Naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer over het derde steun- en herstelpakket ter bestrijding van de coronacrisis zijn daarin enkele wijzigingen aangebracht. Het pakket maatregelen geldt met ingang van 1 oktober 2020. Het gaat om de volgende aanpassingen.

  1. Jongeren in de bijstand hebben tot 1 juli 2021 de mogelijkheid om naast hun bijstandsuitkering bij te verdienen of een vergoeding voor vrijwilligerswerk te ontvangen. Voor bepaalde groepen jongeren vervalt tot 1 juli de verplichte zoektermijn van vier weken bij de aanvraag van een bijstandsuitkering. Gemeenten kunnen voor jongeren tot 27 jaar de zoektermijn tijdelijk niet toepassen.
  2. Vanaf 1 december kunnen werknemers, zelfstandigen en werkzoekenden weer kosteloos een ontwikkeladvies volgen bij een loopbaanadviseur. Er zijn in totaal 50.000 adviestrajecten beschikbaar.
  3. Vanaf 1 januari 2021 kunnen organisaties gebruik maken van de maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden. Met deze subsidie kunnen werknemers geholpen worden om hun werk in goede gezondheid te blijven doen tot aan hun pensioen en waar nodig eerder te stoppen met werken.
Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 28-09-2020

De eigen woning kent een aparte regeling in de inkomstenbelasting. Anders dan andere vermogensbestanddelen valt de eigen woning niet in box 3 maar in box 1. Het eigenwoningforfait vormt een positief inkomensbestanddeel. Rente en kosten van de eigenwoningschuld kunnen in aftrek worden gebracht. Een eigen woning is een gebouw met aanhorigheden dat aan de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Aanhorigheden zijn zaken als garages, schuren en tuinhuisjes. Het tijdelijk ter beschikking stellen van de eigen woning aan derden ontneemt aan de woning niet het karakter van hoofdverblijf. Dat betekent dat de eigenwoningregeling gedurende de terbeschikkingstelling van toepassing blijft. De wet bevat voor de tijdelijke verhuur van de eigen woning de bepaling dat naast het eigenwoningforfait 70% van de verhuuropbrengst in aanmerking wordt genomen als inkomsten uit eigen woning.

De Hoge Raad heeft onlangs een arrest gewezen over de gevolgen voor de inkomstenbelasting van de tijdelijke terbeschikkingstelling van een tuinhuis aan derden. Het tuinhuis kwalificeerde als aanhorigheid van de eigen woning. Volgens de Hoge Raad geldt de regel dat er geen gevolgen zijn voor de toepassing van de eigenwoningregeling aan de tijdelijke terbeschikkingstelling van de eigen woning zelf ook voor de tijdelijke terbeschikkingstelling van een gedeelte van of een aanhorigheid bij een eigen woning. Dat betekent dat voor die gehele woning blijft gelden dat zij geacht wordt anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan aan de belastingplichtige. De Hoge Raad heeft het andersluidende oordeel van Hof Amsterdam vernietigd. Volgens het hof had de verhuur van het tuinhuis tot gevolg dat de eigenwoningregeling niet meer van toepassing was op het tuinhuis.

Het oordeel van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat 70% van de verhuuropbrengst van het tuinhuis belast is als inkomsten uit eigen woning.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20201448, 19/03974 | 17-09-2020

De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de tarieven voor de WBSO voor 2021 bekend gemaakt. WBSO staat voor Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk. Het kabinet heeft besloten om extra budget beschikbaar te stellen voor de WBSO in 2021. Dit budget wordt gebruikt voor de verhoging van het tarief in de eerste schijf van 32 naar 40% en van het starterstarief van 40 naar 50%. Het tarief in de tweede schijf en de lengte van de eerste schijf veranderen niet.

 WBSO

 2021

 2020

 Tarief eerste schijf

 40%

 32%

 Tarief eerste schijf starters

 50%

 40%

 Grens eerste schijf

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 Tarief tweede schijf

16%

 16%

Bron: Ministerie van Economische Zaken | publicatie | DGBI-I&K / 20216926 | 14-09-2020

In het kader van de uitwerking van de afspraken die zijn gemaakt in het pensioenakkoord heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel omvat drie maatregelen.

De eerste maatregel is de invoering van de mogelijkheid om een beperkt deel van het pensioenvermogen op te nemen als een bedrag ineens op de pensioeningangsdatum. Deze mogelijkheid is een recht van de deelnemer aan een pensioenregeling. De opname ineens kent geen verplicht bestedingsdoel, maar is wel gebonden aan voorwaarden. Deze zijn:

  1. Maximaal 10% van de waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen mag ineens worden opgenomen.
  2. De gedeeltelijke afkoop moet op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen plaatsvinden.
  3. Het is niet mogelijk om opname ineens te combineren met een hoog-laagpensioen.
  4. Door de gedeeltelijk afkoop van het ouderdomspensioen mag de resterende levenslange pensioenuitkering niet onder de afkoopgrens van kleine pensioenen komen te liggen.
  5. De partner van de pensioengerechtigde moet toestemming voor de gedeeltelijke afkoop verlenen als gebruikmaking hiervan leidt tot een verlaging van het partnerpensioen.

Ook voor oudedagsvoorzieningen in de vorm van lijfrenten wordt voorgesteld dat maximaal 10% van de waarde op de ingangsdatum als bedrag ineens kan worden uitgekeerd. Hiervoor gelden vergelijkbare voorwaarden.

De tweede maatregel betreft de tijdelijke facilitering van de mogelijkheid om werknemers drie jaar voor de AOW-leeftijd te laten stoppen met werken. Regelingen voor vervroegde uittreding worden extra belast door een zogenaamde pseudo-eindheffing ten laste van de werkgever. Deze heffing op regelingen voor vervroegde uittreding wordt tijdelijk versoepeld door een vrijstelling van de heffing tot het bedrag van de AOW-uitkering te introduceren voor werknemers die niet meer dan drie jaar voor de ingangsdatum van de AOW-uitkering zitten. De voorgestelde versoepeling geldt voor een periode van vijf jaar, met een uitloopperiode van drie jaar, ingaande per 1 januari 2021. De vrijstelling geldt alleen als de uitkeringen plaatsvinden in de 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd. De ingangsdatum voor de AOW-uitkering mag niet na 31 december 2028 liggen. De regeling voor vervroegde uittreding mag niet later dan op 31 december 2025 schriftelijk zijn toegekend aan de werknemer.

De derde maatregel is de vergroting van de fiscale ruimte om verlof op te sparen, met als doel vervroegd uittreden mogelijk te maken. Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. In dit wetsvoorstel wordt deze fiscale grens verhoogd naar 100 weken. Werknemers krijgen hierdoor meer ruimte om hun duurzame inzetbaarheid te vergroten, bijvoorbeeld door het inzetten van verlof om voor de pensioenleeftijd minder te gaan werken of om eerder te stoppen met werken met behoud van salaris.

Het wetsvoorstel omvat wijzigingen van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetsvoorstel | 22-09-2020

Sinds 1 januari 2020 geldt op grond van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Werkgevers moeten met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie betalen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. Vanwege de coronacrisis leidt deze herzieningsbepaling tot ongewenste effecten in sectoren waar veel extra overwerk is verricht. Om deze effecten weg te nemen is al eerder besloten dat de herzieningsbepaling in het jaar 2020 niet van toepassing is. Er is gekozen voor een algemene uitzondering op de toepassing van deze bepaling en niet voor een gerichte sectorale maatregel. Dat betekent dat de herzieningsbepaling in geen enkele sector van toepassing is, ongeacht de achtergrond van het verrichte overwerk. Het besluit is op 14 september in het Staatsblad geplaatst en op 15 september in werking getreden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | 2020-0000107178 Stb.2020, 333 | 01-09-2020

Om voor de heffing van bpm en mrb te kwalificeren als bestelauto dient de laadruimte van het voertuig voorzien te zijn van een vlakke laadvloer. De laadvloer dient aan zekere afmetingen te voldoen. Een hoogteverschil in de laadvloer is toegestaan wanneer de motor of de brandstoftank onder de laadvloer is geplaatst. Aan deze uitzonderingen op de eis van een vlakke laadvloer is het accupakket toegevoegd. Deze wijziging geldt met ingang van 10 september 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | nr. 2020-129396, Stcrt. 2020, 46486 Thu, 10 Sep 2020 00:00:00 +0100

Werkgevers zijn verplicht om aan zieke werknemers minimaal 70% van het loon door te betalen. De verplichte loondoorbetaling geldt gedurende 104 weken, tenzij het contract van de werknemer eerder eindigt. Daarnaast moeten de werkgever en een zieke werknemer zich inspannen om de werknemer terug te laten keren in het arbeidsproces. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief van 20 december 2018 een pakket aan maatregelen voorgesteld om de loondoorbetalingsverplichting makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken. In een brief van 19 december 2019 heeft de minister de invoering van een gedifferentieerde premie naar de grootte van de werkgever voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) per 1 januari 2022 aangekondigd.

Het wetsvoorstel ter invoering van de gedifferentieerde premie Aof naar de grootte van de werkgever is nu ingediend bij de Tweede Kamer. Voor kleine werkgever gaat een lagere premie gelden dan voor middelgrote en grote werkgevers. Een kleine werkgever heeft een loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar. Door de invoering van de gedifferentieerde premie komt het kabinet kleine werkgevers financieel tegemoet voor de kosten van loondoorbetaling en re-integratie. Kleine werkgevers kunnen de tegemoetkoming gebruiken om bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorgverzekering af te sluiten. Deze verzekering dekt het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte af en helpt kleine werkgevers bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte.

Ook voor de premievaststelling voor de Werkhervattingskas (Whk) gaat dezelfde definitie van kleine werkgever gelden. Op dit moment ligt voor de Whk de grens tussen een kleine en een middelgrote werkgever nog op 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer. Dit geeft de werkgever meer duidelijkheid en vergemakkelijkt de uitvoering. De indeling naar grootte van de werkgever voor een premiejaar wordt gemaakt op basis van het totale premieplichtige loon van de werkgever twee jaar eerder (t-2). Dit sluit aan op de systematiek van de Whk.

Voor zowel kleine werkgevers als (middel)grote werkgevers zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overeenkomstig de huidige systematiek de Aof-premie vaststellen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het verschil tussen de hoge en lage premie maximaal 2 procentpunt mag bedragen.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een andere aanpassing te doen in de Wet financiering sociale verzekeringen. Het betreft de toepassing van de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR) door private uitvoerders. Met dit wetsvoorstel wil de regering zorgen voor meer evenwicht in de toepassing van VCR tussen het UWV als publieke uitvoerder en diverse private uitvoerders.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetsvoorstel | 14-09-2020

Fiscale behandeling bonus zorgprofessionals COVID-19

Zorginstellingen kunnen voor de zorgprofessionals, die naar hun mening in aanmerking komen voor de bonus, een aanvraag indienen bij de minister van VWS. De bonus, inclusief compensatie voor de verschuldigde eindheffing, voor niet-werknemers wordt onder de voorwaarde dat hierover eindheffing wordt afgedragen, uitbetaald aan de zorginstellingen. Bij werknemers is het verstrekken van een nettobedrag van € 1.000 mogelijk door de werkgever de bonussen aan te laten wijzen als eindheffingsbestanddeel en onder te brengen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Bij de subsidie die de werkgevers ontvangen vanuit het Rijk wordt rekening gehouden met een eventueel bedrag aan afgedragen of af te dragen eindheffing. Bonussen, die worden uitgekeerd aan niet-werknemers, kunnen ook worden aangemerkt als eindheffingsbestanddeel. Het voorgestelde eindheffingstarief is 75%. Dit tarief is gelijk aan het tarief dat geldt voor een verstrekking van meer dan € 136 aan niet-werknemers.

Gerichte vrijstelling scholingskosten

De Wet op de loonbelasting bevat een gerichte vrijstelling voor vergoedingen en verstrekkingen voor kwalificerende scholing. Op grond van de huidige bepaling kan een werkgever voor een ex-werknemer geen gebruik maken van deze vrijstelling. Het kabinet stelt voor om de gerichte vrijstelling voor scholing ook te laten gelden bij vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van scholing die voortvloeit uit vroegere arbeid. Hiermee vallen vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers van wie afscheid is of wordt genomen ook onder de reikwijdte van de vrijstelling.

Aanpassen vrije ruimte werkkostenregeling (WKR)

De WKR is de regeling in de loonbelasting voor de behandeling van vergoedingen en verstrekkingen die de werkgever aan de werknemer geeft in het kader van de dienstbetrekking. Binnen de vrije ruimte van de WKR kunnen werkgevers onbelast vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven. De vrije ruimte bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom tot en met € 400.000 plus 1,2% van het meerdere. In het Besluit noodmaatregelen coronacrisis is goedgekeurd dat de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom in 2020 3% bedraagt. Dat wordt nu in de wet vastgelegd.

De vrije ruimte voor het deel van de loonsom vanaf € 400.000 wordt beperkt tot 1,18%. De vrijkomende middelen worden aangewend ter dekking van de verruiming van de gerichte vrijstelling voor scholingskosten.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Fiscale coronareserve (COVID-19)

De fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting heeft als doel de verbetering van de liquiditeitspositie. De mogelijkheid om ten laste van de winst over 2019 een dergelijke reserve te vormen wordt nu wettelijk geregeld.

Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking

De specifieke renteaftrekbeperking beperkt de aftrek van het gezamenlijke bedrag aan renten van alle kwalificerende schulden. Onder de huidige wettekst kan deze specifieke renteaftrekbeperking tot gevolg hebben dat per saldo een bedrag aan negatieve renten en valutawinsten op schulden wordt vrijgesteld. Dit is het geval als het bedrag aan negatieve renten of valutawinsten ter zake van alle kwalificerende schulden het bedrag aan positieve renten, kosten of valutaverliezen overschrijdt. Dat is niet de bedoeling. Daarom wordt voorgesteld dat per kwalificerende schuld de specifieke renteaftrekbeperking per saldo niet langer kan leiden tot een lagere winst. Om te voorkomen dat de aftrekbeperking per kwalificerende schuld kan leiden tot een lagere winst dient voortaan per schuld te worden bepaald of het bedrag aan negatieve rente of valutawinst het bedrag aan positieve rente, valutaverlies of kosten overschrijdt. Voor zover dit het geval is, wordt dit saldo niet langer op grond van deze aftrekbeperking buiten aanmerking gelaten bij het bepalen van de winst. Belastingplichtigen kunnen op grond van deze wijziging de negatieve rente of de valutawinst ter zake van een kwalificerende schuld niet langer afzetten tegen de uitsluiting van aftrek van positieve renten, valutaverliezen of kosten ter zake van andere kwalificerende schulden. Binnen het jaar blijft saldering van renten, kosten en valutaresultaten per kwalificerende schuld mogelijk, maar kan de aftrekbeperking er niet langer toe leiden dat per kwalificerende schuld per saldo sprake is van een vrijstelling van negatieve rente of valutawinst.

Tarieven vennootschapsbelasting

De vennootschapsbelasting kent twee tarieven. Het lage vennootschapsbelastingtarief is van toepassing over de eerste tariefschijf. Het hoge tarief is verschuldigd over de winst boven de eerste tariefschijf. Per 1 januari 2021 zou het hoge vennootschapsbelastingtarief dalen van 25 naar 21,7%. Dit gaat niet door. Het lage vennootschapsbelastingtarief daalt wel van 16,5 naar 15%. De eerste tariefschijf wordt in 2021 verlengd tot € 245.000 en tot € 395.000 in 2022.

Effectief tarief innovatiebox

Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet aangekondigd het effectieve tarief van de innovatiebox met ingang van 2021 te verhogen van 7 naar 9%. Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt aangepast aan de verhoging van het effectieve tarief van de innovatiebox voor wat betreft de verrekening van buitenlandse belasting op royalty’s.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Op grond van de deelnemingsvrijstelling is de winst die een Nederlandse moedervennootschap ontvangt van een dochtervennootschap (deelneming) onder voorwaarden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Niet alleen winsten zijn onbelast, verliezen zijn niet aftrekbaar. De liquidatieverliesregeling vormt een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. Op grond van de liquidatieverliesregeling komen verliezen die ontstaan door de liquidatie van een deelneming in mindering op de winst van de moedermaatschappij. De stakingsverliesregeling vormt een uitzondering op de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten. De stakingsverliesregeling is vergelijkbaar met de liquidatieverliesregeling.

Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet aangekondigd de liquidatie- en stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting te beperken. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is nu ingediend. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat het niet langer mogelijk is om het tijdstip waarop een liquidatie- of stakingsverlies kan worden genomen naar willekeur te plannen. Dat geldt voor alle belastingplichtigen, ongeacht de omvang van het liquidatie- of stakingsverlies. Dit moet de belastingheffing over winsten van multinationals evenwichtiger maken. De voorgestelde beperkingen van de liquidatie- en stakingsverliesregeling treden per 1 januari 2021 in werking en zijn van toepassing op boekjaren die starten op of na 1 januari 2021.

De liquidatieverliesregeling wordt beperkt door drie nieuwe voorwaarden: een kwantitatieve, een territoriale en een temporele voorwaarde.

De kwantitatieve voorwaarde houdt in dat een liquidatieverlies voor zover dit meer bedraagt dan € 5 miljoen alleen in aanmerking wordt genomen als de belastingplichtige beslissende invloed heeft op de besluitvorming van de deelneming. Aan deze voorwaarde is in beginsel voldaan bij een bezit van meer dan 50% van de statutaire stemrechten in de deelneming. De territoriale voorwaarde heeft tot gevolg dat liquidatieverliezen boven € 5 miljoen enkel in aanmerking worden genomen als deze afkomstig zijn uit de EU, de EER of landen waarmee de EU een specifieke associatieovereenkomst heeft gesloten. Het wetsvoorstel bevat een doorkijkbepaling om te vermijden dat aan de kwantitatieve en territoriale voorwaarde kan worden ontkomen door gebruik te maken van een (tussen)houdstervennootschap.

Een liquidatieverlies wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Op grond van de huidige regeling geldt er geen termijn waarbinnen de vereffening moet zijn afgerond. Als gevolg hiervan bestaat de mogelijkheid om het verlies te nemen op een gunstig moment voor de belastingplichtige. Voortaan wordt een liquidatieverlies enkel nog in aanmerking genomen als de liquidatie plaatsvindt binnen drie jaar na het kalenderjaar waarin de onderneming is gestaakt of het besluit daartoe is genomen. Deze temporele voorwaarde geldt ongeacht de omvang van de liquidatieverliezen. Anders dan bij de kwantitatieve en territoriale voorwaarde is de franchise bij de temporele voorwaarde dus niet van toepassing. Ook voor de toepassing van de temporele voorwaarde is een doorkijkbepaling opgenomen die voorkomt dat een belastingplichtige zich eenvoudig aan de werking van de voorwaarde kan onttrekken.

Stakingsverliesregeling

Ook voor toepassing van de stakingsverliesregeling gaan een territoriale en een temporele voorwaarde gelden, vergelijkbaar met de voorwaarden van de liquidatieverliesregeling. In de stakingsverliesregeling wordt geen kwantitatieve voorwaarde ingevoerd.

Overgangsrecht

Met betrekking tot de temporele voorwaarde wordt een overgangsregeling opgenomen. Wanneer vóór 1 januari 2021 de onderneming van het ontbonden lichaam of de activiteiten in de andere staat zijn gestaakt of daartoe is besloten, kan een liquidatie- of stakingsverlies in aanmerking worden genomen als uiterlijk op 31 december 2023 de vereffening van de deelneming is voltooid of de belastingplichtige is opgehouden winst te genieten uit die andere staat. Wel moet aan de overige voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een liquidatieverlies zijn voldaan. Een liquidatie- of stakingsverlies, dat onder het overgangsrecht valt, mag ook na 31 december 2023 nog in aanmerking worden genomen als het niet tijdig voltooien van de vereffening of de staking niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van de heffing van vennootschapsbelasting.

Er geldt een specifieke overgangsbepaling voor de doorkijkbepaling. Dit overgangsrecht ziet op de toepassing van de kwantitatieve en territoriale voorwaarde in de liquidatieverliesregeling. In de situatie waarin het ontbonden lichaam een deelneming of vaste inrichting had die is ontbonden of gestaakt voor 1 januari 2021, is niet beoogd om met behulp van de (tussen)houdstervennootschap aan de toepassing van de kwantitatieve of territoriale voorwaarde te ontkomen, omdat deze nog niet van toepassing waren.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020