Ondernemersorganisaties: stel handhaving nieuwe privacywet jaar uit

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) moet de nieuwe privacywet na invoering op 25 mei aanstaande niet direct handhaven, maar haar capaciteit juist inzetten op voorlichting en ondersteuning van (mkb-)bedrijven. Dat schrijven MKB-Nederland en VNO-NCW in een brief aan de Tweede Kamer over de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG).

Volgens de ondernemersorganisaties is de nieuwe privacywetgeving complex en ingrijpend, veel kleine bedrijven zijn nog onvoldoende op de hoogte en er is nog te veel onduidelijkheid over de concrete toepassing van de wet. De ondernemersorganisaties pleiten daarom voor gefaseerd toezicht, opdat de wetgeving uiteindelijk breed en zorgvuldig kan worden geïmplementeerd.
In hun brief aan de Kamer vragen de ondernemersorganisaties ook om een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van informatie over fraudeurs tussen sectoren. Ondernemers verliezen jaarlijks miljarden euro’s als gevolg van verschillende soorten fraude en willen in navolging van de succesvolle aanpak in Engeland ook informatie over wangedrag en fraudeurs onderling kunnen uitwisselen. De Autoriteit Persoonsgegevens staat dat echter niet toe; dat mag alleen binnen een sector.
Ook wijzen de ondernemers op innovatie die in toenemende mate data-driven is. Voorkomen moet worden dat privacy de kansen van de informatiemaatschappij onnodig blokkeert. Daar moet de AP volgens hen oog voor hebben en naar handelen.
De ondernemers wijzen er ook op dat de huidige privacywetgeving soms op gespannen voet staat met de uitvoering van sociale wetgeving, zoals de re-integratie van zieke werknemers waarbij persoonlijke gegevens moeten worden verwerkt. De afgelopen jaren heeft de AP de ruimte om dat te doen steeds verder beperkt waardoor ondernemers in de knel komen. Ze willen daarom dat in de wet concreter wordt aangegeven welke gegevens ondernemers mogen verwerken om hun taken op gebied van veiligheid- en gezondheidsbeleid goed te kunnen uitvoeren.
Bron: MKB Nederland, 17-01-2018

In 2017 aanzienlijk minder werklozen dan in 2016

Het aantal 15- tot 75-jarigen met betaald werk lag in 2017 gemiddeld 176.000 hoger dan in 2016. Tegenover de stijging van het aantal werkenden in het afgelopen jaar stond een daling van het aantal werklozen. Over heel 2017 waren er gemiddeld 101.000 werklozen minder dan in 2016. In december kwam het aantal werklozen uit op 395.000. Het aantal WW-uitkeringen daalde in december naar 330.000.

2017 is het derde jaar op rij waarin het aantal werkenden hoger ligt dan in het jaar ervoor. De gemiddelde toename was ook groter dan in 2015 en 2016. Waar het aantal mensen met betaald werk al drie jaar hoger is dan een jaar eerder, is het aantal werklozen al drie jaar op rij lager dan het jaar ervoor. Ook de gemiddelde afname van het aantal werklozen was in 2017 sterker dan in 2015 en 2016.
In december 2017 kwam het aantal mensen met betaald werk uit op bijna 8,7 miljoen. In de afgelopen drie maanden nam hun aantal toe met gemiddeld 9.000 per maand. Bijna 4,3 miljoen mensen hadden om uiteenlopende redenen geen betaald werk in december. Onder hen waren 395.000 mensen die aangaven recent naar werk te hebben gezocht en daarvoor ook direct beschikbaar te zijn. Zij zijn volgens de ILO-definitie werkloos. Gemiddeld nam hun aantal in de laatste drie maanden af met 9.000 per maand.
De rest van deze groep niet-werkenden, bijna 3,9 miljoen, bestond uit mensen die niet recent hebben gezocht en/of niet direct voor werk beschikbaar waren. Hun aantal is met gemiddeld 7.000 per maand toegenomen.
Om de conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in verschillende landen te kunnen vergelijken, wordt vaak gebruikgemaakt van de werkloosheidsindicator van de International Labour Organization (ILO). Volgens deze indicator worden mensen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die hier recent naar hebben gezocht en direct beschikbaar zijn met ‘werkloos’ aangeduid. De werkloosheid daalt al sinds begin 2014. In december waren er nog 395.000 werklozen, oftewel 4,4% van de beroepsbevolking. Een maand eerder bedroeg het werkloosheidspercentage eveneens 4,4. In december 2008 – aan het begin van de crisis – was dit 3,7%.
Het aantal lopende WW-uitkeringen daalde in december 2017 verder naar 330.000. Ten opzichte van een jaar geleden, december 2016, is het aantal WW-uitkeringen met 82.000 (- 20%) afgenomen. Deze afname is zowel bij mannen als bij vrouwen en in alle leeftijdsgroepen zichtbaar.
Het aantal uitkeringen is in de gezondheidszorg met 16.000 afgenomen en bij de uitzendbedrijven met 13.000 ten opzichte van eind 2016. De relatieve daling is het grootst bij het bouwbedrijf (- 45%). Ook in alle beroepsrichtingen daalt het aantal WW-uitkeringen.
In 2017 verstrekte het UWV 390.000 nieuwe uitkeringen. Dat is een daling van ruim 20% ten opzichte van 2016. Bij mannen en vrouwen en in alle leeftijdsgroepen en beroepsrichtingen is een daling van het aantal nieuwe uitkeringen te zien ten opzichte van vorig jaar.
Bron: UWV 18-01-2018

Groeiend tekort aan vrachtwagenchauffeurs

Sinds het voorjaar van 2016 is er een groeiend tekort aan vrachtwagenchauffeurs. Steeds meer transportbedrijven worden hierdoor belemmerd in hun bedrijfsvoering. In bijna alle regio’s van Nederland is er een krappe tot zeer krappe arbeidsmarkt voor vrachtwagenchauffeurs. Dit blijkt uit een analyse door UWV van de beroepsgroep.

De spanningsindicator van UWV geeft de verhouding tussen openstaande vacatures en werkzoekenden in de WW weer. Hoe minder werkzoekenden er zijn, en hoe meer vacatures, hoe krapper de arbeidsmarkt. Voor werkzoekenden zijn er op dit moment volop kansen om aan de slag te gaan als vrachtwagenchauffeur. Vooral in het binnenlandse vervoer zijn er veel chauffeurs nodig.
Het tekort aan vrachtwagenchauffeurs heeft verschillende oorzaken. Door de economische groei worden er meer producten en materialen vervoerd. Vanwege de vergrijzing moeten bovendien veel chauffeurs die met pensioen gaan worden vervangen. Samen zorgt dat voor een groeiend aantal vacatures. De afgelopen jaren zijn er te weinig nieuwe chauffeurs opgeleid om in de personeelsbehoefte te voorzien. Door de sterke daling van de werkloosheid zijn er minder werkzoekende chauffeurs.
Aan het eind van het 3e kwartaal van 2017 zijn er naar schatting 7.000 openstaande vacatures voor vrachtwagenchauffeurs. Dat is 36% meer dan een jaar geleden. In het voorjaar en in de zomer is er meer vraag naar chauffeurs. Dat komt doordat er dan meer landbouwproducten en bouwmaterialen worden vervoerd.
Het aantal nieuwe WW-uitkeringen aan vrachtwagenchauffeurs is sinds 2013 met 62% gedaald. Van 10.700 WW-uitkeringen in 2013, naar 4.000 in 2017. Driekwart van de vrachtwagenchauffeurs vindt binnen een jaar weer werk. In de meeste gevallen al binnen zes maanden.
Bron: UWV 15-01-2018

Cao-seizoen 2018: voortzetting opwaartse trend

De opwaartse trend in loonafspraken lijkt zich dit jaar voort te zetten. Uit cijfers van AWVN blijkt dat het maandgemiddelde van januari tot nu toe op 2,1% staat. Vorig jaar werd afgesloten met in december een gemiddelde loonafspraak van 2,07%, iets hoger dan het gemiddelde van november (1,97%). In december kwamen er 26 akkoorden tot stand.

In heel 2017 kregen 3,4 miljoen werknemers een nieuwe cao. Dat is de 72% van alle werknemers die onder een cao vallen. De gemiddelde afgesproken loonstijging in 2017 bedraagt 1,72 procent. Dat gemiddelde is sinds het begin van het jaar voortdurend opgelopen dankzij steeds hogere maandgemiddelden. Die oplopende maandgemiddelden gedurende het jaar vloeien voort uit de sterk aantrekkende economie en de verbeterde vooruitzichten van bedrijven.
Een andere trend in 2017 waren de afspraken over persoonlijke keuzebudgetten. Vorig jaar kregen circa 400.000 werknemers vorig jaar een nieuw keuzebudget. Dit budget kan onder meer ingezet worden voor opleiding en ontwikkeling. Door de afspraken over keuze budgetten kwam hiervoor volgens AWVN € 200 miljoen extra voor beschikbaar.
Bron: AWVN 17-01-2017

Box 3-heffing over 2014 te hoog

Nadat vele beroepen tegen de forfaitaire vermogensrendementsheffing ongegrond zijn verklaard, heeft Hof Amsterdam nu de kritiek van belanghebbenden erkend. Het hof heeft geoordeeld dat in 2014 de vermogensrendementsheffing een verboden schending van het recht op eigendom vormt.

Het hof haalde eerdere arresten aan, waarin de Hoge Raad had geoordeeld dat het forfaitair rendement van 4% pas in strijd is met het EVRM als dit rendement gedurende een lange reeks van jaren niet meer valt te halen. In het jaar 2011 was volgens de Hoge Raad nog niet voldaan aan deze voorwaarde. Zie: ‘Hoge Raad houdt box 3 in stand’. Hof Amsterdam heeft nu gekeken naar het jaar 2014. Volgens het hof is van belang welk reëel rendement een particulier die weinig risico wil nemen, kan behalen gedurende een lange reeks van jaren. De rechter ging daarbij mede uit van een overzicht in het eindrapport van de Commissie Van Dijkhuizen ‘Naar een activerender belastingstelsel’. Uit dit overzicht blijkt dat over de jaren 2001 – 2012 het gemiddelde jaarlijkse reële rendement op spaarrekeningen 0,5% was. Het hof leidt uit dit aanzienlijke verschil af dat in 2014 de risicomijdende particuliere belegger over een lange periode geen reëel rendement van 4% had kunnen behalen. De box 3-heffing van 1,2% (forfaitair rendement x 30% belasting) was in 2014 geen proportionele heffing meer. Het hof liet echter de aanslag in stand. Het wil namelijk de wetgever enige tijd gunnen om de situatie die op zichzelf een schending van het eigendomsrecht vormt, te beëindigen. Daarbij wees het hof op de gewijzigde box 3-heffing per 1 januari 2017. Voor rechtsherstel zal men naar een hogere rechter moeten stappen.
Bron: Hof Amsterdam 16-01-2018

Inkomensverklaring voor huurverhoging toegestaan

De verwerking van inkomensgegevens door de Belastingdienst en woningcorporaties ten behoeve van de inkomensafhankelijke huurverhoging is niet in strijd met het recht op privacy. De wet bevat namelijk (vanaf 1 maart 2016) een expliciete wettelijke verplichting voor de Belastingdienst voor het op verzoek van de verhuurder verstrekken van de inkomensverklaring.

Verhuurders van sociale huurwoningen hebben de mogelijkheid om de huurprijs jaarlijks extra te verhogen ten opzichte van het reguliere basishuurverhogingspercentage om zo ‘scheefwonen’ tegen te gaan. In de periode van 16 maart 2013 tot 1 april 2016 moest bij een voorstel voor een dergelijke huurverhoging een door de inspecteur op verzoek van de verhuurder afgegeven verklaring worden gevoegd. Op 3 februari 2016 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat de inspecteur niet verplicht is om inkomensgegevens van een huurder van een sociale huurwoning te verstrekken aan de verhuurder. Met ingang van 1 maart 2016 is daarom in de wet een expliciete wettelijke verplichting opgenomen voor het verstrekken van de inkomensverklaring op verzoek van de verhuurder.
In een procedure voor Rechtbank Den Haag stelt de Woonbond, een belangenorganisatie voor huurders, dat de verwerking van persoonsgegevens door de inspecteur en verhuurders onrechtmatig is en (ondermeer) in strijd met de geheimhoudingsplicht en het recht op privacy. De Woonbond vordert dat wordt vastgesteld dat de huurders het inkomensafhankelijke deel van de huursom onverschuldigd hebben betaald. Rechtbank Den Haag oordeelt dat nu de verplichting om dergelijke inkomensverklaringen verklaringen expliciet in de wet is opgenomen de woningcorporatie er vanuit mag gaan dat de inkomensverklaringen – die zij van de in de wet daartoe aangewezen inspecteur verkreeg – rechtmatig waren verstrekt en dat zij deze kon gebruiken voor het voorstellen en doorvoeren van een inkomensafhankelijke huurverhoging. Het gebruik van deze inkomensverklaringen door de woningcorporatie was daarom niet onrechtmatig.
Bron: Rb Den Haag, 10-01-2018

Zzp’ers groter risico op armoede

Van alle werkenden in de leeftijd van 15 tot 75 jaar lopen zzp’ers het grootste risico op armoede. Van hen maakten 9,4 procent in 2016 deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lageinkomensgrens. Zzp’ers in handel, vervoer en horeca hebben het hoogste armoederisico.

Vanaf het piekjaar 2013, toen 3,5 procent van de werkenden met een laag inkomen werd geconfronteerd, daalde het aandeel werkenden met een armoederisico elk jaar. Wel zwakte de daling van 2015 op 2016 af: van 2,9 procent naar 2,8 procent. Bij werknemers en zmp’ers (zelfstandigen met personeel) zette de daling verder door, maar bij zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) liep het percentage iets op: van 9,2 in 2015 naar 9,4 in 2016.
In 2016 hadden 42.000 werkenden (0,6 procent) ten minste vier jaar op rij een laag inkomen. Zzp’ers hadden vaker langdurig een laag inkomen dan zmp’ers en werknemers.
Bij zzp’ers steeg het aandeel met een langdurig laag inkomen bovendien van 1,9 procent in 2014 en 2015 naar 2,1 procent in 2016.
Hoe korter de werkweek, hoe hoger het risico op (langdurige) armoede. Bij werknemers waren de armoederisico’s verreweg het laagst, ongeacht hoeveel uur per week ze werkten. Zo was het percentage met risico op armoede onder werknemers in kleine deeltijd (minder dan 24 uur per week) bijna drie keer zo laag als onder zzp’ers in kleine deeltijd (6,0 tegen 16,5 procent). Het risico op langdurige armoede was bij de werknemers ruim drie keer zo klein (1,5 tegen 4,6 procent). Wel liepen bij zowel werknemers als zzp’ers de vrouwelijke deeltijders beduidend minder risico dan de mannelijke deeltijders. Vrouwen hebben vaker dan mannen een werkende partner waardoor het gezamenlijke huishoudensinkomen boven de kritische drempel uitkomt. De armoederisico’s van de in deeltijd werkende zmp’ers lagen relatief dicht in de buurt van die van de zzp’ers die in deeltijd werken. Maar anders dan bij zzp’ers waar ruim de helft in deeltijd werkt is het aantal in deeltijd werkende zmp’ers naar verhouding klein.
Bron: CBS 18-01-2018

Plaatsmakersregeling geen VUT

Advocaat-generaal (A-G) Niessen adviseert de Hoge Raad om een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling in een Sociaal Plan niet zonder meer te bestempelen als een VUT-regeling.

Als een werkgever een uitkering doet als gevolg van een regeling voor vervroegde uittreding (VUT), valt deze uitkering in principe onder een eindheffing van 52%. De fiscus meende dat een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling in een Sociaal Plan van een werkgever een VUT-regeling omvatte. De vrijwilligers- en plaatsmakersregeling hield in dat een werknemer van wie de arbeidsplaats ging vervallen, was uit te wisselen tegen een werknemer die onder toekenning van de beëindigingsvergoeding uit het Sociaal Plan plaats wilde maken. De beëindigingsvergoeding was gebaseerd op de zogeheten kantonrechtersformule. De A-G constateert dat de uitkeringen op grond van deze vrijwilligers- en plaatsmakersregeling niet voor minstens 90% dienden ter overbrugging of als aanvulling op het inkomen van de werknemer tot de pensioendatum. De andere uitkeringen uit het Sociaal Plan hadden dit evenmin als doel. De A-G concludeert daarom dat hier geen sprake is van een VUT-regeling.
Bron: Conclusie AG 14-12-2017 (publ. 12-01-2018)

Crisisheffing ook over doorbetaald loon

Rechtbank Noord-Holland is van oordeel dat de crisisheffing ook van toepassing was op het fictief loon dat een dga op grond van de doorbetaaldloonregeling kreeg uitbetaald.

Een financiële holding ging in bezwaar tegen de crisisheffing die aan haar was opgelegd over het loon dat aan de dga in 2013 was betaald. In dat jaar had zij een bedrag van € 283.632 aan de dga betaald. Hierin was inbegrepen de doorbetaling van een vergoeding van € 96.424 voor de werkzaamheden die de dga had verricht voor een vennootschap waarin de holding een belang had van 17%. De holding betwistte onder meer dat de crisisheffing kan worden toegepast over loon dat op grond van de doorbetaaldloonregeling aan de dga was betaald. Maar de rechtbank oordeelde dat het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking mede het fictief loon omvat evenals het loon dat op grond van de doorbetaaldloonregeling aan de dga wordt uitbetaald. Nu de crisisheffing werd geheven over het totaal in 2013 door de hoofdwerkgever uitbetaalde loon, diende ook het doorbetaalde loon in de grondslag te worden opgenomen.
Bron: Rb. Noord-Holland 3-11-2017 (publ.8-01-2018)

Cao-resultaat openbaar vervoer: plaspauze in de cao

De partijen bij de cao Openbaar vervoer zijn er afgelopen maandag in geslaagd een principeakkoord voor de nieuwe cao overeen te komen. Aan het akkoord gingen meerdere onderhandelingsrondes en een staking op 4 januari vooraf.

De partijen zijn een cao overeengekomen met een looptijd tot eind 2020. Gedurende die looptijd krijgen de werknemers in vijf stappen een loonsverhoging van in totaal 8 procent (2 procent in januari dit jaar en vervolgens in 2019 en 2020 telkens in januari en oktober een loonsverhoging van 1,5 procent). Daarnaast wordt in december 2020 de eindejaarsuitkering met € 100 verhoogd, zodat werknemers er uiteindelijk ca. 8,3 procent op vooruit gaan.
Een belangrijk punt bij de onderhandelingen was de werkdruk. Afspraken zijn gemaakt om deze aan te pakken. Zo is vastgelegd dat het rijdend personeel altijd uiterlijk na 2,5 uur arbeidstijd een reële mogelijkheid krijgt voor een sanitaire stop. Ook krijgt de medezeggenschap meer handvatten om afspraken te maken over sociale roosters.
Verder is afgesproken dat er voor het direct uitvoerend personeel een werkgelegenheidsgarantie van toepassing is gedurende de looptijd van de cao. Ook zullen gedurende de looptijd minimaal duizend uitzendkrachten/BBL-ers worden aangenomen.
Bron: CNV Vakmensen, 15-01-2017