Als iemand uitgaven doet voor onderhoud aan zijn woning en pas daarna een schenking ontvangt, kan hij de tijdelijke verruimde vrijstelling schenking eigen woning toepassen, mits beide betalingen kunnen worden aangetoond. Dat de schenking pas na de betaling van de kosten plaatsvindt, is niet relevant, zo oordeelde Rechtbank Gelderland.
Een vrouw had onderhoud laten uitvoeren aan haar huis voor een bedrag van € 79.332. Op 16 december 2013 ontving zij van haar ouders een schenking van € 100.000, waarna zij voor nog eens € 28.040 onderhoud aan haar woning liet uitvoeren. Bij de aangifte schenkbelasting deed de vrouw een beroep op de tijdelijke verruiming van de vrijstelling voor een schenking in verband met de eigen woning. De inspecteur accepteerde het beroep op deze tijdelijke verruiming van de vrijstelling alleen voor de kosten ad € 28.040 die de vrouw na ontvangst van de schenking had gemaakt.
De rechtbank oordeelde echter dat de tijdelijke verruiming ook van toepassing was op de onderhoudskosten ad € 79.332 die de vrouw al voor de schenking had betaald. De rechtbank stelde namelijk dat moest worden aangetoond dat de betaling van de schenking was gedaan en dat de betaling van de kosten voor de eigen woning was gedaan. De volgorde van deze betalingen was niet relevant, want volgens de rechtbank was geen volgtijdelijk verband voorgeschreven. En aangezien de vrouw de betalingen kon aantonen, oordeelde de rechtbank dat zij voor alle gemaakte onderhoudskosten een beroep kon doen op de tijdelijke verruiming van de vrijstelling.
Bron: Rb. Gelderland, 21-1-2019

Horecaondernemers kunnen tijdelijk meer gespecialiseerde koks aantrekken uit Azië. Dit jaar zijn er vijfhonderd extra vergunningen beschikbaar voor koks in onder andere Chinese, Indiase, Japanse, Thaise en Vietnamese restaurants.
Op dit moment mogen er per jaar duizend koks uit Azië in Nederland aan de slag. Met deze eenmalige verruiming van vijfhonderd extra vergunningen kunnen er dit jaar 1.500 koks aan de slag.
De Aziatische horeca heeft een uitzonderingspositie, omdat zij gespecialiseerde koks nodig hebben die ze in Nederland niet kunnen vinden. Daarom kan de sector, zonder de gebruikelijke voorwaarden bij een tewerkstellingsvergunning, koks uit Azië aantrekken. Daar staat tegenover dat zij koks uit Nederland of de EU opleiden, zodat zij op den duur het specialistische werk kunnen overnemen. Het aantal koks dat in Nederland mag werken wordt daarom ieder jaar afgebouwd.
Bron: Min SZW 24-01-2019

De overheid heeft groene overheidsobligaties aangekondigd, maar die vallen niet onder de vrijstelling voor groene beleggingen in box 3.
In antwoord op Kamervragen heeft minister Hoekstra aangegeven vrijstelling alleen van toepassing is voor zover het gaat om aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op aangewezen groene fondsen. Alleen banken en beleggingsinstellingen als bedoeld in art. 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) kunnen als groene fondsen worden aangewezen. Voorwaarde is dat deze groene fondsen hoofdzakelijk (ten minste 70%) investeren in aangewezen groene projecten zoals beschreven in de regeling groenprojecten.
De groene overheidsobligatie is niet als groen project aangemerkt, zodat investeringen van groene fondsen in de groene obligatie niet bijdragen aan het bereiken van de drempelwaarde van 70%.
Bron: MvF 17-01-2019

Als een belastingplichtige de Belastingdienst eerst vraagt om hem te horen en vervolgens in een toelichting per e-mail niet terugkomt op dit eerdere verzoek, mag de fiscus er niet te snel van uitgaan dat de belastingplichtige afziet van zijn recht om te worden gehoord.
In deze zaak diende een man een pro forma bezwaarschrift in tegen een opgelegde aanslag IB/PVV. Hierin vroeg hij de Belastingdienst om hem te horen. De inspecteur gaf de man vervolgens de gelegenheid om zijn bezwaar nader toe te lichten. Dit deed de man per e-mail, maar in deze mail kwam hij niet terug op zijn eerdere verzoek om te worden gehoord. Dit was voor de inspecteur reden om aan te nemen dat de man afzag van zijn hoorrecht, waarna hij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaarde. Maar de Hoge Raad oordeelde dat de fiscus niet te snel mag aannemen dat een belastingplichtige afziet van zijn hoorrecht. De inspecteur had de belastingplichtige eerst moeten horen en pas daarna mogen beslissen op het bezwaarschrift. Daarom bepaalde de Hoge Raad dat de inspecteur de belastingplichtige alsnog moest horen en daarna opnieuw moest beslissen.
Bron: Hoge Raad, 18-01-2019

Volgens Rechtbank Noord-Holland miste een constructie waarbij pakketbezorgers in een VOF-constructie werkzaam waren voor een transportbedrijf realiteitsgehalte. Volgens de rechtbank was er sprake van een schijnconstructie.
Een pakketbezorger is samen met andere pakketbezorgers bij een VOF aangesloten. Hij ontvangt maandelijks uit naam van de VOF een bedrag, gebaseerd op het aantal door hem gerealiseerde succesvolle stops of afgeleverde pakketten verminderd met de aan hem toe te rekenen kosten. Tot deze kosten hoort de leaseprijs van de bezorgbus die op naam van de VOF wordt geleased en de kleding die de bezorger dient te dragen. Naast deze maandelijkse bedragen heeft de bezorger in het kader van de verdeling van de winst uit naam van de VOF, niets uitbetaald gekregen.
Op de bus en op de kleding staan de bedrijfsnaam van een andere onderneming dan de VOF.
De dagelijkse leiding op kantoor en de gehele organisatie met betrekking tot de pakketbezorging komt voor rekening van een coördinerende vennoot. Tijdens de tweemaandelijkse vergaderingen worden de bezorgers op de hoogte gebracht van een aantal van de besluiten of handelingen van de coördinerende vennoot. Zij kunnen niet meebeslissen. Bij ziekte zorgt de coördinerende vennoot voor vervanging.
De bezorger krijgt jaarlijks een overzicht van de accountant van de VOF toegestuurd, waarop alleen de aan hem uitbetaalde bedragen staan vermeld. Indien hij trachtte om de jaarstukken bij de accountant op te vragen, werd dat door de coördinerende vennoot verhinderd.
De rechtbank oordeelt dat de VOF realiteitsgehalte mist. Het gaat om een schijnconstructie. De bezorger was verplicht de werkzaamheden persoonlijk te verrichten omdat hij zich niet uit eigen beweging kon laten vervangen door een derde. Hij ontving ook een beloning voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden. Verder zag de coördinerende vennoot toe op naleving door de pakketbezorgers/chauffeurs van procedurevoorschriften en instructies. De coördinerende vennoot verkeerde in een zodanige overheersende positie verkeerde dat alle overige vennoten geheel van hem afhankelijk waren en daardoor aan hem ondergeschikt waren.
Bron: Rb. Noord-Nederland 27-11-2018 (publ. 17-01-2019)

Het cao-overleg in 2018 afgesloten met bovengemiddelde loonafspraken in de maand december. De nieuwe loonafspraken in december bedroegen 2,5%, iets lager dan recordmaand november (2,64%), maar nog altijd boven het jaargemiddelde van 2,34%.
In december zijn er 30 nieuwe cao’s tot stand gekomen. In heel 2018 liepen er 412 cao’s af, waarvan er 322 zijn vernieuwd. Voor 78% van de cao’s die vorig jaar waren verlopen is dus een nieuwe cao afgesloten. Dat is in lijn met voorgaande jaren. In de afgelopen tien jaar lag het gemiddelde afgesloten cao’s op 79%.
Bron: AWVN 17-01-2019

Hoewel de precieze uitkomst nog niet bekend is nu het Brexitplan door het Britse Lagerhuis is afgewezen – een alternatiefplan of een harde Brexit per 29 maart 2019, toch nog uitstel? – is een goede voorbereiding voor ondernemers die regelmatig goederen importeren van het Verenigd Koninkrijk belangrijk. De Belastingdienst heeft ondernemers in een brief gewezen op de mogelijkheid een artikel 23-vergunning aan te vragen.
Indien ondernemers goederen invoeren uit een niet-EU-land moet telkens bij invoer bij de Douane, bij de aangifte ten invoer, btw worden betaald. In hun btw-aangifte kunnen ondernemers dan die betaalde btw als voorbelasting in aftrek brengen. Ondernemers die regelmatig goederen importeren uit een niet EU-land hebben echter de mogelijkheid een zogenoemde artikel 23-vergunning aan te vragen. Een ondernemer met een artikel 23-vergunning kan de btw over de geïmporteerde goederen aangeven bij zijn eigen btw-aangifte en tegelijkertijd deze btw ook als voorbelasting in de aangifte aftrekken.
De fiscus raadt aan om tijdig een artikel 23-vergunning aan te vragen. Bij aanvragen voor 1 februari 2019 zal de Belastingdienst voor 29 maart 2019 reageren. Om voor een artikel 23-vergunning in aanmerking te komen, gelden wel enkele voorwaarden: zo moet de ondernemer in Nederland wonen of daar zijn gevestigd, regelmatig goederen importeren uit niet-EU-landen en een aparte administratie bijhouden, waaruit eenvoudig blijkt hoeveel btw bij import moet worden betaald. Daarnaast is jaaraangifte voor de btw niet meer mogelijk en zal de ondernemer dus kwartaalaangiften moeten doen.
Let op: de brief van de Belastingdienst is verstuurd naar ondernemingen die volgens de fiscus voor een artikel 23-vergunning in aanmerking komen. Mogelijk zijn er dus meer ondernemers die een vergunning kunnen aanvragen.
De overheid komt nog met een uitgebreide voorlichtingscampagne over de aanstaande Brexit. De campagne zal gericht zijn op ondernemers in het mkb. Om te kijken wat de impact van de Brexit is kunnen ondernemers nu al online een Brexitscan (via www.brexitloket.nl) doen.
Bron: www.brexitloket.nl; div. media

Bij de berekening van een btw-correctie vanwege gemengd gebruik mag de Belastingdienst kiezen tussen de methode waarbij de correctie wordt berekend op basis van werkelijk gebruik en de methode waarbij wordt uitgegaan van de omzetverhoudingen (pro rata-methode). De fiscus hoeft beide methodes niet gelijktijdig te gebruiken, zo oordeelde Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Als een btw-ondernemer goederen of diensten afneemt voor prestaties die deels btw-belast zijn en deels btw-vrijgesteld, mag hij niet alle voorbelasting aftrekken maar moet hij de betaalde btw corrigeren voor gemengd gebruik. Een fiscale eenheid wilde bij de berekening van de correctie twee methodes gebruiken. Voor een deel van de kosten wilde de fiscale eenheid de correctie berekenen aan de hand van het werkelijke gebruik en voor een ander deel van de kosten wilde de fiscale eenheid de correctie berekenen aan de hand van de pro rata-methode. De inspecteur weigerde dit en paste bij de berekening van de correctie uitsluitend de pro rata-methode toe.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur juist had gehandeld. Het EU-recht biedt weliswaar de mogelijkheid om beide methodes gelijktijdig te gebruiken, maar de Nederlandse wetgever heeft deze mogelijkheid niet doorgevoerd in de wet. Hierdoor staat de Belastingdienst het niet toe om beide methodes gelijktijdig toe te passen en volgens de rechtbank is dit terecht. De Belastingdienst gebruikt in principe de pro rata-methode, tenzij dit niet overeenkomt met het werkelijke gebruik; in dat geval geldt het werkelijke gebruik als verdeelsleutel. Dit is volgens de rechtbank niet in strijd met het EU-recht.
Bron: Rb.Zeeland-West-Brabant 19-7-2018 (publ: 16-1-2019)

In twee uitspraken heeft vakbond FNV een succes behaald bij Deliveroo: de rechtsverhouding tussen Deliveroo en haar bezorgers moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, én de werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van de cao Beroepsgoederenvervoer.
Sinds begin 2018 werkt Deliveroo niet meer met arbeidsovereenkomsten, maar gaat ze met haar maaltijdbezorgers overeenkomsten van opdracht aan. Vorig jaar spande FNV met een maaltijdbezorger hierover een zaak aan, maar de rechter stelde toen de maaltijdbezorger in het ongelijk: de arbeidsrelatie moest worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht. In tegenstelling tot die zaak treedt ditmaal de vakbond zelf op als de procederende partij. De vakbond vordert een verklaring voor recht dat de rechtsverhouding tussen Deliveroo en haar bezorgers, in afwijking van de partijafspraak, is aan te merken als een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in art. 7:610 lid 1 BW. FNV stelt een zelfstandig belang te hebben bij de vordering en daartoe op grond van haar statuten gerechtigd te zijn. Deliveroo bestrijdt de vordering van de vakbond en stelt onder meer dat de vakbond niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar daar gaat de kantonrechter niet in mee.
Vervolgens gaat de rechter inhoudelijk in op de arbeidsverhouding bij Deliveroo. De kantonrechter overweegt dat of sprake is van een arbeidsovereenkomst wordt bepaald door alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij is niet zozeer doorslaggevend hoe partijen de overeenkomst noemen of kwalificeren, maar welke rechten en verplichtingen zij daarbij over en weer beoogd hebben en in hoeverre daaraan feitelijk uitvoering is gegeven. Naarmate er over een contract meer is onderhandeld, kan aan de schriftelijke vastlegging van die partijbedoeling meer waarde worden gehecht. Volgens de kantonrechter is er in het geval van Deliveroo en haar bezorgers sprake van een standaardcontract, dat eenzijdig door Deliveroo is opgesteld en niet onderhandelbaar is. In zo’n situatie kan voor de bedoeling van partijen aan de weergave in het schriftelijk contract geen doorslaggevende betekenis worden gehecht, zeker niet voor de bedoeling van de bezorger.
De kantonrechter gaat vervolgens de verschillende elementen van een arbeidsovereenkomst – gezagsverhouding, loon, persoonlijke arbeid – na om te beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter komt tot de slotsom dat de aard van het werk en de rechtsverhouding tussen partijen sinds begin 2018 niet zodanig wezenlijk zijn gewijzigd dat niet langer sprake is van het verrichten van arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst.
Ook op een ander punt behaalt FNV een succes bij de kantonrechter. De vakbond heeft zich het afgelopen jaar telkens op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden bij Deliveroo onder de werkingssfeer van de cao Beroepsgoederenvervoer vallen. De rechter is het met de FNV eens dat de bezorging van maaltijden door Deliveroo moet worden gekwalificeerd als vervoer van goederen over de weg en daarmee onder de cao van die sector valt. Deliveroo is daarmee verplicht de cao met terugwerkende kracht na te leven voor de perioden dat die cao algemeen verbindend is verklaard.
Bron: Kt. Amsterdam 15-01-201

Als een onderneming een gebouw verkoopt en uit de boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) wil vormen, mag dit slechts voor zover de voorgenomen investering betrekking heeft op een gebouw dat dezelfde economische functie vervult. Dit blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
In de betreffende zaak verkocht een bv een pand, nadat zij eerder al een nieuw kantoorpand had gekocht. Omdat het nieuwe pand funderingsgebreken bleek te hebben, wilde de bv investeren in een nieuwe plaatfundering en voor het betreffende bedrag een herinvesteringsreserve vormen uit de boekwinst op het oude pand. Omdat uit een offerte bleek dat de investering ruim € 100.000 zou zijn, wilde de bv een HIR vormen van € 100.000. De inspecteur wilde slechts een veel lagere dotatie toestaan. De belastingrechter stelde dat het nieuwe kantoorpand voor 75% dezelfde economische functie vervulde als het verkochte pand, waarna de Hoge Raad oordeelde dat de bv een herinvesteringsreserve mocht vormen voor 75% van het offertebedrag van de voorgenomen investering.
Bron: Hoge Raad, 11-01-2019