Een derde van de werkende Nederlanders krijgt geen reiskostenvergoeding, ov-kaart of leaseauto van de baas. Van de medewerkers die twintig kilometer of meer van huis naar werk reizen moet 22% in eigen buidel tasten, omdat zij geen enkele vorm van vergoeding ontvangen. Dit blijkt uit onderzoek van Multiscope in opdracht van Athlon.
Werknemers in Nederland wonen gemiddeld 22,6 kilometer van hun werk af. De reiskosten voor die afstand kunnen een behoorlijk deel van het salaris opslokken. Reist een werknemer per trein, dan zijn de kosten hiervan gemiddeld € 0,19 tijdens spitsuren. Onder Nederlanders is voor woon-werkverkeer de eigen auto echter het populairst. Slechts 13% reist met de trein, tram of metro naar het werk. Een extra vergoeding of bonus voor het gebruik van een alternatief vervoermiddel zou 23% van de werknemers stimuleren uit de auto te komen. Maar de meeste winst valt te behalen in de totale tijd die werknemers kwijt zijn aan de reis. Afscheid nemen van de auto is voor 81% van de werknemers geen probleem, wanneer dit de reistijd verkort.
De belangrijkste overweging bij het kiezen van een vervoersmiddel is de reistijd, niet het comfort. Volgens Athlon kunnen werkgevers met de juiste tegenprestatie hun werknemers duurzamer – en vaak voordeliger – laten reizen. Door geen vergoeding per vervoersmiddel te geven, maar bijvoorbeeld een flexibel mobiliteitsbudget of een mobiliteitskaart, laten ze de keuze voor de werknemer open en bespaart de werkgever geld.
Wanneer werknemers wel gebruik kunnen maken van een mobiliteitsoplossing, dan gaat het in ruim een op de drie gevallen om een kilometervergoeding voor de eigen auto. 29% van de werkgevers biedt medewerkers een vergoeding of abonnement voor het openbaar vervoer. Wanneer de werkgever de huidige reisvergoeding zou intrekken, gaan Nederlanders sneller voor een voordeligere oplossing. Maar liefst 38% geeft dan de voorkeur voor de oer-Hollandse fiets als vervoersmiddel, tegenover 23% die zou kiezen voor reizen met het ov. Volgens Athlon kunnen werkgevers met de populariteit van de fiets veel meer doen. Zij kunnen bijvoorbeeld bedrijfsfietsen beschikbaar stellen via een mobiliteitsbudget, het draait al lang al niet meer alleen om het aanbieden van een leaseauto. Momenteel heeft slechts een op de tien werknemers een bedrijfsfiets tot zijn beschikking.
Bron: Athlon 4-06-2018

De inkomensverschillen tussen huishoudens met een laag opgeleide hoofdkostwinner zijn kleiner dan die van huishoudens met een hoger opgeleide hoofdkostwinner. Ook herstelde het gemiddeld inkomen van huishoudens met een laag opgeleide hoofdkostwinner minder voorspoedig van de economische crisis.
Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de inkomensongelijkheid. De inkomensverschillen tussen huishoudens met inkomen uit werk en uitkeringshuishoudens zijn namelijk relatief groot bij een hoog opleidingsniveau. De inkomensverschillen tussen werkenden en niet-werkenden zijn kleiner bij de laagopgeleiden, waardoor de inkomensongelijkheid bij hen naar verhouding laag is.
De inkomensongelijkheid binnen de drie onderscheiden opleidingsgroepen was redelijk stabiel tussen 2011 en 2016.
Het herstel van het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen na 2013 verliep bij huishoudens met een laagopgeleide hoofdkostwinner minder voorspoedig dan bij andere huishoudens: bij hen lag in 2016 het gemiddelde inkomen 4,6% hoger dan in 2013. Bij huishoudens met een middelbaar of hoogopgeleide hoofdkostwinner was dat respectievelijk 5,3% en 5,7% hoger. Steeds meer mensen vonden na de crisis (weer) een baan. Bij hoogopgeleiden betekent dat meestal een grotere vooruitgang in inkomen dan bij lager opgeleiden.
Bron: CBS 7-06-2018

De Belastingdienst loopt achter om te voldoen aan de privacyregelgeving. Staatssecretaris Snel geeft aan dat dit nog een jaar kan duren.
Volgens Snel blijft de Belastingdienst doorlopend werken aan maatregelen die bijdragen aan duurzame naleving. Voorbeelden zijn het structureel geautomatiseerd schonen van bestanden (waar dit voor de korte termijn nog handmatig gebeurt), het ter ondersteuning van transparantie uitbreiden van persoonlijke informatie op portalen zoals MijnBelastingdienst en MijnToeslagen, en het verfijnen van autorisatie (toegang tot gegevens) op basis van nieuwe technieken, die nog beter invulling geven aan beginselen van doelbinding, vertrouwelijkheid en integriteit.
De Belastingdienst heeft op de website www.belastingdienst.nl/privacy een overzicht van verwerkingen van persoonsgegevens gepubliceerd
Autoriteit Persoonsgegevens
Bedrijven die niet aan de AVG voldoen, kunnen een boete krijgen van de toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens. De Belastingdienst heeft volgens Snel in dat opzicht geen uitzonderingspositie. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft benadrukt dat de AVG voor iedereen geldt.
Bron: MvF 5-06-2018

MKB-Nederland wil dat het MKB wordt gecompenseerd voor de eenzijdige verhoging van het lage btw-tarief. Onderzoeksinstituut Panteia heeft voor MKB Nederland onderzocht wat de effecten van de btw-verhoging van het lage tarief naar 9% zijn voor drie productgroepen in de grensstreken. Uit dat onderzoek blijkt dat de gevolgen van de maatregel groot zijn.
MKB-Nederland en de betrokken branches vinden dat de btw-verhoging van tafel moet. Gaat de verhoging door, dan moet het MKB tenminste worden ondersteund met een pakket maatregelen die de pijn kunnen verzachten. De ondernemersorganisatie wil onder meer dat de lastenverlichting in de IB naar voren wordt gehaald. Verder moet de btw-verhoging naar achteren worden geschoven, naar de jaren dat er echt lastenverlichting voor consumenten is.
Volgens MKB Nederland verwachten ondernemers als de maatregel doorgaat dat zij omzetverlies lijden, banen verloren gaan en zelfs het voortbestaan van bedrijven in gevaar komt. De drie in de grensstreek onderzochte productgroepen verwachten omzetdalingen: dagrecreatie verwacht een daling van € 450 miljoen, brood en gebak verwacht een daling van € 38 miljoen en bloemen en planten verwacht dat de omzet met € 23 miljoen zal dalen. Uit quickscans van branches die zelf onderzoek hebben laten doen blijkt dat de kappersbranche een omzetverlies van € 30 miljoen verwacht, podiumkunsten een verlies van € 6 miljoen, uitgeverijen een verlies van € 40 miljoen en bloemisten een verlies van € 24 miljoen.
Bron: MKB Nederland 6-06-2018

Het kabinet wil niet dat ondernemers extra administratieve lasten ondervinden door de aangekondigde verhoging van het verlaagde btw-tarief van 6% naar 9%. Daarom zal de Belastingdienst niet gaan naheffen op in 2018 betaalde prestaties die pas in 2019 plaatsvinden. Staatssecretaris Snel heeft dit aan de Tweede Kamer laten weten.
Tegenover de geplande verhoging op het verlaagde btw-tarief staat een lastenverlichting op arbeid. Door het hele pakket aan maatregelen uit het regeerakkoord stijgt de koopkracht en daarmee de consumptie. Het kabinet is van plan om de btw-verhoging op te nemen in het Belastingplan 2019 dat op Prinsjesdag van dit jaar openbaar wordt. De Eerste en Tweede Kamer moeten dan nog wel akkoord gaan met de wijziging.
Het ministerie geeft aan dat het verstandig is dat ondernemers zich nu wel al voorbereiden op de geplande btw-verhoging. Door de administratie en prijzen aan te passen en bij de jaarovergang de facturatie en btw-aangifte aan te passen. Daarnaast is het verstandig om bij het opstellen van offertes voor 2019 al met de geplande btw-verhoging rekening te houden.
Bron: MvF 8-06-2018

Het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie is tussen 2003 en 2017 toegenomen met 856.000. Hiermee had bijna een kwart van de werkzame beroepsbevolking een flexibel contract in 2017. Vooral onder jongeren (15 tot 25 jaar) nam het aantal flexwerkers toe. Dit zijn veelal studerende en schoolgaande jongeren met een bijbaan.
Het aantal werkzame jongeren is tussen 2003 en 2017 toegenomen van 1,2 miljoen naar 1,3 miljoen. Het aantal jonge werknemers met een flexibel contract nam met bijna 400.000 toe, terwijl het aantal vaste contracten afnam met ruim 300.000. Hierdoor is het aandeel flexwerkers onder jongeren toegenomen van 41% in 2003 tot 68% in 2017. In totaal betreft dit 883.000 jongeren. Circa 80% van de jongeren met een flexibele baan is een scholier of student met een bijbaan.
Ook onder andere leeftijdsgroepen is het aantal flexwerkers toegenomen, maar minder sterk als onder jongeren. Onder de 25- tot 45 jarigen is het aantal flexwerkers in de zelfde periode toegenomen van 10 naar 20%. Het totale aantal werknemers in deze leeftijdscategorie nam wel af: het aantal flexwerkers nam toe met 266.000, maar het aantal werknemers met een vast contract nam af met 811.000. Bij de 45-plussers groeide het aantal werknemers. Zowel het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie als het aantal met een vaste arbeidsrelatie en het aantal zelfstandigen steeg (samen circa een miljoen). Het aandeel flexibele werknemers is onder deze leeftijdscategorie licht gegroeid van 7% naar 10%.
Bron: CBS 23-04-2018

Het kabinet wil de looptijd van de 30%-regeling met ingang van volgend jaar verkorten van acht naar vijf jaar. De verkorting zal gelden voor zowel nieuwe als bestaande gevallen.
Werkgevers kunnen onder voorwaarden voor werknemers die zijn aangeworven uit het buitenland een forfaitaire vergoeding geven voor extraterritoriale kosten die de werknemer maakt. De werkgever kan dan 30% van het loon onbelast aan de werknemer verstrekken. Voor de regeling geldt onder meer een inkomenseis en de werknemer moet gedurende een bepaalde tijd voorafgaand aan de tewerkstelling in Nederland op minimaal 150 km van de Nederlands grens hebben gewoond.
Met de verkorting van de looptijd van de 30%-regeling volgt het kabinet een aanbeveling op uit de evaluatie van de 30%-regeling. De evaluatie van de 30%-regeling is in 2017 uitgevoerd door onderzoeksbureau Dialogic. Uit die evaluatie blijkt dat circa 80% van de werknemers de regeling niet langer dan vijf jaar gebruikt. Van de circa 20% die de regeling wel tot acht jaar gebruikt vestigt een substantieel deel zich niet tijdelijk, maar langdurig in Nederland. Bovendien geldt in omringende landen met vergelijkbare regelingen vrijwel overal een looptijd van vijf jaar.
Werkgevers hebben ook de mogelijkheid de werkelijke extraterritoriale kosten van een werknemer te vergoeden. Dat wordt veelal gedaan als de werknemer niet aan de voorwaarden van de 30%-regeling voldoet. Ook de termijn waarbinnen dat mogelijk is wil het kabinet verkorten tot vijf jaar.
Het kabinet wil de wijziging van de 30%-regeling opnemen in het pakket Belastingplan 2019 dat op Prinsjesdag bij de Tweede Kamer wordt ingediend.
Bron: MvF 20-04-2018

Bijna 6 op de 10 werknemers werken in een omgeving waar veel aandacht is voor veilig en gezond werken. Zij geven bijvoorbeeld aan dat zij hier informatie over krijgen, dat mensen zich aan de regels houden en dat er een aanspreekcultuur heerst. Er is vooral veel aandacht voor dit onderwerp in bedrijfstakken waar werknemers vaak gevaarlijk werk doen, zoals in de bouw en de industrie.
Aandacht voor veilig en gezond werken hangt samen met het soort werk. In bedrijfstakken waar meer werknemers gevaarlijk werk doen is over het algemeen meer aandacht voor veilig en gezond werken dan in bedrijfstakken waar gevaarlijk werk minder voorkomt. Dit geldt ook als sprake is van veel fysiek belastend werk of blootstelling aan stoffen. Veel aandacht voor veilig en gezond werken is er dan ook in de bouw (78%), de industrie (72%) en de landbouw (68%). Bij financiële instellingen en in het openbaar bestuur (beide 50%), de ICT (46%) en het onderwijs (40%) ervaren duidelijk minder werknemers veel aandacht voor veilig en gezond werken.
De aandacht voor veilig en gezond werken beperkt zich niet tot werknemers die zelf gevaarlijk of fysiek zwaar werk doen, maar is er ook bij werknemers in andere beroepen binnen dezelfde bedrijfstak. Zo geeft in de bouw 77% van de werknemers met een technisch beroep aan dat er veel aandacht is voor veilig en gezond werken. Maar ook 75% van de werknemers met een administratief beroep in de bouw geeft dit aan. In het onderwijs is minder aandacht voor veilig en gezond werken. Dat geldt voor alle beroepen in die bedrijfstak. Over alle bedrijfstakken samen bezien zijn het de managers die het meest aangeven dat er op hun werk veel aandacht is voor veilig en gezond werken.
Aandacht voor veilig en gezond werken gaat in alle bedrijfstakken samen met een lager verzuim. Het grootste verschil is zichtbaar in de bedrijfstak vervoer en opslag. Het verzuim van werknemers die veel aandacht voor veilig en gezond werken ervaren bedraagt daar 3,4%. Van werknemers in die bedrijfstak die minder aandacht voor veilig en gezond werken ervaren is het verzuim 6,1%. Binnen de bedrijfstak informatie en communicatie is het verschil het kleinst en zijn deze percentages respectievelijk 2,5% en 2,9%. Of er sprake is van een oorzakelijk verband tussen aandacht voor veilig en gezond en ziekteverzuim kan op grond van de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld.
Bron: CBS/TNO 20-04-2018

De handhaving van de wet DBA opgeschort tot in ieder geval 1 januari 2020, met uitzondering van kwaadwillenden. Uit de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst kan worden opgemaakt dat opdrachtgevers niet bang hoeven te zijn dat ze als kwaadwillend worden aangemerkt.
De handhaving vindt namelijk plaats in het kader van reguliere controles loonheffingen. Zo’n controle bestaat uit verschillende fases, zoals een eerste gesprek met de opdrachtgever, het vaststellen van de aard van de werkrelatie en het ter plaatse beoordelen van de wijze waarop de opdrachtgever en opdrachtnemer de werkrelatie feitelijk vormgeven. Pas als is vastgesteld dat er sprake is van een dienstbetrekking, vindt aanvullend onderzoek plaats om de kwaadwillendheid te kunnen onderbouwen. En pas als dat is vastgesteld kan de Belastingdienst een naheffingsaanslag en boetes opleggen.
In het Halfjaarverslag wordt geconstateerd dat ook na 1 juli 2018 een zware bewijslast voor de Belastingdienst blijft bestaan, omdat de Belastingdienst moet aantonen dat sprake is van zowel een (fictieve) dienstbetrekking, als opzettelijke en evidente schijnzelfstandigheid. Handhaven op constructies van schijnzelfstandigheid is nodig maar – vanwege de hierboven beschreven zware bewijslast – zeer arbeidsintensief voor de Belastingdienst.
Bovendien ziet de Belastingdienst dat contact en overleg met de opdrachtgever vaak al leidt tot aanpassing van de werkwijze en dus tot verbetering. Van kwaadwillendheid is dan geen sprake. De verwachting is dus dat tijdens het handhavingsmoratorium de Wet DBA niet tot grote aantallen naheffingsaanslagen leidt.
Bron: MvF 16-04-2018

De verplichting om een parkeerplaats eerst aan medebewoners aan te bieden heeft een gering waardedrukkend effect op de WOZ-waarde. De verkoper kan zelf de verkoopprijs bepalen.
Een eigenaar van een appartement was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde en de onroerendezaakbelasting voor het kalenderjaar 2015. Bij het appartement hoorden twee parkeerplaatsen in de gezamenlijke parkeergarage, waaraan een waarde van € 35.000 per parkeerplaats was toegekend. De taxateur had de waarde bepaald aan de hand van drie vergelijkingsobjecten.
Nu waarde per vierkante meter woonoppervlakte van de vergelijkingsobjecten, die door de heffingsambtenaar tijdens het hoger beroep zijn aangevoerd, hoger is dan de waarde per vierkante meter van de woonoppervlakte van het appartement, is de waarde van het appartement juist vastgesteld.
Maar de waarde van de parkeerplaatsen onder het appartement is te hoog vastgesteld. De verkoopprijs van een vergelijkbare parkeerplaats die als laatst is verkocht bedraagt € 19.500. Volgens de heffingsambtenaar is deze verkoopprijs niet bruikbaar omdat de prijs niet op de vrije markt tot stand is gekomen. De parkeerplaatsen moeten bij verkoop namelijk als eerste aan de bewoners van het appartementencomplex worden aangeboden. Volgens de eigenaar zijn de verkopers echter vrij om zelf de prijs te bepalen. Hebben de bewoners geen belangstelling dan kan de parkeerplaats aan derden worden aangeboden. Het hof is van mening dat de aanbiedingsplicht een gering waardedrukkend effect heeft. De waarde wordt in goede justitie vastgesteld op € 20.000 per parkeerplaats.
Bron: Hof Amsterdam 20-03-2018