Tussen 2006 en 2016 is het gemiddelde besteedbare inkomen van tweeverdieners gestegen, terwijl het voor eenverdieners met partner en eventueel gezin in diezelfde periode afnam.
In 2016 was het gemiddelde besteedbaar inkomen van tweeverdieners, het inkomen na aftrek van belastingen en premies, ruim 5% hoger dan in 2011. Bij eenverdieners was dat met bijna 1% afgenomen. Het inkomen is hierbij gecorrigeerd voor de grootte en samenstelling van het huishouden. Ook in de periode 2006-2011 kenden de tweeverdieners een groei (+1,5%), bij de eenverdieners was er een afname van 2%. In verband met een herziening van de statistische gegevens is het niet mogelijk een doorgaande ontwikkeling te laten zien tussen 2006 en 2016.
Het gaat in dit onderzoek om paren waarvan tenminste een van beiden inkomen uit werk heeft, eventueel aangevuld met bijvoorbeeld een uitkering of inkomen uit vermogen. In 2016 waren er 2,9 miljoen van dergelijke paren, van wie er 2,3 miljoen tweeverdieners waren. Bij 610.000 paren verdiende een persoon het inkomen. Er zijn dus bijna vier keer zoveel twee- als eenverdieners. In 2006 waren er drie keer zoveel twee- als eenverdieners.
Het gemiddelde inkomen nam bij tweeverdieners met kinderen het meest toe in de periode 2011-2016, namelijk met 6%. Ook in de vijf jaren daarvoor groeide hun inkomen het sterkst.
Wanneer niet wordt gecorrigeerd voor het type huishouden, hebben eenverdieners op jaarbasis gemiddeld 46.000 euro te besteden en tweeverdieners 60.000. Tweeverdieners met kinderen hebben met 64.000 euro het meeste te besteden, gevolgd door de tweeverdieners zonder kinderen (53.000 in 2016). Van deze laatste groep werken betrekkelijk vaak beide partners voltijds. Wanneer wel rekening wordt gehouden met de grootte van het huishouden, zijn tweeverdieners zonder kinderen qua inkomen dan ook het welvarendst.
Bijna 15% van de 358.000 eenverdieners met kinderen geeft aan moeilijk rond te kunnen komen. Dat is ruim 2 keer zo vaak als tweeverdieners met kinderen. Ook wanneer er geen kinderen zijn, melden eenverdieners vaker financiële problemen dan tweeverdieners.
Bron: CBS 8-08-2018

Gaat een werknemer uit dienst, dan moeten er de nodige zaken worden geregeld. Denk aan bijvoorbeeld aan de eindafrekening op de loonstrook, het eventueel uitbetalen van openstaande vakantiedagen, inleveren van sleutels, enzovoort. Wat niet vergeten moet worden is dat de werknemer ook ‘elektronisch’ uit dienst gaat: zijn elektronische postbus moet worden afgesloten of als deze nog een tijdje openblijft, worden ‘geleegd’.
Een onderneming, nota bene actief in de ICT-sector, werd door Nederland ICT gevorderd om achterstallige contributie te betalen. Het bedrijf betwistte dat het ooit een factuur had ontvangen. De factuur was echter verstuurd naar het e-mailadres van een medewerker die niet meer in dienst is.
Het geschil wordt voorgelegd aan de rechter waar Nederland ICT een bedrag van € 1.573 vordert (de contributie over de jaren 2016 en 2017), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2016 tot de dag der voldoening, en daarnaast vordert Nederland ICT de betaling van € 285,50 aan incassokosten en de proceskosten. Volgens Nederland ICT had zij het bedrijf meermaals gesommeerd om tot betaling over te gaan, maar omdat het bedrijf in gebreke bleef was ze genoodzaakt een incassobureau in te schakelen.
Het bedrijf stelde pas in maart 2017 voor het eerst een betalingsherinnering te hebben ontvangen voor de contributie over 2016. Na onderzoek bleek dat Nederland ICT slechts per e-mail correspondeerde en ook per e-mail de facturen had verstuurd. De e-mail werd telkens gestuurd naar een e-mailadres van een medewerker die reeds langere tijd uit dienst was. Het bedrijf had daarop voorgesteld 2016 wel te betalen, maar het lidmaatschap per 1 januari 2017 te beëindigen.
De rechtbank overweegt dat ook in het verleden de factuur altijd per mail werd verstuurd en ook door het bedrijf werd betaald. Het bedrijf kan zich derhalve niet op het standpunt stellen dat zij de factuur over 2016 te laat heeft ontvangen. Het feit dat het een e-mailadres betrof van een medewerker die niet meer in dienst is, dient voor risico van het betreffende bedrijf te komen. Men had zodanige maatregelen moeten nemen dat de berichten gericht aan het e-mailadres van de betrokken medewerker zouden worden doorgestuurd naar een ander, wel gebruikt e-mailadres. Het bedrijf wordt dan ook veroordeeld tot betaling van de gevorderde hoofdsom, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
Bron: Rb. Limburg 18-07-2018

Met een Audi Q7 thuis voor de deur, dan is het toch aannemelijk dat er niet privé in de auto van de zaak wordt gereden, moet een dga hebben gedacht. De inspecteur zag het anders: zonder een degelijke kilometeradministratie was het niet aannemelijk dat hij niet privé had gereden in zijn Lexus LS600 HL…
De dga in kwestie beschikte sinds september over een ‘verklaring geen privégebruik auto’. April 2014 stuurde de inspecteur een vragenformulier met het verzoek gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij gedurende de jaren 2011-2013 op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé met de Lexus heeft gereden. Het formulier is teruggestuurd, waarbij de dga aangaf geen rittenadministratie bij te houden. Wel gaf hij als bijlagen een toelichting alsmede afschriften van facturen van een garage- en van een autobandenbedrijf, een grootboekoverzicht van alle autokosten en een overzicht van door derden vastgelegde kilometerstanden. Vervolgens kondigde de inspecteur aan dat hij overweegt over de genoemde jaren naheffingsaanslagen op te leggen en een vergrijpboete van 40% omdat geen rittenregistratie en niet voldoende ander sluitend bewijs is overgelegd. Vervolgens komt de dga met een achteraf opgemaakte rittenadministratie (op basis van zijn agenda). De inspecteur legt vervolgens naheffingsaanslagen op en een verzuimboete van € 2.500 voor alleen het jaar 2011.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat ook met ander bewijs dan een rittenadministratie kan worden aangetoond dat minder dan 500 kilometer privé is gereden. Maar wat de dga hiervoor heeft aangeleverd als bewijs is onvoldoende. Ook de achteraf opgemaakte rittenadministratie voldoet niet aan de wettelijke vereisten en ook een later aangeleverde verbeterde versie bevatte nog te veel onnauwkeurigheden om als overtuigend bewijs te kunnen dienen. De naheffingsaanslagen zijn daarom volgens de rechtbank terecht opgelegd. Ook zijn verklaring dat hij pertinent niet privé met de Lexus heeft gereden, omdat hem privé een Audi Q7 ter beschikking staat, maakt op de rechtbank geen indruk. Wel wordt de verzuimboete nog gematigd tot € 1.500 vanwege de lange behandelduur.
Bron: Rb. Den Haag 12-04-2018 (publ. 3-08-2018)

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden had de Nederlandse werkgever met de door hem ingeschakelde Poolse en Moldavische bedrijven moeten afspreken dat de chauffeurs het loon van de cao Beroepsgoederenvervoer zouden betalen.
De werkgever maakte bij zijn transportwerkzaamheden gebruik van aan hem gelieerde ondernemingen in Polen en Moldavië. De Poolse en Moldavische chauffeurs die vanuit deze ondernemingen worden ingezet, ontvangen niet het loon dat verschuldigd is op grond van de cao voor het Beroepsgoederenvervoer. De FNV had onder meer betaling van het cao-loon gevorderd en naleving van rij- en rusttijden. Drie werknemers die bij de werkgever in dienst zijn geweest maakten aanspraak op achterstallig loon, omdat de werkgever hen niet meer inschakelde voor overuren. De kantonrechter had deze vorderingen grotendeels toegewezen.
In hoger beroep oordeelt het hof dat voldoende is komen vast te staan dat de werkgever vanaf 2016 de werknemers, anders dan andere werknemers, niet meer heeft ingezet voor overuren. Dat is in strijd met goed werkgeverschap. De werknemers hebben daarom recht op vergoeding van de schade die zij daardoor hebben geleden. Ook het beroep van FNV op de bedingplicht uit de cao, inhoudende dat de werkgever in overeenkomsten van onderaanneming, die vanuit zijn vestiging in Nederland worden uitgevoerd door buitenlandse werkgevers, moet afspreken dat deze werkgevers aan hun werknemers het cao-loon zullen betalen, wanneer dat voortvloeit uit de Detacheringsrichtlijn, slaagt volgens het hof. Gebleken is dat er een zodanig nauwe band is tussen het werk van de chauffeurs en het Nederlandse grondgebied dat gezegd kan worden dat de Poolse en Moldavische chauffeurs op het Nederlandse grondgebied aan de werkgever ter beschikking zijn gesteld. De betreffende buitenlandse ondernemingen vervulden feitelijk geen rol bij het chartervervoer, maar dit werd geregeld door de Nederlandse werkgever. Het hof wijst de vordering van FNV uit hoofde van de Rij- en rusttijdenverordening af, omdat niet de werkgever, maar de Poolse en Moldavische werkgevers deze verordening jegens hun chauffeurs moeten naleven.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 31-07-2018

In een opiniestuk in het FD bepleit emeritus-hoogleraar Stevens de vorming van ‘kafkabrigades’ , interventieteams die de helpende hand kunnen bieden als belastingplichtigen dreigen vast te lopen in het bureaucratische doolhof van de overheid.
Volgens Stevens moet de Belastingdienst vanwege zijn massale werkprocessen een verregaand geautomatiseerde en gedigitaliseerde werkomgeving creëren. De efficiency van die werkprocessen mag volgens hem echter niet ten koste gaan van een passende rechtsbescherming. De massale werkprocessen en digitalisering hebben namelijk geleid tot een verregaande standaardisatie, die mensen dwingt in standaardmodellen. Ook in het vervolgtraject is er te weinig ruimte om de persoonlijke omstandigheden alsnog aan te kaarten en voor veel burgers is een bezwaar- en beroepsprocedures een brug te ver. Hij pleit daarom ervoor dat bij de fiscus een werkcultuur wordt gestimuleerd waarin uitvoerende ambtenaren zich niet gedragen als een geautomatiseerd verlengstuk van het systeem.
Volgens hem heeft de overheid een zorgplicht om mensen die zijn vastgelopen in het bureaucratisch moeras bij te staan. De Belastingdienst zou bijvoorbeeld interventieteams in het leven kunnen roepen die op basis van interne of externe signalen worden ingezet om volstrekt vastgelopen gevallen weer vlot te trekken. Als iemand is vastgelopen dan is een helpende hand volgens Stevens beter dan een rechtsprekende hand. Die interventieteams zouden dan wel over een regel overstijgende bevoegdheid moeten beschikken, steunend op hardheidsclausulebeleid.
Bron: FD 8-08-2018

Heffingsambtenaar hield bij de waardering WOZ van een kantoorpand ten onrechte rekening met bestaand huurcontract met betrouwbare huurder.
De eigenaar van een kantoorpand verhuurde het pand aan de gemeente Arnhem. Er was een nieuw huurcontract gesloten (ingaande 2020) met een jaarlijkse huur van ruim 1,7 miljoen euro voor een termijn van 5 jaar. Volgens de heffingsambtenaar bedroeg de WOZ-waarde van het pand ruim 13 miljoen euro. De eigenaar was van het pand zelf kwam op een aanmerkelijk lagere WOZ-waarde uit: 6 tot ruim 7 miljoen euro.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden verschillende methoden geschikt om de waarde van een onroerende zaak in het economische verkeer aannemelijk te maken. In het taxatierapport waarop de heffingsambtenaar zich beroept is bij de bepaling van de risico-opslag rekening gehouden met het feit dat de overheid een zeer betrouwbare huurder is die voor lange contractduren tekent. Volgens Rechtbank Gelderland was dat terecht. In hoger beroep waren partijen het er echter over eens dat bij de waardebepaling geen rekening kan worden gehouden met bestaande huurcontracten of de betrouwbaarheid van zittende huurders. Het hof bevestigt deze zienswijze: niet alleen bij de bepaling van de huurwaarde, maar ook bij de bepaling van de hoogte van de risico-opslag moet worden geabstraheerd van de invloed van bestaande huurcontracten of zittende huurders.
De heffingsambtenaar maakte niet aannemelijk dat de extra leegstandsrisico’s die de grootte van het pand met zich meebracht voldoende werden ondervangen door de flexibiliteit van de onroerende zaak. Ook de eigenaar van het kantoorpand maakte de bepleite WOZ-waarde niet voldoende aannemelijk. Het hof stelde daarom de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 11 mln.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-07-2018 (gepubl. 03-08-2018

In juli betaalde een consument 2,1% meer voor goederen en diensten dan een jaar eerder. Voor het eerst sinds september 2013 is de prijsstijging van goederen en diensten op jaarbasis groter dan 2%. In juni was de stijging nog 1,7%.
De CPI is een belangrijke indicator voor het verschijnsel inflatie. De index geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen en diensten zoals dagelijkse boodschappen, kleding, benzine, huur en verzekeringspremies. Het inflatiecijfer is breder dan de CPI; daarin is ook de prijsontwikkeling van bijvoorbeeld koopwoningen, industriële producten, aandelen en goud opgenomen.
Vooral door de ontwikkeling van de woninghuren was de jaar-op-jaarstijging van consumentenprijzen groter dan in juni. De meeste woninghuren worden jaarlijks in juli verhoogd. In juli 2018 waren de huren gemiddeld 2,3% hoger dan een jaar eerder. Vorig jaar stegen de huren met 1,6%. Verder werden elektriciteit en aardgas duurder. Dit had ook een opwaarts effect op de ontwikkeling van consumentenprijzen.
Naast de consumentenprijsindex (CPI) berekent het CBS ook de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). De HICP wordt volgens de Europees geharmoniseerde methode berekend zodat deze kan worden vergeleken met andere lidstaten van de Europese Unie. In juli waren goederen en diensten in Nederland volgens de HICP 1,9% duurder dan een jaar eerder. Dat was in juni nog 1,7%. In de eurozone nam de prijsstijging toe van 2,0 naar 2,1%. De stijging van consumentenprijzen in Nederland is, net als vorige maand, lager dan in de eurozone.
Bron: CBS 7-08-2018

Vorig jaar werd 199 miljoen ton goederen over de weg vervoerd van en naar Nederland. Ten opzicht van het jaar daarvoor is dit een stijging van 4,3%. Zowel Nederlandse als buitenlandse vrachtauto’s vervoerden meer in 2017.
Het aandeel van buitenlandse vrachtauto’s in het vervoerd gewicht nam vorig jaar iets toe. Buitenlandse vrachtauto’s namen bijna de helft van dit vervoer (48%, 95 miljoen ton) voor hun rekening. Zij vervoerden 5,1 procent meer dan in 2016. Bij Nederlandse vrachtauto’s steeg dit transport met 3,5 procent. Wel was het voor Nederlandse vrachtauto’s weer een toename na twee jaren van krimp. Het aandeel van buitenlandse vrachtauto’s in het vervoerd gewicht nam tussen 2008 en 2017 toe van 38 naar 48 procent. Vooral vrachtauto’s uit Midden- en Oost-Europa vervoerden meer van en naar Nederland.
Het internationale vervoer door Nederlandse vrachtauto’s bestaat voornamelijk uit bilateraal vervoer. Van het grensoverschrijdend vervoerd gewicht in 2017 door Nederlandse vrachtauto’s werd 92 procent in Nederland geladen of gelost. Bij vrachtauto’s uit Midden- en Oost-Europese landen lag het aandeel van het bilaterale vervoer in 2017 op 61 procent. Bij vrachtauto’s uit Roemenië was dit aandeel met 35 procent het laagst. Van de in Nederland geladen goederen werd maar 10 procent naar Roemenië vervoerd. Twee derde van de goederen was bestemd voor Duitsland, België en Frankrijk.
Bron: CBS 2-08-2018

De regeling van de belastingrente is onevenwichtig en daardoor komen de rechten van de belastingbetaler in het geding. De rechten van de belastingbetalers zijn slecht gewaarborgd. Daarom moet er een handvest komen dat meer bescherming biedt aan de belastingbetaler.
De hoogte van de belastingrente schrikt burgers en bedrijven af om bezwaar te maken. Die hoogte is 4% voor alle belastingsoorten, behalve voor de vennootschapsbelasting, waarvoor 8% geldt. Wie een procedure verliest en alsnog belasting moet betalen, is de rente verschuldigd. Omgekeerd vergoedt de fiscus geen rente als de belasting al is voldaan en de belastingbetaler wint.
Tijd voor een handvest, waarin de rechten en plichten van de belastingbetalers staan, aldus Maurice de Kleer en Arjo van Eijsden. De staatssecretaris snapt de weerstand tegen de belastingrente, maar ziet geen meerwaarde in een handvest. Voor de staatssecretaris zijn de opbrengst en de uitvoerbaarheid van de regeling van de belastingrente ook erg belangrijk.
Bron: FD 30-07-2018

Nederland heeft zich als 21e EU-land aangesloten bij het Openbaar Ministerie fraudezaken (EOM). Het EOM moet ondermeer grensoverschrijdende btw-fraude gaan bestrijden.
Hoewel Nederland aanvankelijk vond dat een Europees Openbaar Ministerie (EOM) in strijd was met het subsidiariteitsbeginsel (besluitneming op zo laag mogelijk niveau), besloot het kabinet Rutte III om toch in te zetten op deelname. Nederland heeft zich op 1 augustus 2018 aangesloten bij het EOM. Het EOM moet de huidige inefficiënte aanpak van fraude met EU-gelden verbeteren en ervoor zorgen dat EU-gelden beter geïnvesteerd kunnen worden.
EU-landen lopen jaarlijks minstens 50 miljard euro mis door btw-fraude. Deelnemende landen moeten ervoor zorgen dat grensoverschrijdende btw-fraude boven 10 miljoen euro en misbruik van EU-geld minder vaak onbestraft blijven. De rechtspraak blijft nationaal. In het hoofdkwartier in Luxemburg wordt uit elke deelnemende lidstaat een aanklager gestationeerd. Mogelijk krijgt het EOM in de toekomst meer bevoegdheden, bijvoorbeeld om terrorismezaken te behandelen. Naar verwachting zal het EOM in 2020 operationeel worden. Overige lidstaten kunnen beslissen later aan te sluiten.
Bron: EC 1-08-2018