Accountantsverklaring: geen zekerheidje

Doordat in de accountantsverklaring wordt aangegeven dat geen zekerheid wordt gegeven over de betrouwbaarheid van een jaarrekening, is deze jaarrekening onvoldoende om een aanslag Vpb te verlagen.

Nadat een bv na een boekenonderzoek een vaststellingsovereenkomst over de aangiften Vpb over de jaren 2005 tot en met 2009 heeft gesloten, volgt in 2012 de uitnodiging om aangifte Vpb 2011 te doen. Op deze uitnodiging wordt niet gereageerd. De vervolgens opgelegde ambtshalve aanslag over 2011 ad € 500.000 wordt verlaagd nadat door de bv in de bezwaarfase een conceptjaarrekening 2011 is overgelegd. De inspecteur gaat uit van een geschat belastbaar bedrag van € 140.527 in plaats van het uit de jaarrekening blijkende verlies van € 91.037. In het hoger beroep wordt de definitieve jaarrekening 2011 overgelegd, dit maal met een verklaring van de accountant. De definitieve jaarrekening is qua financiële gegevens gelijk aan de conceptjaarrekening. Hof Amsterdam is echter, met Rechtbank Noord-Holland, van mening dat niet het vereiste bewijs is geleverd om de aanslag verder te verminderen. Uit de verstrekte accountantsverklaring blijkt dat geen zekerheid over de getrouwheid van de jaarrekening kan worden gegeven. De definitieve jaarrekening is daarmee niet alsnog het vereiste (zware) bewijs voor de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar. Bovendien heeft de bv de door de inspecteur over de jaarrekening gestelde vragen niet beantwoord. Volgens het hof is de stelling van de bv dat de jaarrekening antwoord geeft op alle vragen niet terecht. De ambtshalve aanslag Vpb blijft in stand.
Bron: Hof Amsterdam 01-08-2017(gepubl. 03-01-2018)

Kosten inburgeringscursus nooit aftrekbaar

Maakt iemand kosten voor een inburgeringscursus? Dan staan deze kosten in een te ver verwijderd verband tot een concrete vorm van inkomensverwerving om te kunnen worden aangemerkt als scholingsuitgaven.

Een dga was in het huwelijk getreden. Zijn echtgenote was vanuit China in Nederland komen wonen. Voor het volgen van een inburgeringscursus had de echtgenote kosten gemaakt. In geschil bij Hof Den Haag was of deze kosten aftrekbaar waren als scholingskosten.
In geschil bij Hof Den Haag was of de kosten voor de inburgeringscursus aftrekbaar zijn als scholingskosten. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2017:2017:1663) oordeelde dat de kosten van inburgeringscursus geen scholingskosten zijn. Deze kosten waren niet gedaan met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Uitgaven voor een inburgeringscursus en voor de daartoe benodigde leerboeken staan in een te ver verwijderd verband tot een concrete vorm van inkomensverwerving om te kunnen worden aangemerkt als scholingsuitgaven. Het hof verwees daarbij naar Hoge Raad 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3568. Alleen als aannemelijk gemaakt kan worden dat er zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, kan men volgens het hof van dit algemene uitgangspunt afwijken en zijn de kosten voor een inburgeringscursus aftrekbaar als scholingskosten. De Hoge Raad onderstreept het oordeel van het hof dat kosten voor een inburgeringscursus geen scholingskosten zijn. Anders dan het hof oordeelt de Hoge Raad dat er zich in het geheel geen bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarbij deze kosten wel aftrekbaar zouden kunnen zijn. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie daarom ongegrond verklaard.
Bron: HR 15-12-2017

Cao-lonen in 2017 minder gestegen dan in 2016

De cao-lonen vorig jaar minder gestegen dan in 2016. Vorig jaar bedroeg de stijging 1,5% tegen 1,8 in 2016. Alleen in het vierde kwartaal van 2017 is de stijging van de cao-lonen iets boven de 1,5% uitgekomen. De contractuele loonkosten (cao-lonen + werkgeverspremies) stegen vorig jaar net als in 2016 meer dan de cao-lonen.

De grootste cao-loonstijging deed zich voor in de landbouw (2,3%). Dit komt vooral door loonsverhogingen voor 2017 in de cao’s Glastuinbouw en Dierhouderij. In de bedrijfstak overige dienstverlening (onder meer de cao’s Textielverzorging, Kappersbedrijf en Uitvaartbranche) was de loonstijging met 1,0% het laagst. In de overige dienstverlening kwam – gemeten naar de loonsom – voor 42% van de cao’s geen nieuw akkoord tot stand in 2017.
Van de bedrijfstakken Verhuur en handel van onroerend goed en Onderwijs zijn geen uitkomsten bekend. Voor de meeste cao’s in deze bedrijfstakken zijn nog geen nieuwe akkoorden afgesloten over 2017.
De lonen bij de overheid zijn met 0,7% toegenomen. Dat is aanzienlijk minder dan bij de particuliere sector (1,7%) en de gesubsidieerde sector (1,5%). Dit komt voornamelijk doordat bij de lopende overheid-cao’s (tot en met oktober ook bij de cao’s in het onderwijs) in 2017 een lagere loonsverhoging is afgesproken dan in dezelfde periode van vorig jaar. In 2016 deed zich in de cao-sector overheid nog de grootste loonstijging voor (3,4%).
Het voorlopige cijfer over 2017 is gebaseerd op 92% van de cao’s waaruit de statistiek is opgebouwd.
De contractuele loonkosten (cao-lonen en werkgeverspremies) stegen met 1,8% in 2017. Sinds begin 2016 stijgen de contractuele loonkosten weer harder dan de cao-lonen. In 2017 was dit toe te schrijven aan hogere werkgeversbijdragen aan WAO- en WW-premies. Bij de overheid zorgde de werkgeversbijdrage aan de pensioenpremies bij het ABP voor een stijging van de contractuele loonkosten.
Bron: CBS 4-01-2018

Ondernemer moet elektronisch aangifte doen

De inspecteur heeft terecht een verzuimboete opgelegd aan een ondernemer die weigerde zijn aangifte IB langs elektronische weg in te dienen.

Een ondernemer wordt door de Belastingdienst eind februari 2013 resp. 2014 uitgenodigd om aangifte IB te doen over de jaren 2012 en 2013. Voor het jaar 2012 geeft de ondernemer per brief in maart 2013 de in zijn ogen benodigde gegevens voor de aangifte door aan de inspecteur door. Eind mei 2013 verzoekt de inspecteur de ondernemer om aangifte te doen en volgt een aanmaning. Voor de aangifte IB 2013 volgt een vergelijkbaar traject. Voor Hof Amsterdam is het uiteindelijk de vraag of de verzuimboeten vanwege het niet doen van aangifte (langs elektronische weg) in stand moeten blijven. Net als de rechtbank is het hof van mening dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd. De ondernemer is op grond van art. 52 lid 2 aanhef en onderdeel b AWR verplicht een administratie bij te houden. Daardoor is hij op basis van art. 20 lid 2 aanhef en onderdeel a Uitvoeringsregeling AWR ook verplicht langs elektronisch weg aangifte te doen. Dat de ondernemer in de jaren ervoor altijd schriftelijk aangifte heeft gedaan kan er niet toe leiden dat de door de wetgever opgelegde verplichting niet hoeft te worden nagekomen. Omdat niet aan de verplichting is voldaan heeft de inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd. Van het door de ondernemer gestelde misbruik van bevoegdheid is geen sprake.
Bron: Hof Amsterdam 30-11-2017

Pensioenfondsen staan er beter voor

De gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen is over heel 2017 gestegen van 102% naar 108%. In de laatste maand daalde de dekkingsgraad een procentpunt. De beleidsdekkingsgraad, die leidend is voor kortingen en indexatie, bleef in december gelijk op 106%.

De beleidsdekkingsgraad, gebaseerd op de gemiddelde dekkingsgraad van de afgelopen twaalf maanden, steeg in 2017 van 98% naar 106%. Deze eindstand voor 2017 is hoger dan het wettelijke vereiste minimum van 104,3%. De verwachting is dat slechts enkele fondsen het jaar afsluiten met een dekkingstekort. Er zijn zelfs fondsen waar indexatie weer in zicht komt.
Door verdere consolidatie van het aantal pensioenfondsen in 2017 daalde het aantal fondsen. Inmiddels zijn er nog maar zo’n 200 over. Tegelijkertijd kwamen er juist algemene pensioenfondsen (APF-en) bij. Veel pensioenfondsen werden bij een APF of bedrijfstakpensioenfonds (BPF) ondergebracht, daar waar dat bij APF-en meestal in eigen kringen gebeurt. De overblijvers zijn de grotere fondsen. De verwachting is dat op termijn ongeveer 100 pensioenfondsen overblijven. Ook bij de andere uitvoerders, zoals verzekeraars, gaat de consolidatieslag door.
Bron: Aon 2-01-2018

Geen geruisloze terugkeer met terugwerkende kracht

Om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid om geruisloos terug te kunnen keren uit de bv, moeten de aandeelhouders natuurlijke personen zijn. Dit geldt ook als met een beroep op een besluit om terugwerkende kracht wordt verzocht. De wettelijke eis dat de aandeelhouders op het overgangstijdstip natuurlijke personen moeten zijn, blijft overeind.

De aandelen van een bv die fiscaal-juridische diensten verleend, zijn tot 3 november 2016 in handen van een houdstermaatschappij. De aandelen in de houdstermaatschappij zijn in handen van een stichting administratiekantoor (STAK). De certificaten van aandelen in de STAK worden gehouden door drie persoonlijke holdings. De aandeelhouders van die persoonlijke holdings besluiten in 2016 hun samenwerking per 1 januari 2016 te beëindigen. De vertrekkende aandeelhouder verkoopt de certificaten van aandelen aan de STAK waarna de aandelen worden ingekocht door de houdstermaatschappij. De twee overgebleven aandeelhouders nemen het aandeel in de werkmaatschappij van de vertrekkende aandeelhouder over. De overgebleven aandeelhouders verzoeken de inspecteur om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 geruisloos terug te keren uit de bv. De inspecteur wijst dit verzoek af omdat de bv op 1 januari 2016 niet voldoet aan de wettelijke voorwaarde van art. 14c Wet Vpb 1969 dat de aandelen in de ontbindende vennootschap uitsluitend worden gehouden door natuurlijke personen. Volgens Rechtbank Gelderland biedt de tekst van de wet geen aanknopingspunt voor de stelling van de aandeelhouders dat economische eigendom van de aandelen voldoende is voor de faciliteit van geruisloze terugkeer. De wettekst geeft uitdrukkelijk aan dat een bv voor geruisloze terugkeer uitsluitend natuurlijke personen als aandeelhouder heeft. Er wordt dus niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden. Geruisloze terugkeer per 1 januari 2016 is niet mogelijk. In de besluiten waar de aandeelhouders naar verwijzen wordt uitdrukkelijk aangegeven dat terugwerkende kracht alleen mogelijk is als op het overgangstijdstip aan de wettelijke vereisten wordt voldaan.
Het verzoek van de aandeelhouders om over het standpunt van de rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen wordt afgewezen aangezien de wettekst voor zich spreekt.
Bron: Rb. Gelderland 14-12-2017

‘Echte’ zzp’ers vooral in de bouw

Het merendeel van de zzp’ers heeft naast een zzp-inkomen ook een andere bron van inkomsten, zoals loon, pensioen of een uitkering. Wel geldt voor ruim zes op de tien zzp’ers dat het inkomen uit ondernemerschap hun hoofdinkomen is. Voor de overige zzp’ers zorgt het zzp-schap voor een bijverdienste. ‘Echte’ zzp’ers zijn er vooral in de bouw.

Ruim 650.000 zzp’ers hebben alleen een zzp-inkomen. Het gemiddelde inkomen dat ze daarmee verdienen bedraagt € 28.000 per jaar. Voor zo’n 256.000 zzp’ers is het inkomen uit ondernemerschap de voornaamste, maar niet de enige inkomensbron. Zij hebben ook nog inkomsten uit loon, pensioen of een uitkering. Het doorsnee zzp-inkomen van deze zelfstandigen bedroeg bijna € 20.000, met daarnaast circa € 6.700 aan andere inkomsten. Binnen die groep doen de zzp’ers met een pensioeninkomen het beste: niet allen hebben zij het hoogste zzp-inkomen (€ 23.000), maar ook de hoogste neveninkomsten (gemiddeld € 10.000). Zzp’ers met bijverdiensten uit loon verdienden € 6.000 naast een zzp-inkomen van gemiddeld € 16.700.
Zzp’ers voor wie het zzp-inkomen slechts een bijverdienste is (548.000 personen) werken meestal in loondienst. Van de ruim 6,2 miljoen werknemers in 2016 klusten er bijna 330.000 als zzp’er bij. Hiermee verdienden zij gemiddeld € 1.900 per jaar. Ook 138.000 gepensioneerden vulden hun pensioen aan met gemiddeld € 2.800. Daarnaast waren er 46.000 uitkeringsontvangers die voor € 1.400 per jaar bijverdienden als zzp‘er. Dit zzp-inkomen werd verrekend met de ontvangen uitkering.
Vooral in de bouw komt men zzp’ers tegen voor wie het zzp-inkomen het belangrijkste inkomen is (9 op de 10); bij zeven op de tien is het zelfs het enige inkomen. Bij zzp’ers die werkzaam zijn binnen de overheid, in het onderwijs en in de zorg is het zzp-inkomen in de helft van de gevallen een bijverdienste.
Bron: CBS 29-12-2017

Herinvesteringsreserve verkeerd afgeboekt

Rechtbank Zeeland-West Brabant beslist dat een in 2011 boekhoudkundig verkeerd afgeboekte herinvesteringsreserve in 2012 alsnog vrijvalt en tot de belastbare winst gerekend moet worden.

Een bv heeft in 2009 appartementsrechten verkocht. Voor de fiscale boekwinst van € 201.459 heeft de bv in haar aangifte VPB 2009 een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. In haar aangifte VPB 2011 heeft de bv deze HIR boekhoudkundig volledig afgeboekt tot nihil, maar slechts € 24.459 daarvan ten gunste van haar winst gerekend. De inspecteur heeft de aanslag VPB 2011 conform de ingediende aangifte opgelegd. Uit de door de bv ingediende aangifte VPB 2012 volgt een negatief belastbaar bedrag van € 13.351. Deze aangifte is door de inspecteur gecorrigeerd. Omdat de in 2009 gevormde HIR voor een bedrag van € 177.000 in 2011 niet ten gunste van de winst was gerekend, liet de inspecteur dit bedrag in 2012 vrijvallen. De aanslag VPB 2012 werd daarom door hem opgelegd berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 163.649. De bv was het hier niet mee eens omdat de HIR in 2011 reeds volledig was afgeboekt. Rechtbank Zeeland-West-Brabant volgt de inspecteur. In de aangifte VPB 2011 had de bv de volledige afboeking van de HIR klaarblijkelijk boekhoudkundig onjuist verwerkt. Omdat € 177.000 in 2011 niet ten gunste van de winst was gerekend, maakte de HIR volgens de rechtbank nog onderdeel uit van het eigen vermogen en niet van de winstreserves, zoals de bv dat administratief had verwerkt. De rechtbank overweegt dat de inspecteur de aanslag VBB 2011 in alle redelijkheid conform de aangifte had mogen vaststellen. De inspecteur had klaarblijkelijk verondersteld dat de HIR 2009 voor € 177.000 was blijven bestaan en dat het vereiste herinvesteringsvoornemen nog aanwezig was. Omdat het tijdvak waarbinnen de in 2009 gevormde HIR gebruikt kon worden pas ultimo 2012 eindigde, concludeert de rechtbank dat de inspecteur ten aanzien van de HIR ervan uit mocht gaan dat deze voor een bedrag van € 177.000 voor 2012 gehandhaafd bleef. De rechtbank stelt vast dat in verband met het eindigen van dat tijdvak aan het einde van het derde jaar volgende op dat waarin de HIR was ontstaan, derhalve ultimo 2012, geen herinvestering heeft plaatsgevonden en beslist dat de inspecteur deze in 2012 dan ook terecht tot de belastbare winst gerekend.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 2-11-2017

Na afloop driejaarstermijn hypotheekrente niet meer in aftrek

Volgens Rechtbank Gelderland komt na afloop van de driejaarstermijn de hypotheekrente van de dan nog te koop staande oude woning niet meer voor aftrek in aanmerking. Dit is niet anders als voor de nieuwe woning uit kostenoverwegingen geen nieuwe lening is afgesloten ter grootte van de hypotheek die op de oude woning rustte.

Een man had zijn woning te koop staan, waarop een hypotheek rustte van € 725.000. Op een gegeven moment verhuisde hij naar een nieuwe woning, waarvan de totale kosten na een verbouwing € 2.200.000 bedroegen. Voor die nieuwe woning sloot hij leningen af voor een bedrag van in totaal € 1.510.000. Na afloop van de driejaarstermijn had de man zijn oude woning nog steeds niet verkocht. De inspecteur weigerde vanaf dat moment de aftrek van hypotheekrente ter zake de lening ten aanzien van de oude woning. De man was hier niet mee akkoord. Hij stelde uit administratieve en kostenoverwegingen ervoor gekozen te hebben om geen nieuwe lening af te sluiten voor de volledige kosten van de nieuwe woning. Zowel de hypotheek op de oude woning als op de nieuwe woning had hij als eigenwoningschuld aangemerkt. Hij had dit ook aan de inspecteur voorgelegd en beroept zich in verband hiermee mede op het vertrouwensbeginsel. Rechtbank Gelderland oordeelt ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel allereerst dat de man de inspecteur niet heeft verzocht om een standpuntbepaling en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel dientengevolge niet kan slagen. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat hoewel materieel de door de man gekozen route niet verschilt van de situatie dat hij zijn eigenwoningschuld op de oude woning had afgelost en een nieuwe financiering van gelijke omvang was aangegaan voor de nieuwe woning, de schuld pas kwalificeerde als eigenwoningschuld als die was aangegaan in verband met de verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Volgens de rechtbank was aan deze eis niet voldaan, omdat de lening zag op de verwerving van de oude woning. Ook als er vanuit zou mogen worden gegaan dat de lening van € 725.000 aan te merken was als een op de nieuwe woning betrekking hebbende eigenwoningschuld, dan nog was volgens de rechtbank aftrek niet mogelijk. Na afloop van de driejaarstermijn was de oude woning namelijk een box III-woning geworden. Als gevolg hiervan ontstond een eigenwoningreserve die in mindering kwam op de totale kosten van aankoop, verbetering en onderhoud van de nieuwe woning. Uitgaande van een waarde in het economische verkeer van de oude woning van € 924.000, berekent de rechtbank dat de maximale eigenwoningschuld in dat geval slechts € 1.311.000 zou hebben bedragen.
Bron: Rb. Gelderland 28-11-2017

Werkloosheidscijfer onder 400.000

In november hadden bijna 8,7 miljoen mensen in Nederland betaald werk, het hoogste aantal ooit. Volgens cijfers van CBS is het aantal 15- tot 75-jarigen met betaald werk de afgelopen drie maanden met gemiddeld 15.000 per maand toegenomen. Het werkloosheidscijfer volgens de ILO-definitie kwam in november uit op 397.000 mensen. Gemiddeld nam de werkloosheid de afgelopen maanden met 10.000 per maand af. Het aantal WW-uitkeringen kwam in november uit op 337.000.

Volgens de werkloosheidsindicator van de International Labour Organization (ILO) worden personen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die hier recent naar hebben gezocht en direct beschikbaar zijn met ‘werkloos’ aangeduid. Volgens deze definitie kende Nederland in november 397.000 werklozen (4,4% van de beroepsbevolking). Aan het begin van de crisis, in november 2008, was het werkloosheidscijfer nog 3,6%.
In het ILO-cijfer worden niet de mensen meegenomen die wel willen werken, maar om wat voor reden dan ook recent niet gezocht hebben en/of niet direct beschikbaar waren. Volgens cijfers van het CBS waren er in het derde kwartaal 210.000 mensen die wél willen werken, maar niet recent op zoek én niet direct beschikbaar zijn. Verder zijn er mensen die óf recent hebben gezocht (162.000) óf direct beschikbaar zijn voor werk (263.000). Ook mensen die in deeltijd werken en meer uren willen werken worden niet meegenomen in de ILO-definitie. Dit betreft circa 445.000 personen.
Van de gemiddeld 408.000 werklozen in het derde kwartaal waren er 153.000 die twaalf maanden of langer op zoek zijn naar werk. Bijna twee op de drie langdurig werklozen waren 45 jaar of ouder.
Het aantal lopende WW-uitkeringen nam in november 2017 met ruim 6.000 af. Daarmee kwam het aantal WW-uitkeringen eind november uit op 337.000. Het aantal lopende uitkeringen daalt in bijna alle sectoren. Alleen in de sectoren landbouw en visserij, horeca en culturele instellingen nam het aantal lopende uitkeringen toe, waarschijnlijk omdat er in dit seizoen minder werk is in deze sectoren.
In de periode januari tot en met november 2017 verstrekte het UWV 362.000 nieuwe uitkeringen. Dat is een daling van 18% ten opzichte van dezelfde periode in 2016. In alle beroepsrichtingen is een daling van het aantal nieuwe uitkeringen te zien ten opzichte van vorig jaar.
Ten opzichte van een jaar geleden, november 2016, is het aantal WW-uitkeringen met 17,7% afgenomen. De daling was relatief groot in de sectoren bouwnijverheid (-44%) en uitzendbedrijven (-28%).
Bron: CBS 21-12-2017