De uitvoering van een motie om het Uniform Pensioen Overzicht juridisch afdwingbaar te maken vergt een uitgebreid nader onderzoek. Dit laat minister Koolmees 25 maart 2019 weten aan de Tweede Kamer.
De minister stelt dat alléén het pensioenreglement bepalend is voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht. Daarnaast moet informatie aan de deelnemer ‘correct’ te zijn. Koolmees wil onderzoeken of deze laatste bepaling de deelnemer voldoende beschermt, maar ook welke gevolgen voor de pensioenuitvoering er zijn als deelnemers absolute rechtszekerheid kunnen ontlenen aan informatie van hun pensioenuitvoerder.
De bevindingen van de Ombudsman Pensioenen en de nu lopende evaluatie van de Wet Pensioencommunicatie worden meegenomen in het onderzoek. De minister informeert de Kamer zodra het onderzoek is afgerond.
Bron: Pensioenfederatie, 25-03-2019

Een zonnepaneleninstallatie heeft volgens Hof Den Bosch een economische levensduur van meer dan tien jaar. Daarom is een herinvesteringsreserve die is gevormd bij de verkoop van melkquota niet af te boeken van een investering in een zonnepaneleninstallatie.
Een echtpaar exploiteert een akkerbouwbedrijf via hun man-vrouwfirma. In 2009 en 2010 behalen de vennoten een boekwinst met de verkoop van melkquota. Zij doteren deze boekwinst aan een herinvesteringsreserve (HIR). In 2013 koopt de VOF een zonnepaneleninstallatie om op het dak van een schuur te plaatsen. De schuur behoort tot het ondernemingsvermogen. De installatie bestaat onder andere uit zonnepanelen en omvormers. De vennoten willen de HIR afboeken van deze investering. Zo kunnen zij voorkomen dat de HIR belast vrijvalt. De Belastingdienst staat deze afboeking niet toe. De fiscus stelt dat ondernemers doorgaans meer dan tien jaren afschrijven op een zonnepaneleninstallatie. In dat geval kan de ondernemer in beginsel alleen een HIR afboeken die is gevormd bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel met dezelfde economische functie. De vennoten stellen dat de omvormers en de zonnepanelen twee afzonderlijke bedrijfsmiddelen zijn. Zij menen dat de omvormers een economische levensduur en daarmee een afschrijvingsduur van hooguit tien jaar hebben.
Het hof stelt om te beginnen vast dat de zonnepanelen geen bruikbare energie kunnen opwekken zonder de omvormers. En de omvormers hebben geen functie zonder de zonnepanelen. Daarom vormen deze zaken fiscaal gezien één bedrijfsmiddel voor de onderneming. Dat de omvormers een kortere levensduur hebben dan de zonnepanelen en gemakkelijker zijn te vervangen, doet daaraan niets af. Vervolgens gaat het hof in op de afschrijvingsduur. De vennoten wijzen erop dat de terugverdientijd van de zonnepaneleninstallatie minder dan tien jaar is. Maar het hof oordeelt dat de terugverdientijd geen maatstaf is voor de economische levensduur. Ook na de terugverdientijd kan het bedrijfsmiddel immers nog nut hebben voor de onderneming. Dat maar tien jaar garantie is gegeven op de omvormers, overtuigt de rechter evenmin. Leveranciers geven doorgaans namelijk een garantie af voor maar een deel van de economische levensduur. Ten slotte wijzen de vennoten op het risico van een beëindiging van bepaalde financiële stimuleringsmaatregelen. Het hof verwerpt ook deze motivering, want zonder deze maatregelen kunnen de zonnepanelen eveneens voldoende rendabel zijn. Het hof oordeelt dat de Belastingdienst terecht de afboeking van de HIR heeft geweigerd.
Bron: Hof Den Bosch 11-01-2019 (gepubl. 27-03-2019)

MKB-ondernemers die samen met anderen aan de slag willen met innovatieprojecten kunnen een beroep doen op de MKB- innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT). Vanaf april kan op drie instrumenten worden ingeschreven.
De MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT) stimuleert innovatie bij het midden- en kleinbedrijf over regiogrenzen heen. Bovendien stimuleert de MIT dat projecten van het MKB beter aansluiten bij de innovatie-agenda’s van de topsectoren. De MIT bestaat uit vijf instrumenten:

Haalbaarheidsproject: hiermee kunnen de technische en economische risico’s in kaart worden gebracht van een voorgenomen innovatieproject. Minstens 60% van de kosten van een haalbaarheidsproject moet bestaan uit een haalbaarheidsstudie.
Aanvragen is mogelijk van 9 april tot uiterlijk 10 september 2019.
Kennisvouchers: als een kennisinstelling uw kennisvraag over de vernieuwing van uw producten, productieprocessen of diensten gaat beantwoorden, kunt u gebruik maken van een kennisvoucher. Met e voucher kunt u maximaal 50% van de rekening van de kennisinstelling betalen.
Aanvragen is mogelijk van 9 april tot uiterlijk 10 september 2019.
R&D-samenwerkingsproject: Het project bestaat uit industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling, uitgevoerd door een samenwerkingsverband van minimaal twee mkb-ondernemers (elk voor eigen rekening en risico).
Vanaf 11 juni tot uiterlijk 10 september 2019 kunt u aanvragen indienen.
Innovatiemakelaars: via een innovatiemakelaar kunnen Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) managementadvies geven aan MKB-ondernemers over innovatie van producten, processen of diensten.
Aanvragen is mogelijk van 15 april tot uiterlijk 4 juli 2019.
Netwerkactiviteiten: via dit instrument kunnen TKI’s kennisdeling en netwerkvorming tussen MKB’ers bevorderen met activiteiten zoals masterclasses, workshops of conferenties.
Aanvragen is mogelijk van 15 april tot uiterlijk 4 juli 2019.

Meer informatie over deze instrumenten is te vinden op www.rvo.nl/subsidies-regelingen/mkb-innovatiestimulering-regio-en-topsec….
Bron: RVO.nl, 26-03-2019

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof Den Bosch, inzake de directeur die de 500 km-grens overschreed omdat een deel van de als zakelijke ritten naar de golfbaan aangegeven ritten als privéritten moesten worden aangemerkt, ongegrond verklaard.
Een directeur heeft in zijn rittenadministratie over 2011 aangegeven 79 ritten van en naar de golfclub te hebben gemaakt, die hij als zakelijk aanmerkt. Niet ter discussie staat dat de rittenadministratie sluitend is, dat de directeur tijdens de bezoeken aan de golfclub uitsluitend (potentiële) zakelijke relaties heeft ontmoet en dat het aantal verantwoorde kilometers aan de golfclub op jaarbasis meer dan 500 bedraagt. De directeur heeft ook verklaard dat hij voor privébezoeken aan de golfclub zijn eigen privéauto gebruikte. Op basis van de door de directeur overgelegde Golfbranche Monitor Jaarrapportage 2010 golft een golfer in 2010 gemiddeld bijna 17 rondes. De inspecteur is daarom van mening dat de directeur meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik heeft gemaakt van de auto van de zaak en legt een naheffingsaanslag loonheffing.
Omdat de ritten naar de golfclub zowel met de dienstbetrekking als met het persoonlijk leven van de directeur samenhangen, is volgens het hof van belang hoe vaak iemand, die wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden als de directeur een golfclub bezoekt. Het hof acht de 17 keer uit de rapportage, die de directeur aangeeft, representatief. Daarom moeten de kilometers die samenhangen met die 17 bezoeken als privékilometers worden aangemerkt. Hiermee komt de directeur van een gebruik voor privédoeleinden van de auto boven de 500 kilometer op jaarbasis.
Volgens de Hoge Raad nopen de klachten niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Bron: HR 22-03-2019

Het aantal werkende 45-plussers dat van baan wisselt neemt wel toe, maar blijft ook laag ten opzichte van andere leeftijdsgroepen. Bij 25- tot 45-jarigen komt dit baan wisselen ruim twee keer zo vaak voor. Dat blijkt uit analyses van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de dynamiek van de werkzame beroepsbevolking.
Het aantal mensen met betaald werk is de afgelopen tien jaar vooral onder 45-plussers gegroeid. Van de 100 werkzame personen zijn 44 personen 45-plusser. Deze toename heeft vooral te maken met de veranderende samenstelling van de groep 45- tot75-jarigen. Zo’n 5,9% van de 45-plussers met betaald werk is van baan veranderd of zelfstandige geworden in 2018, terwijl 7% van de 45-plussers van beroep is gewisseld.
Dat jongeren vaker van baan wisselen dan ouderen is al jaren zo. Werkzame jongeren hadden het vaakst een nieuwe baan. Van de 15- tot 25-jarigen met werk in 2017 had 31,4% in 2018 een andere werkgever of wisselde tussen werknemer en zelfstandige.
Volgens de SER is het wisselen van baan niet alleen ‘leuk’, het is ook nodig om jezelf te blijven ontwikkelen. En dat is nodig om ook in de toekomst je baan te kunnen behouden.
Bron: CBS, 23-03-2019

In de politiek en de media wordt regelmatig gediscussieerd over de hoogte van de belastingrente. De belastingrechter mag de billijkheid van deze rente echter niet toetsen.
Twee erfgenamen ontvangen ieder een voorlopige aanslag erfbelasting. De Belastingdienst heeft conform de wettelijke bepalingen over de aanslag belastingrente berekend. In het geval van de erfbelasting is de belastingrente gelijk aan de wettelijke rente, maar minstens 4%. Hoewel de erfgenamen van mening zijn dat de inspecteur zich aan de wet heeft gehouden, gaan zij in beroep tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Zij stellen dat de in rekening gebrachte rente onredelijk hoog is en dat hierover in de politiek en de media een discussie loopt. Volgens beide erfgenamen moet de fiscus een ander percentage toepassen. Dit percentage zou meer moeten aansluiten op de rente voor staatsobligaties. Maar Rechtbank Den Haag wijst de erfgenamen erop dat het de inspecteur niet vrij staat om van de wet af te wijken. De rechtbank zelf mag evenmin de innerlijke waarde of billijkheid van de wettelijke bepalingen als zodanig toetsen. Toetsing van de wet aan verdragsbepalingen is wel mogelijk, maar deze situatie is hier niet aan de orde. Daarom verklaart de rechtbank beide beroepschriften van de erfgenamen ongegrond.
Rb. Den Haag 28-12-2018 (gepubl. 21-03-2019)

Als een buitenlandse werknemer ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever al een woonplaats in Nederland heeft, mag de 30%-regeling niet worden toegepast, zo heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald.
In deze zaak sloot een buitenlandse student in 2013 een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever. De student was in 2010 voor studiedoeleinden naar Nederland gekomen en behaalde in december 2012 zijn Master of Science. Daarom weigerde de inspecteur de toepassing van de 30%-regeling, want hij stelde dat niet was voldaan aan de voorwaarde dat de buitenlandse werknemer uit een ander land was aangeworven, aangezien hij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst al een woonplaats in Nederland had. Zo woonde de werknemer tijdens zijn studie tot enkele maanden na het aangaan van de arbeidsovereenkomst op een studentenkamer in Nederland. Ook had hij een Nederlandse bankrekening en ontving hij op deze rekening een studiebeurs en stagevergoedingen uit Nederland. Bovendien had de werknemer een Nederlands correspondentieadres. Voor de rechtbank slaagde de werknemer er niet in aannemelijk te maken dat hij wel vanuit het buitenland was aangeworven. Daarom oordeelde de rechtbank dat de inspecteur de toepassing van de 30%-regeling terecht had geweigerd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 16-8-2018 (gepubl. 19-3-2019)

Het inkomen van de meeste werkenden is tussen 2007 en 2017 nagenoeg gelijk gebleven. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek was het doorsnee inkomen van mensen in loondienst, gecorrigeerd voor inflatie, in 2007 € 34.100 euro en tien jaar later € 35.200.
Bij zzp’ers was dat € 27.500 in 2007 en € 28.000 in 2017 en bij zelfstandigen met personeel € 50.100 in 2007 en € 48.500 in 2017.
Als de pensioenpiek buiten beschouwing blijft, geldt dat werkenden rond hun veertigste levensjaar meestal hun maximale inkomen hebben bereikt. Voor werknemers blijft dit inkomen daarna nagenoeg gelijk tot de AOW-gerechtigde leeftijd, terwijl dit bij zelfstandigen enkele jaren op hetzelfde niveau blijft om vervolgens weer af te nemen. Bij zzp’ers is deze daling aanzienlijk sterker dan bij zmp’ers.
Werkende mannen hebben een hoger doorsnee inkomen dan werkende vrouwen: € 42.300 tegen € 27.100. Tot 25 jaar is er weinig verschil in het persoonlijk inkomen tussen mannen en vrouwen, daarna neemt het inkomensverschil tot aan het 46ste levensjaar alsmaar toe. Pas na het 68ste jaar wordt het onderscheid weer kleiner. Het verschil in inkomen tussen man en vrouw is vooral te verklaren doordat vrouwen vaker in deeltijd werken.
Bron: CBS, 22-03-2019

Een woning kan bij uitzending naar het buitenland een eigen woning blijven. Daarvoor moet de woning in beginsel tijdens de uitzending leeg staan. Het in bruikleen geven van de woning aan derden wordt niet gezien als aan derden ter beschikking stellen. Ook dan blijft de woning een eigen woning voor de eigenaar.
Een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in Nederland een woning die kwalificeerde als eigen woning en heeft daar een aantal jaar gewoond totdat het ministerie hem uitzond naar Rusland voor een periode van zeven jaar. Het eerste jaar van uitzending heeft de woning leeggestaan. Hierna heeft de ambtenaar de woning in bruikleen gegeven aan verschillende gebruikers. Eén van de gebruikers was zijn eigen stiefdochter. In geschil bij Hof Den Bosch is de vraag of de woning een eigen woning is gebleven tijdens de periode dat de man in Rusland heeft gewerkt. Tijdens een periode van uitzending naar het buitenland kan de Nederlandse woning namelijk toch een ‘eigen woning’ blijven. Daarvoor is onder meer vereist dat de man de woning niet aan derden ter beschikking stelt. Voor de vraag van terbeschikkingstelling aan derden is het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2013 relevant. Het hof verwijst naar dit arrest. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat met een leegstaande woning gelijk moet worden gesteld een woning in gebruik bij ‘kraakwachters’. De woning blijft dan een eigen woning. Het hof leidt uit de opgestelde bruikleenovereenkomsten af dat de gebruikers ook hier moeten voorkomen dat de woning wordt gekraakt. Ook volgt uit de overeenkomsten dat de gebruikers geen vergoeding hoeven te betalen aan de eigenaar van de woning voor het gebruik van de woning. Bovendien moeten de gebruikers de woning verlaten als de eigenaar dat vraagt. Volgens het hof is het niet relevant dat de woning één jaar voor het sluiten van de bruikleenovereenkomsten leeg heeft gestaan en evenmin dat de bruiklener een opzegtermijn heeft van één maand. Het hof is van mening dat sprake is van ‘kraakwachters’ in de zin van voornoemd arrest van 7 juni 2013, ook al staat dat niet met zoveel woorden in de overeenkomsten van bruikleen. De woning is daarom niet aan derden ter beschikking gesteld en een eigen woning gebleven gedurende werkzaamheden in Rusland.
Bron: Hof Den Bosch 31-12-2018 (gepubl. 20-3-2019)

Is vooraf duidelijk dat de economische activiteiten van een VOF in de tijd beperkt zullen zijn tot de duur van de willekeurige afschrijving en de VOF binnen die periode nooit een positief resultaat zal behalen? Dan bestaat geen objectieve voordeelsverwachting en bovendien is dan geen sprake van een pleitbaar standpunt.
Een dga heeft aandelen in diverse bv’s. Een van de bv’s heeft tot doel het ontwerpen en produceren van machines of machineonderdelen. Deze bv (Machinefabriek) wilde aanvankelijk zelf investeren in een omvangrijk machinepark. Na advies van de belastingadviseur is de dga met vier anderen een op 1 december 2009 een vof aangegaan en deed de VOF deze investeringen. Door het aangaan van de VOF is de dga in staat zelf willekeurig af te schrijven op de investeringen van bijna € 2 miljoen. Per 30 september 2011 brachten de vennoten hun firma-aandelen ruisend in in een bv. Door de willekeurige afschrijvingen behaalden de vennoten daarbij stakingswinsten, die zij omzetten in een lijfrente. In geschil bij Rechtbank Gelderland is de toepassing van de willekeurige afschrijving, ook is het de vraag of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat er geen objectieve voordeelsverwachting heeft bestaan bij de dga bij het aangaan van de VOF. Vanwege het advies van de belastingadviseur is altijd al het idee geweest om de VOF aan te gaan om de vervroegde afschrijvingen op de investeringen te kunnen benutten in privé en de VOF na drie jaar te ontbinden.
De rechtbank oordeelt dat de dga geen pleitbaar standpunt heeft gehad voor het aangaan van de VOF, want de rechtbank vindt het niet aannemelijk dat de dga werkelijk de bedoeling heeft gehad om duurzaam een onderneming te gaan exploiteren. Daarvoor wijst de rechtbank op het feit dat de investeringen eigenlijk bestemd zijn voor Machinefabriek, het advies van de belastingadviseur, het bedrijfsplan, de offertes voor de bedrijfsmiddelen voor Machinefabriek en de onderhandelingen met de bank, waarbij de bestaande relatie met Machinefabriek de doorslag heeft gegeven. De vergrijpboete is terecht opgelegd volgens de rechtbank.
Bron: Rb. Gelderland 14-03-2019