Centraal overleg werkgeversorganisaties en bonden vastgelopen

Het centraal overleg tussen VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland en FNV, CNV en VCP is vastgelopen. Al maanden trachtten de partijen overeenstemming te vinden over belangrijke dossiers zoals de loondoorbetaling bij ziekte en de positie van zzp’ers.

De inzet van de bonden bij het overleg was om van een vast contract weer de norm te maken. Volgens de werknemersorganisaties leveren contracten voor onbepaalde tijd en cao’s een stevige bijdrage aan arbeidsproductiviteit, innovatiekracht en concurrentievermogen van de sectoren. De vakbonden willen dat zekerheden en bescherming die voor alle werkenden noodzakelijk zijn, ook voor flexibele en zelfstandige arbeid goed worden geregeld door wetgeving en collectieve afspraken. De werkgevers geven aan dat misstanden met ‘flex’ moeten worden bestreden, maar dat flexibele arbeidsrelaties niet meer zijn weg te denken. De ondernemersorganisaties willen duidelijkheid voor zzp’ers en hun opdrachtgevers, maar geen maatregelen die hen het leven zuur maken. Zij hebben in de SER voorstellen gedaan voor een vervanging van de wet DBA en een regeling voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. In een brief aan formateur Zalm geven zij aan dat ze met de bonden graag afspraken hadden gemaakt over een vernieuwende aanpak van vraagstukken zoals een leven lang ontwikkelen, de tekorten aan technisch opgeleiden en de werkkansen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Bron: VNO-NCW 4-09-2017; FNV 4-09-2017

Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwet aangepast

Per 1 september 2017 is de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwet aangepast. Dit gebeurt vanwege de wijzigingen van de Arbowet en het Arbobesluit die per 1 juli 2017 zijn ingegaan.

Een van de belangrijkste aanpassingen van de Arbowet is dat de werkgever moet beschikken over een basiscontract met een arbodienst of een bedrijfsarts. Als de werkgever daar niet over beschikt, wordt na ingang van de beleidsregel boetebesluit (direct) een boete opgelegd. Dat is ook zo als in het basiscontract geen afspraken staan over de ondersteuning van de werkgever bij zijn verzuimbeleid.
De gewijzigde Beleidsregel boeteoplegging is van toepassing op alle nieuwe (basis)contracten die vanaf 1 juli 2017 worden gesloten. Op grond van het overgangsrecht geldt de regeling voorlopig niet voor contracten die voor die datum zijn afgesloten. Vóór 1 juli 2018 moeten alle contracten voldoen aan de nieuwe regelgeving.
Een andere wijziging in de beleidsregel is dat bedrijfsartsen nu ook beboet kunnen worden indien ze hun verplichtingen zoals ze in de Arbowet staan, niet nakomen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het niet hebben van een klachtenprocedure, of zonder onderbouwing niet doorverwijzen bij een verzoek om een second opinion. In eerste instantie zal bij het niet nakomen van de verplichtingen een waarschuwing worden gegeven.
Bron: AWVN 1-09-2017

Loondispensatie telt niet mee voor transitievergoeding

Een werkgever beëindigt de arbeidsovereenkomst met een werknemer die met loondispensatie bij hem te werk was gesteld. Volgens Rechtbank Overijssel hoefde de werkgever bij de berekening van de transitievergoeding de loondispensatie niet mee te tellen.

De werknemer in deze zaak is in 2005 bij de werkgever in dienst getreden in een gecreëerde Wajong-baan. December 2014 raakt hij als gevolg van een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt. De werkgever heeft vanaf die datum ten behoeve van de werknemer een Ziektewetuitkering ontvangen. Tot en met half december 2016 ontvangt de werkgever van het UWV loondispensatie voor de werknemer.
De werkgever heeft op 17 maart 2017 een ontslagvergunning gekregen vanwege de langdurige arbeidsongeschiktheid en heeft de arbeidsovereenkomst per 5 mei 2017 opgezegd. Op 9 juni 2017 heeft de werkgever de werknemer een transitievergoeding betaald van € 2.910,00 bruto en een bedrag van € 1.041,90 bruto als vergoeding wegens de onregelmatige opzegging.
De werknemer is het met de berekening van de vergoedingen niet eens en vordert een bedrag van € 8.713,36 (transitievergoeding) en € 2.784,15 (vergoeding wegens onregelmatige opzegging).
Rechtbank Overijssel stelt in zijn beoordeling voorop dat onder loon moet worden verstaan de vergoeding die door de werkgever aan de werknemer verschuldigd is ter zake van de bedongen arbeid. Het loon vormt de basis voor de berekening van de transitievergoeding. De werkgever heeft het bedrag aan loondispensatie dat hij tot half december 2016 van het UWV ten behoeve van de werknemer heeft ontvangen bij iedere loonbetaling uitbetaald aan de werknemer. De kantonrechter is van oordeel dat de betreffende uitbetalingen niet onder het brutoloon van de werknemer vallen en dus niet meetellen bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding. In de arbeidsovereenkomst staat duidelijk vermeld dat het bruto salaris slechts voor 40% loon betreft en voor het overige deel ‘Wajong’, zijnde de door de werkgever ten behoeve van de werknemer van het UWV ontvangen loondispensatie. Die uitkering kan niet gezien worden als tegenprestatie voor de bedongen arbeid en telt dus niet mee bij de berekening van de transitievergoeding.
Ook ten aanzien van de berekening van de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding geldt volgens de kantonrechter dat geen rekening moet worden gehouden met loondispensatie. Deze schadevergoeding bedraagt immers het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, waarbij bedoeld is het bedongen bruto geldloon ten tijde van de opzegging.
Bron: Rb. Overijssel 3-08-2017

Grootste stijging uitzenduren in ruim tien jaar

In het tweede kwartaal van 2017 hebben uitzendbureaus, arbeidsbemiddelaars en payrollbedrijven 2% meer omgezet dan in het kwartaal ervoor. Deze stijging is groter dan in het eerste kwartaal. Het totaal aantal uitzenduren nam met 4,2% toe. Dat is de grootste stijging sinds begin 2007.

Zowel de uitzenduren in de kortlopende als in de langlopende contracten namen toe. Het aantal uren in kortlopende contracten steeg met 4,9%. Dit is de grootste stijging in bijna zeven jaar. Het aantal uren in langlopende contracten zoals detachering en payrolling nam met 3,5% toe. Deze uitzenduren zijn sinds 2012 nagenoeg onafgebroken toegenomen.
Het aantal banen groeide in het tweede kwartaal met 51.000 ten opzichte van het eerste kwartaal van 2017. De laatste drie kwartalen kwamen er telkens meer dan 50.000 banen bij. De grootste banengroei trad, met 20.000, opnieuw op bij de uitzendbureaus. Verder was de toename van het aantal openstaande vacatures met 20.000 de grootste na het derde kwartaal van 2006. Het aantal werklozen volgens de definitie van de International Labour Organization (ILO) daalde met 19.000.
Bron: CBS 31-08-2017

Bezwaar per e-mail? Dan kan ook correspondentie per e-mail

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant was het niet geloofwaardig dat een belastingplichtige, die per e-mail een bezwaar tegen parkeerbelasting had ingediend, het door de heffingsambtenaar per e-mail verzonden verzoek tot nadere motivering van het bezwaar niet heeft ontvangen.

Een man maakt pro forma bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en verstuurt dit bezwaar zowel per gewone post als per e-mail. In het bezwaarschrift verzoekt hij de heffingsambtenaar om toezending van stukken. De heffingsambtenaar voldoet per e-mail aan dit verzoek. In die e-mail stelt de heffingsambtenaar de man ook meteen in de gelegenheid om binnen drie weken de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Omdat een reactie uitblijft stuurt de heffingsambtenaar een maand later per e-mail een herinnering. Ook daar wordt niet op gereageerd. De heffingsambtenaar gaat vervolgens over tot het doen van uitspraak op het bezwaar. In de uitspraak verklaart hij het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van de gronden.
Tegen die uitspraak gaat de man in beroep. Hij stelt dat de heffingsambtenaar niet per e-mail met hem mocht corresponderen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt echter dat uit het feit dat de man zijn bezwaarschrift ook per e-mail heeft ingediend, de heffingsambtenaar mocht opmaken dat de man per e-mail bereikbaar was. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat de man de e-mails van de heffingsambtenaar met het verzoek tot motivering niet heeft ontvangen. De rechtbank beslist dan ook dat de heffingsambtenaar de man terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 4-08-2017

Tegemoetkoming ex-eigenrisicodragers WGA

Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil bedrijven die vanwege een wijziging van de arbeidsongeschiktheidswet WGA tegen hun wil geen eigenrisicodrager meer zijn tegemoet komen.

Met ingang van 1 januari 2017 betreft het eigenrisicodragerschap het totale WGA-risico van zowel vaste als flexibele krachten. Om eigenrisicodrager te worden moesten werkgevers een garantie overleggen van hun bank of verzekeraar. Werkgevers die vorig jaar al eigenrisicodrager waren (voor alleen WGA-vast) moesten vanwege de nieuwe wetgeving per 1 januari 2017 een nieuwe garantie overleggen voor het totale WGA-risico. Deze garanties voor de bestaande eigenrisicodragers moesten uiterlijk op 31 december 2016 bij de Belastingdienst binnen zijn. Het eigenrisicodragerschap van werkgevers waarvan geen nieuwe garantie voor het gehele WGA-risico werd overlegd, zou worden beëindigd per 1 januari 2017. Volgens het Verbond van Verzekeraars is er echter in een aantal gevallen per abuis geen nieuwe garantie overgelegd, terwijl de betreffende werkgevers wel eigenrisicodrager wilden blijven en dit ook tijdig bij hun garant hebben aangegeven. Daar deze werkgevers volgens de wet pas na drie jaar weer eigenrisicodrager kunnen worden komt minister Asscher met een reparatieregeling die zal worden opgenomen in een nota van wijziging op de Verzamelwet SZW 2018.
Deze specifieke groep werkgevers krijgt de gelegenheid om per 1 juli 2018 over te stappen naar het eigenrisicodragerschap voor de WGA. Conform de reguliere procedure moeten ze hiervoor de aanvraag ten minste 13 weken voor 1 juli 2018 bij de Belastingdienst indienen. Eenmalig geldt voor hen niet de eis dat zij ten minste drie jaar publiek verzekerd waren. Wel moeten ze aantonen dat ze tijdig bij hun garant hebben aangegeven per 1 januari 2017 eigenrisicodrager te willen blijven en dat het aan henzelf niet te wijten is dat de garantie niet uiterlijk op 31 december 2016 aan de Belastingdienst is overgelegd.
Bron: Min SZW 28-08-2017

Pensioenpremies niet betaald; bestuurder aansprakelijk

Als een bv pensioenpremies aan een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds onbetaald laat, kan onder bepaalde voorwaarden, de feitelijk bestuurder van die bv hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.

Het bedrijfstakpensioenfonds voor vlees, vleeswaren, gemaksvoeding en pluimvee (hierna: het pensioenfonds) heeft naar aanleiding van een bedrijfsactiviteitenonderzoek in 2010 bij een bv vastgesteld dat de bv viel onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit voor de vleessector en derhalve verplicht was zich aan te sluiten bij het pensioenfonds. Op 3 februari 2012 heeft het pensioenfonds aan de bv een factuur gestuurd voor een bedrag van € 893.524,29 ter zake van de over het jaar 2010 verschuldigde premiebijdragen. De bv heeft bezwaar gemaakt tegen de verplichte aansluiting en heeft de factuur niet voldaan. Op 2 juli 2013 is de bv failliet verklaard. Het pensioenfonds heeft vervolgens onder andere de voormalig bestuurder van de bv aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde pensioenpremies. In geschil is of dit terecht is. In hoger beroep oordeelt Hof Den Haag allereerst dat de bv, anders dan zij stelt, haar betalingsonmacht niet tijdig heeft gemeld aan het pensioenfonds. Dit betekent dat uitgegaan dient te worden van het vermoeden als bedoeld in art. 23 lid 4 Wet Bpf 2000 dat de niet-betaling van de pensioenpremies te wijten is aan de bestuurders van de bv. Vervolgens oordeelt het hof dat de aangesproken bestuurder een bestuurder is in de zin van art. 23 lid 6 sub b Wet Bpf 2000. Volgens het hof zijn, naast een (voormalig) formeel in het handelsregister ingeschreven bestuurder, ook personen van wie aannemelijk is dat zij het beleid van de bv hebben bepaald of mede hebben bepaald als waren zij bestuurder aansprakelijk kunnen worden gesteld. Van belang is dan ook of iemand heeft gehandeld als ware hij bestuurder, met terzijde stelling van het formele bestuur. Naar het oordeel van het hof is dit laatste ten aanzien van de aangesproken bestuurder het geval. Uit de stukken blijkt dat de bestuurder (in ieder geval) degene was die de verantwoording op zich nam voor de kwestie van de inschrijving bij het pensioenfonds en de betaling van de pensioenpremies. Dat een andere bestuurder de algemene dagelijkse leiding had over de bv doet hier niet aan af. Het hof acht het aannemelijk dat de aangesproken bestuurder in de betrokken periode mede het beleid van de bv bepaalde als ware hij bestuurder. Deze bestuurder kon dan ook door de pensioenfonds hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor de onbetaald gelaten pensioenpremies.
Bron: Hof Den Haag 18-07-2017

Omzet en werkgelegenheid in de bouw nemen toe

Het CBS is positief over de ontwikkelingen in de bouwsector. De bouwers zijn optimistisch, de omzetten en werkgelegenheid groeien en het aantal bedrijven in de sector neemt toe.

De bouwomzet groeide in het tweede kwartaal van dit jaar voor de elfde keer op rij. Net als in de afgelopen drie kwartalen waren het de kleine bouwbedrijven (tot 10 werkzame personen) waar de omzet het hardst steeg. Hun omzet steeg met 9,3% vergeleken met een jaar eerder. Vooral kleine bouwers in de burgerlijke en utiliteitsbouw, waaronder de (ver)bouw van woningen en andere gebouwen valt, deden het met een stijging van 13,7% goed.
Middelgrote bouwbedrijven (10 tot 100 werkzame personen) deden het met een omzetstijging van 8,7%% bijna net zo goed. De omzet van grote bedrijven (meer dan 100 werkzame personen) groeide met 2,2% minder sterk.
Volgens Bouwend Nederland ervaart de sector ook belemmeringen, zoals tekort aan bouwgrond en verminderde capaciteit bij toeleveranciers. De omzetcijfers vertalen zich ook nog niet één op één in gezonde bedrijfscijfers. Veel bedrijven zijn nog bezig de crisisjaren te compenseren.
Het aantal banen in de bouw kwam in het tweede kwartaal (seizoengecorrigeerd) uit op 527.000. Dit zijn er 8.000 meer dan een kwartaal eerder en is de grootste stijging in jaren. Vooral het aantal zelfstandigen nam toe (met 5.000). In tien jaar tijd is het aandeel zelfstandigen in de bouw gegroeid van 34% naar 42%.
Bron: CBS 24-08-2017; Bouwend Nederland 24-08-2017

BOF van toepassing op aan kind geschonken aandelen

Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing is op geschonken aandelen die als fictief onroerende zaak kunnen worden aangemerkt. De geschonken aandelen worden gehouden in een bv die een materiële onderneming drijft en de volledige zeggenschap in die onderneming is van de ouder op het kind overgegaan.

In deze zaak was in geschil de vraag of de vrijstelling van overdrachtsbelasting van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit op de verkrijging door een kind van toepassing is. Een moeder schonk haar kind alle aandelen in een bv die onroerende zaken bezat en die op haar beurt alle aandelen hield in een andere bv. De schenking omvatte ruim 40 panden en drie garageboxen. De aandelen die werden geschonken vormden een fictieve onroerende zaak. De inspecteur was van mening dat het kind geen beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit toe kwam. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde echter anders. Voor de beoordeling van het geschil gaat het hof er allereerst van uit dat beide bv’s ten tijde van de verkrijging een materiële onderneming dreven. Vervolgens overweegt het hof dat de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichamen wordt belast als werden de betrokken onroerende zaken zelf verkregen. Deze wetsfictie is volgens het hof bedoeld om te voorkomen dat door middel van het tussen schuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Volgens het hof is met deze wetsfictie niet beoogd een belastingplicht in het leven te roepen omdat de verkrijging niet de onroerende zaak zelf betreft maar de aandelen die de onroerende zaak vertegenwoordigen. In het licht daarvan moet volgens het hof de verkrijging van de aandelen die als gevolg van de hiervoor bedoelde wetsfictie als onroerende zaak worden aangemerkt mede worden verstaan, maar uitsluitend indien de aandelen worden gehouden in een vennootschap die een materiële onderneming drijft en voorts, doordat alle aandelen worden verkregen, de volledige zeggenschap in die onderneming van de ouder op het kind overgaat. Het hof oordeelt dat in het onderhavige geval aan deze beide voorwaarden is voldaan. Anders dan de inspecteur vindt het hof de toekenning van de vrijstelling onder deze omstandigheden niet in strijd met de bedoeling van de wetgever. Het hof oordeelt dan ook dat het hoger beroep van de inspecteur ongegrond is.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-08-2017

Een bv exploiteert een aspergeproductiebedrijf. In februari 2014 wordt een uitzendbedrijf opgericht dat is gelieerd aan de bv. In 2014 werft het uitzendbedrijf 214 uitzendkrachten, die zij inzet bij de bv. In de arbeidsovereenkomst met de uitzendkrachten staat dat de werknemers een overeenkomst fase A zonder uitzendbeding en met uitsluiting loondoorbetalingsverplichting sluiten. De arbeidstijd bedraagt minimaal 300 uur per jaar. De werknemer treedt in dienst voor bepaalde tijd voor de duur van 1 jaar. De overeenkomst vangt pas aan bij daadwerkelijke aanvang van de werkzaamheden. Het uitzendbedrijf zoekt in 2014 gedurende drie weken naar andere opdrachtgevers en vindt er slechts enkele. Geen van de uitzendkrachten is een volledig jaar in dienst van het uitzendbureau. Het uitzendbureau draagt premies af op basis van de lage sectorpremie onder sector 1. Agrarisch bedrijf. De Belastingdienst is van mening dat de hoge sectorpremie van toepassing is en legt een naheffingsaanslag op.
Het uitzendbedrijf vindt dat de lage sectorpremie van toepassing is, omdat zij conform het Besluit Wfsv jaarcontracten met de uitzendkrachten overeenkomt. Volgens de rechtbank heeft de een-jaarstermijn in de overeenkomst geen wezenlijke materiële betekenis, omdat:

De arbeidsovereenkomst pas aanvangt wanneer de feitelijke werkzaamheden beginnen. De overeenkomst eindigt daardoor niet later;
De arbeidsovereenkomst eindigt op het moment dat de uitzendkracht na het seizoen terugkeert naar het woonland en niet terugkomt naar Nederland. Dit betekent dat uitzendkrachten voor een kortere tijd dan één jaar in dienst bij het uitzendbedrijf kunnen zijn;
Er geldt geen loondoorbetalingsverplichting en de overeenkomst is gesteld op minimaal 300 uur.

Ook uit de feiten blijkt dat de een-jaarstermijn geen wezenlijke materiële betekenis heeft; geen van de 214 uitzendkrachten heeft een heel jaar voor het uitzendbedrijf gewerkt. Het uitzendbedrijf is bovendien pas begonnen met zoeken naar andere opdrachtgevers toen de een-jaarstermijn al met de uitzendkrachten was overeengekomen. Die acquisitie heeft slechts drie weken geduurd. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat het uitzendbedrijf niet aan het bepaalde in het Besluit Wfsv voldoet. De lage sectorpremie is alleen van toepassing bij arbeidsovereenkomsten van ten minste een jaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Bron: Rb.Zeeland-West-Brabant, 27-07-2017