet worden toegerekend omdat alle activiteiten feitelijk door hem worden verricht.
Volgens de rechtbank staat vast dat een IB-onderneming wordt gedreven. Aan die onderneming is een btw-nummer uitgereikt. Ook staat vast dat de zakelijke rekeningen van de onderneming op naam van de echtgenote staan en dat er via deze rekeningen transacties zijn verricht. De conclusie moet daarom zijn dat de eenmanszaak voor rekening van de echtgenote werd gedreven en dat zij rechtstreeks werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming. De inspecteur heeft aan de hand van een vergelijking van inkomsten en uitgaven van het echtpaar geconstateerd dat er winst uit onderneming moet zijn genoten. Uit de opstelling van de inspecteur blijkt dat het bedrag aan genoten winst veel hoger is geweest dan het bedrag waarmee hij nu rekening heeft gehouden. Kortom, de door de inspecteur gedane schatting is niet onredelijk. Het beroep van de echtgenote wordt dan ook ongegrond verklaard.
Bron: Rb. Gelderland 13-06-2017
Loonsanctie: welk loon moet worden doorbetaald
Loonsanctie: welk loon moet worden doorbetaald
De zaak betrof een werknemer van een elektrotechnisch installatiebedrijf. Aan het einde van de wachttijd WIA legde het UWV aan de werkgever een loonsanctie op, welke op 1 mei 2017 eindigde. De werkgever staakte het loon per 1 mei 2016 waarop de werknemer een loonvorderingsprocedure startte. De kantonrechter heeft de loonvordering in eerste aanleg toegewezen. Daarbij is de werkgever onder meer veroordeeld tot doorbetaling van het loon in het loonsanctiejaar, ter hoogte van 90% van het contractueel bedongen loon per maand.
In hoger beroep stelt de werkgever dat doorbetaling van slechts 70% in het derde ziektejaar verschuldigd is. Volgens de werknemer moet dit 90% zijn: de verplichting om tijdens het derde ziektejaar 90% van het bruto loon te betalen geldt op basis van de regels die van toepassing waren in het tweede ziektejaar. In dat jaar bestond op grond van de cao Metaal en Techniek recht op 90%. Volgens Hof Den Bosch gaat het in de kern om de vraag of werknemer in het derde ziektejaar recht heeft op 90% of op 70% van het contractuele loon. Art. 7:629 BW vormt de basis zowel voor wat betreft de duur als voor de omvang (70%) voor de loondoorbetaling bij ziekte. Dat werknemer gedurende het tweede ziektejaar recht had op 90% maakt nog niet dat hij ook in het derde ziektejaar aanspraak op 90% kan maken. Dat blijkt niet uit de cao en ook niet uit andere, tussen partijen gemaakte afspraken.
Bron: Hof Den Bosch 6-06-2017
Meer bedrijven nemen maatregelen voor doorwerken
Meer bedrijven nemen maatregelen voor doorwerken
Vooral landbouwbedrijven en overheidsorganisaties nemen actie op dit vlak. Het gaat in het bijzonder om de maatregel taakverlichting en/of aanpassing takenpakket.
Ook op andere terreinen in HR-organisatiebeleid zijn meer bedrijven actief dan in de voorbije crisisjaren. Zo hebben meer organisaties scholings-, promotie- en loopbaanmogelijkheden voor personeel beschikbaar en is er meer ruimte voor zorgtaken. Sinds 2012 zien de onderzoekers ook dat in steeds meer bedrijven ruimte is voor leidinggevende en medewerker om individuele maatwerkafspraken te maken over ontwikkeling en opleiding van de medewerker
Volgens werkgevers neemt het risico op werkdruk toe. In 2016 noemt 48% van de bedrijven (met 72% van de werknemers in dienst) dit als belangrijk arbeidsrisico tegenover 41% in 2010. Tegelijk zeggen werkgevers ook vaker maatregelen te hebben getroffen om psychosociale risico’s te beperken. Dat doen ze met name door werknemers meer regelruimte in het werk te geven, de organisatie van het werk te veranderen of een aanspreekpunt voor werknemers in te stellen. Ook zijn psychosociale risico’s vaker een gespreksonderwerp tijdens functioneringsgesprek en/of werkoverleg. Met name in de gezondheidszorg en bij de overheid ondernemen organisaties actie om psychosociale risico’s te beperken. In deze sectoren zien werkgevers werkdruk ook het vaakst als belangrijk arbeidsrisico.
De toename van het werkdrukrisico hangt deels samen met de toenemende arbeidsproductiviteit (en omzet en winst). In 2016 rapporteerden 40% van de ondervraagde bedrijven en instellingen een toename in hun arbeidsproductiviteit over de afgelopen twee jaar. Vergeleken met 2012 is dat een stijging van 9 procentpunten. Vooral in de commerciële dienstverlening en de industrie neemt volgens werkgevers de arbeidsproductiviteit sterk toe.
TNO 8-06-2017
Verschoonbare termijnoverschrijding
Tegen de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW moet bezwaar worden gemaakt binnen zes weken nadat de bijdrage ZVW is ingehouden. Een bejaarde belastingplichtige die zich niet door een deskundige liet bijstaan meende echter dat de bijdrage ZVW een voorheffing was op de inkomstenbelasting en dat het daarom mogelijk was bezwaar en beroep tegen de aanslag IB aan te tekenen. Volgens het hof was hier sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Bij een gepensioneerde belastingplichtige worden maandelijks bijdragen aan inkomensafhankelijke ZVW ingehouden. De pensioengerechtigde man is gescheiden en heeft in het echtscheidingsconvenant laten vastleggen dat een deel van zijn pensioen, als nettobedrag, door het ABP rechtstreeks wordt uitbetaald aan zijn ex-echtgenote. De inkomensafhankelijke ZVW en de loonheffing worden ten laste van de man in mindering gebracht op het pensioen voordat het bedrag aan de vrouw wordt uitgekeerd. De man verzoekt de inspecteur om teruggave van ZVW 2012 en 2013 voor het deel van zijn pensioen dat aan zijn vrouw wordt uitgekeerd en de bedragen te verrekenen met het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting.
Hoewel Hof Amsterdam aangeeft dat de bezwaar- en beroepstermijnen formeel zijn verlopen en de beroeps- en bezwaarschriften daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, acht het hof de verklaring van de man waarom hij niet eerder bezwaar en beroep heeft aangetekend aannemelijk. De man gaf aan dat hij niet wist dat hij binnen zes weken na de inhouding van de bijdrage Zvw bezwaar moest maken; hij dacht dat hij na ontvangst van de aanslag IB bezwaar tegen de ingehouden bijdrage Zvw kon maken omdat de ingehouden bijdragen Zvw voorheffingen waren en dat te veel ingehouden bijdragen Zvw – net als bij de loonheffing – door het indienen van een bezwaarschrift tegen die aanslag kon worden teruggevraagd. Volgens het hof kon niet in redelijkheid van de man worden verwacht dat hij op de hoogte was van de regel dat binnen zes weken na inhouding bezwaar moest worden gemaakt. Daar de man niet door een fiscaal deskundige is bijgestaan en er geen verwijzing naar de rechtsmiddelen is opgenomen waaruit blijkt wanneer de bezwaartermijn begint, is het hof van mening dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De zaak wordt terugverwezen naar de inspecteur.
Bron: Hof Amsterdam, 2-05-2017 (publ. 8-06-2017)
Een op drie zzp’ers heeft partner met vaste baan
Een op drie zzp’ers heeft partner met vaste baan
Bij deze cijfers gaat het om degenen die hun hoofdbaan als zzp’er vervullen. Van die groep was in 2016 het percentage alleenstaanden bij de mannen en vrouwen nagenoeg gelijk. Wat betreft de diverse posities in de werkkring van hun partners (vaste baan, zzp’er, flexwerk), waren er tussen mannelijke en vrouwelijke zzp’ers vooral verschillen als het gaat om partners die ook zzp’er waren en om partners die niet werkten.
Bijna een kwart van de vrouwen had een zzp’er als partner, bij de mannen was dat bijna een op de zeven. Daarentegen was de groep eenverdieners (zzp’ers van wie de partner geen betaald werk heeft) bij de mannen het grootst, namelijk bijna een op de zes. Bij de vrouwelijke zzp’ers was dit fors lager, bijna een op de twaalf. De mannelijke zzp’ers hadden tevens iets vaker een partner met een flexibel contract.
Sinds 2006 is het aantal zzp’ers toegenomen van ruim 700.000 naar ruim 1 miljoen in 2016. De verhoudingen ten aanzien van de arbeidsrelaties van de partners veranderden met die toename minder ingrijpend. Wel steeg zowel het aandeel mannelijke als vrouwelijke zzp’ers zonder partner ten opzichte van eerdere jaren. Ook het percentage partners met een flexibel contract nam bij beide groepen wat toe. Daarnaast hadden vrouwelijke zzp’ers in 2016 minder vaak dan tien jaar eerder een partner met een vast contract of een partner die ook zzp’er was. Tevens nam onder de mannen het aandeel eenverdieners af.
Oudere zzp’ers zijn vaker eenverdiener dan jongere. In 2016 was dat bij de 15- tot 25-jarigen 3%, bij de 65- tot 75-jarigen 44%. Voor de tussenliggende leeftijdsgroepen geldt: hoe ouder, des te hoger het percentage eenverdieners.
Voor de partners met een flexibele baan geldt het omgekeerde. De jongste categorie (15 tot 25 jaar) daargelaten hadden jongere zzp’ers vaker een partner met een flexibele baan dan oudere. Zo had van de 25- tot 35-jarigen 11% een partner met een flexibel contract, bij de 65- tot 75-jarigen was dat maar 3%.
Behalve in de twee jongste groepen is het aandeel zzp-partners vrijwel evenredig in alle leeftijdscategorieën. De groep partners met een vast contract is naar verhouding het grootst bij de groep 35- tot 45-jarige zzp’ers.
Bron: CBS 14-06-2017
Wetsvoorstel knelpunten re-integratie on hold
Een wetsvoorstel waarmee een aantal knelpunten bij de re-integratie van zieke werknemers in het tweede spoor zouden moeten worden weggenomen, komt er voorlopig niet. In een Kamerbrief meldt minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat dit wetsvoorstel vanwege de demissionaire status van het kabinet on hold wordt gezet.
In een brief van 22 december 2016 kondigde de minister een aantal maatregelen aan om knelpunten bij de re-integratie van werknemers in het tweede spoor op te lossen. Eerder dit jaar lag hiervoor een conceptwetsvoorstel op www.internetconsultatie.nl ter consultatie voor. Dit conceptwetsvoorstel voorzag er onder meer in dat werkgevers die zich voor de WGA publiek verzekerd hebben aan het UWV een tussentijds oordeel op de re-integratie-activiteiten in het tweede ziektejaar kunnen vragen. Bij een positief tussentijds oordeel zal het UWV – zolang het re-integratiedoel ongewijzigd blijft – de toets op de re-integratie-inspanningen dan anders invullen en kijken of het re-integratiedoel is behaald en of de activiteiten uit het plan correct zijn uitgevoerd. Werkgevers krijgen zo, zolang het re-integratiedoel niet wijzigt, vooraf zekerheid over het te bewandelen re-integratiepad. Voor werkgevers die eigenrisicodrager WGA zijn, wordt in het wetsvoorstel geregeld dat UWV geen loonsanctie meer op kan leggen.
De internetconsultatie is inmiddels afgerond maar de minister zal in verband met de demissionaire status van kabinet geen vervolgstappen zetten. Concreet betekent dit dat het wetsvoorstel voorlopig niet voor advisering aan de Raad van State zal worden voorgelegd.
Bron: Min SZW 9-06-2017
Wanneer eindigt opting-in?
Wanneer eindigt opting-in?
Een ziekenverzorgster geniet, als verzorgende van haar moeder, inkomsten uit hoofde van werkzaamheden ter zake van het Persoons Gebonden Budget (PGB) dat aan de budgethouder is toegekend. Bij aanvang van de werkzaamheden in 2008 heeft zij gebruik gemaakt van de zogenoemde opting-inregeling en ervoor gekozen de arbeidsverhouding aan te laten merken als een fictieve dienstbetrekking. Een zogenoemde verklaring opting-in van 17 oktober 2008 behoort tot de gedingstukken, waarin de budgethouder en de ziekenverzorgster het Servicecentrum PGB (onderdeel van de SVB) machtigt om loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet in te houden en af te dragen.
De ziekenverzorgster geeft voor het jaar 2013 in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen de inkomsten uit het PGB als resultaat uit overige werkzaamheden op. Daarbij brengt zij kosten op het resultaat in mindering. De inspecteur accepteert dit niet, hij merkt de inkomsten uit het PGB aan als loon uit dienstbetrekking en laat de kosten niet in aftrek toe. Naar het oordeel van het hof is de Verklaring opting-in een gezamenlijke verklaring als bedoeld in de opting-inregeling. Een Verklaring opting-in blijft van kracht totdat zij wordt opgezegd. Dat de Verklaring opting-in is opgezegd, is echter gesteld noch gebleken. Mitsdien gold de Verklaring opting-in (ook) voor het jaar 2013 en wordt de arbeidsverhouding tussen de ziekenverzorgster en haar moeder als een dienstbetrekking beschouwd.
Bron: Hof Den Haag 19-04-2017
Seinen op groen voor economie
Seinen op groen voor economie
De economie groeit in 2017 met 2,4% en in 2018 met 2,0%, wat gunstig afsteekt tegen de gematigde structurele groei. Stijgende consumptieve uitgaven, investeringen en export dragen bij aan deze groei. De stijgende consumptie van huishoudens is vooral een gevolg van de toenemende werkgelegenheid. Voor de investeringen is vooral de woningmarkt van belang.
De stabiele groei van de economie zorgt voor extra werkgelegenheid. De werkloosheid daalt naar 4,9% in 2017 en 4,7% in 2018. Ook de overheidsfinanciën zijn gezond, met een overschot van 0,5% in 2017 en 0,7% in 2018. In combinatie met de economische groei zorgt dit voor een daling van de schuldquote naar 55%.
Het aantrekken van de economie laat zich nog niet in de volle breedte voelen. De contractlonen groeien met 1,7% in 2017 en 2,0% in 2018. Zij blijven achter bij de gunstige ontwikkelingen van de economische groei en werkgelegenheid. Een mogelijke verklaring hiervoor is de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ook de inflatie blijft achter en komt uit op 1,4% in beide jaren.
Met een aantal onzekerheden moet men wel rekening houden. Genoemd worden de Brexit-onderhandelingen en de financiële stabiliteit van een aantal Zuid-Europese landen. Buiten Europa blijven de koers van de VS en de economische ontwikkeling van China van belang.
Bron: CPB 14-06-2017