Een belastingadviseur die lid is van het Register Belastingadviseurs (RB), mag op grond van het tuchtrecht van deze beroepsorganisatie geen werkzaamheden verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijke uitoefening van het beroep van belastingadviseur, zoals geld uitlenen aan een cliënt. Doet hij dit toch, dan mag zijn werkgever hem ontslaan.
Een belastingadviseur trad in 2011 in dienst bij een accountantskantoor. Op grond van de arbeidsovereenkomst moest de man zich houden aan regels in het kwaliteitshandboek op het gebied van onafhankelijkheid en integriteit. Omdat de man lid was van het Register Belastingadviseurs, moest hij zich ook houden aan de regels van het tuchtrecht van het RB. Dit betekent onder meer dat hij geen werkzaamheden mag verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van een belastingadviseur. Desondanks verstrekte de belastingadviseur in privé een hypothecaire geldlening van € 200.000 aan een cliënt. Toen zijn werkgever dit ontdekte, ontbond hij de arbeidsovereenkomst.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was de belastingadviseur gebonden aan het kwaliteitshandboek van zijn werkgever en aan de gedragsregels van het RB. Dit betekende dat de man niet zonder toestemming van zijn werkgever een lening had mogen verstrekken aan zijn cliënt, aangezien dit onverenigbaar was met zijn onafhankelijke functie van belastingadviseur. Het hof oordeelde dan ook dat er sprake was van verwijtbaar handelen en dat de werkgever de arbeidsovereenkomst mocht ontbinden. Wel moest de werkgever een transitievergoeding betalen, want het hof vond het handelen van de adviseur niet dusdanig verwijtbaar dat hij geen recht had op een transitievergoeding. Hierbij liet het hof meewegen dat het voor een belastingadviseur niet expliciet verboden is om geldleningen te verstrekken. Bovendien had de adviseur niet geprobeerd om de verstrekte lening achter te houden voor zijn werkgever, aangezien hij de lening expliciet had vermeld in de jaarrekening.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-4-2019

Als iemand een woning verkoopt aan zijn/haar erfgenaam en na de verkoop in de woning mag blijven wonen, dan is het na het overlijden van de erflater mogelijk dat de erfgenaam de woning krachtens erfrecht heeft verkregen.
In deze zaak woonden een moeder en haar dochter samen in een woning die eigendom was van de moeder. In december 2014 verkocht de moeder de woning aan haar dochter voor een prijs van € 155.000. Bij het vaststellen van de koopprijs was rekening gehouden met een recht van vruchtgebruik en het feit dat de moeder in de woning bleef wonen. Omdat de dochter de koopsom schuldig bleef, werd hiervoor een overeenkomst van geldlening gesloten. Vervolgens schold de moeder de geldlening kwijt, waarbij zij een beroep deed op de verhoogde vrijstelling van € 100.000 voor het schenken van een woning. De dochter betaalde over het restant (€ 55.000) € 5.500 schenkbelasting.
Toen de moeder in 2015 overleed, binnen 180 dagen na verkoop van de woning, stelde de inspecteur dat de dochter de woning fictief krachtens erfrecht had verkregen. Het hof was het hiermee eens. Aangezien de moeder na de verkoop tot haar overlijden in de woning was blijven wonen en zij voor het woongenot niet de minimale vergoeding van 6% (per jaar) over de waarde van de woning had betaald, gold de fictiebepaling uit de Successiewet. De woning behoorde daarom tot de nalatenschap van de moeder en de dochter had de woning fictief verkregen.
Bron: Hof Den Haag, 26-4-2019

Een kwart van de Nederlanders overweegt een carrièreswitch. Dat blijkt uit onderzoek van Indeed onder 1.077 Nederlandse werkenden. De voornaamste redenen zijn een hoger salaris, leuker werk willen of de behoefte aan iets anders.
De keuze om iets anders te gaan doen blijkt daarbij vaak een goede. Een derde van de Nederlanders maakte daadwerkelijk een carrièreswitch en 18% heeft dit zelfs meerdere keren gedaan. De helft van de werkenden in Nederland overweegt op dit moment geen banenwissel, maar heeft dit wel eens overwogen. Naast iets totaal anders gaan doen, is een soortgelijke functie als de huidige baan maar dan in een andere sector ook een mogelijkheid. Voor ruim 40% is dit een optie.
Opvallend is dat een groot deel van de respondenten aangeeft niet voldaan thuis te komen na een werkdag. De meerderheid van de respondenten (63%) komt meestal wel of vrijwel altijd voldaan thuis van het werk. Voor de rest geldt dit niet. Zij komen even vaak wel als niet, meestal niet of zelfs helemaal nooit met een voldaan gevoel thuis na een werkdag.
De meerderheid van de respondenten laat de mate waarin het werk betekenisvol is meespelen in de afweging om te solliciteren.
Bron: Managersonline.nl, 30-4-2019

Het gebruik van een stichting als certificaathouder om te voorkomen dat een vordering bij een grootaandeelhouder in box 2 valt, werkt niet als de stichting alleen op papier een certificaathouder is. De stichting moet een praktische invulling kunnen geven aan haar certificaathouderrechten.
Een man houdt via zijn holding een belang van 80% in een tussenhoudstervennootschap. Deze tussenhoudster bezit een bouwterrein waarop een ander bedrijf een kantoor wil bouwen. De tussenhoudster komt met het andere bedrijf overeen dat de ontwikkeling van het kantoorpand zal plaatsvinden in een andere vennootschap. De tussenhoudster verkrijgt een economisch belang van 30% in deze vennootschap. Op 19 september 2005 draagt de tussenhoudster dit belang over aan anderen. De man, zijn zoon en dochter verkrijgen samen 12,6%. Diezelfde dag verkopen zij dit belang aan een bv, die de koopprijs schuldig blijft. De bv moet over deze lening een winstafhankelijke vergoeding betalen. De aandelen van die bv zijn in handen van een stichting. Bovendien verstrekt de holding van de vader een lening aan een stichting om de te certificeren aandelen in de bv vol te storten. De holding verkrijgt daarbij het pandrecht op de certificaten. De aandelen in de bv belanden bij een andere stichting. Om zekerheid voor de lening aan te stellen verleent die andere stichting het pandrecht op de aandelen aan de dga en zijn kinderen. Volgens de dga, zijn zoon en zijn dochter valt de lening aan de bv in box 3. De Belastingdienst stelt echter dat deze vordering in box 1 valt.
Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van belang wie de feitelijke eigenaar is van de certificaten. Formeel gezien is de stichting de eigenaar van de certificaten. Maar door alle overeenkomsten die zij heeft gesloten met de man en zijn kinderen stellen haar certificaathouderrechten niets voor. Zo mist de stichting het recht om vergaderingen bij te wonen. De rechtbank constateert dat de certificaten voor rekening van de dga en zijn kinderen worden gehouden. Het gevolg is dat zij een aanmerkelijk belang in de bv hebben, zodat de geldlening aan die bv een vorm van terbeschikkingstelling is. De vergoedingen op de leningen zijn daarom belast als inkomen uit overige werkzaamheden in box 1.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2018 (gepubl. 05-5-2019)

De financiële positie van pensioenfondsen verbeterde in het eerste kwartaal van 2019 wel, maar is nog niet toereikend. Dit blijkt uit cijfers die pensioenfondsen aan toezichthouder De Nederlandsche Bank hebben verstrekt.
Het vermogen van de pensioenfondsen groeide, vooral door de wereldwijde stijging van de aandelenkoersen, met 105 miljard naar 1.433 miljard. Daar staat tegenover dat ook de financiële verplichtingen, vooral als gevolg van een verdere daling van de rente, met 80 miljard toenamen tot 1.367 miljard.
De actuele dekkingsgraad is de barometer voor de financiële positie van pensioenfondsen. Deze stond aan het einde van het eerste kwartaal van 2019 op 104,8%; een stijging ten opzichte van het vierde kwartaal van 1,5 procentpunt.
Zo’n 56% van alle pensioenaanspraken staan uit bij een van de 44 pensioenfondsen waarvan de beleidsdekkingsgraad niet aan het wettelijk vereiste minimum van 104,2% voldoet. Dit betreft 1,9 miljoen aanspraken voor pensioengerechtigde deelnemers, 3,5 miljoen aanspraken voor actieve deelnemers en 4,9 miljoen aanspraken voor gewezen deelnemers.
Ongeveer een vijfde deel van alle pensioenaanspraken staat uit bij een van de 112 pensioenfondsen met een beleidsdekkingsgraad van meer dan 110%. Het betreft 1 miljoen aanspraken voor actieve, 2,1 miljoen aanspraken voor gewezen en 0,9 miljoen aanspraken voor pensioengerechtigde deelnemers. De pensioenaanspraken bij pensioenfondsen hebben uitsluitend betrekking op een arbeidsgerelateerd pensioen dat aanvullend is bovenop de AOW.
Bron: DNB.nl, 30-4-2019

Anders dan in het Champignonkwekerij-arrest etiketteerden de vennoten hun woning tot ondernemingsvermogen. Daarom is volgens de rechtbank terecht een bedrag voor privégebruik van de woning aangegeven.
Een echtpaar exploiteert in firma-verband een transportbedrijf. In 2009 en 2010 laten zij op hun grond een woning bouwen en nemen die in 2010 in gebruik. Dit gebruik is deels voor de onderneming. Voor de inkomstenbelasting is de volledige woning privé. De firma heeft de in rekening gebrachte omzetbelasting voor de bouw van de woning volledig in aftrek gebracht. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen haar eigen btw-aangiften voor de bijtelling wegens het privégebruik van de woning. De inspecteur heeft de bezwaarschriften afgewezen. Voor Rechtbank Noord-Nederland is het de vraag of in de btw-aangifte een bedrag vanwege privégebruik van de woning moet worden meegenomen. Het echtpaar neemt voor de rechtbank het standpunt in dat zij het privédeel van de woning nooit tot het ondernemingsvermogen voor de omzetbelasting hadden mogen rekenen. Voor dit standpunt beroept het echtpaar zich op het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015 (Champignonkwekerij-arrest). De rechtbank stelt vast dat het echtpaar tijdens de bouw van de woning de keuze heeft gemaakt de in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek te brengen. Dat was toen volledig in overeenstemming met de wet- en regelgeving. Door de voorbelasting volledig in aftrek te brengen, heeft het echtpaar er voor gekozen om de volledige woning als investeringsgoed te beschouwen, dat zowel zakelijk als privé wordt gebruikt. De rechtbank wijst het beroep op het hiervoor genoemde Champignonkwekerij-arrest af. In dat arrest kozen de vennoten er juist voor de woning niet als ondernemingsvermogen te kwalificeren, terwijl de vennoten dat in dit geval wel hebben gedaan.
Bron: Rb. Noord-Nederland 23-4-2019

Als bij de uitvoering van het testament van een overleden ouder ten gunste van de kinderen – en ten nadele van de andere ouder – van het testament wordt afgeweken, kan dit gevolgen hebben voor de erfbelasting die moet worden betaald na het overlijden van de tweede ouder. Dit blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Den Haag.
In deze zaak hadden twee echtgenoten die in gemeenschap van goederen waren getrouwd, in hun beider testamenten de toenmalige ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Dit betekende dat toen de man overleed, zijn vrouw de gehele nalatenschap kreeg toebedeeld. Hun zoon verkreeg een onderbedelingsvordering op zijn moeder, waarbij het testament bepaalde dat deze vordering pas opeisbaar was bij het overlijden, hertrouwen in gemeenschap van goederen, faillissement of surséance van betaling van de moeder. Vervolgens stelden de moeder en haar zoon bij de notaris een akte op waarin de opeisbaarheidsgronden werden uitgebreid: de hoofdsom van de onderbedelingsvordering zou ook opeisbaar zijn als de moeder zou verhuizen naar een verpleeghuis of bejaardentehuis. Een jaar later droeg de moeder de economische eigendom van een woning over aan haar zoon, waarbij de koopprijs voor een deel werd verrekend met de onderbedelingsvordering. Het restant van de koopprijs werd kwijtgescholden.
De inspecteur vond dat de afwijkingen van het testament ertoe leidden dat de zoon bij het overlijden van zijn moeder een fictief voordeel uit erfenis genoot. De rechtbank was het met de inspecteur eens. Het zou anders zijn geweest als de moeder een compenserende vergoeding had ontvangen voor de afwijkingen van het testament. Maar omdat dit niet het geval was, was na het overlijden van de moeder de belastbare nalatenschap hoger als gevolg van het fictieve voordeel uit erfenis.
Bron: Rb. Den Haag, 8-3-2019 (gepubl. 26-4-2019)

In Nederland komen jaarlijks zo’n 4.000 werknemers om door vies en gevaarlijk werk. En dat aantal stijgt. Een slechte zaak volgens VNO-NCW. De Stichting Arbeidsongevallen heeft een aantal verbetervoorstellen gedaan.
Volgens VNO-NCW is er al veel winst te behalen door betere kennis van het werk en de stoffen waarmee gewerkt wordt. De Stichting Arbeidsongevallen heeft volgens VNO-NCW een aantal goede voorstellen gedaan voor verbetering. Niet het beboeten van bedrijven moet voorop staan, maar juist actie aan de voorkant zodat bedrijven op voorhand maatregelen nemen en leren van incidenten. Juist door daar beter over te adviseren vanuit de Inspectie en met een gezamenlijke aanpak is veel winst te behalen.
Ook verwijst het VNO-NCW naar het recente voorstel van de Commissie Van Straalen die het kabinet adviseert over verbetering van regelgeving voor het MKB.
Deze Commissie adviseerde tot verdere vereenvoudiging van bestaande elektronische middelen, zoals een eenvoudige online tool om die RIE in te vullen. Verder kunnen die middelen meer worden voorzien van een sectorspecifiek menu om zo min mogelijk tijd verloren te laten te laten gaan.
Bron: VNO-NCW, 26-04-2019

De salderingsregeling voor zonnepanelen wordt tot 1 januari 2023 voortgezet. Dit hebben minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat en staatssecretaris Snel van Financiën besloten. Hierdoor blijft het voor huishoudens en MKB-bedrijven financieel aantrekkelijk om te investeren in zonnepanelen.
Onder de salderingsregeling kunnen eigenaren van zonnepanelen de stroom die zij met zonnepanelen opwekken en terugleveren aan het net, aftrekken van hun eigen energieverbruik. Dit levert hen een voordeel op op hun energiebelastingen. In het Regeerakkoord was vastgelegd dat de salderingsregeling per 1 januari 2020 zou worden afgeschaft, maar nu is toch besloten om de looptijd van de regeling met drie jaar te verlengen. Per 1 januari 2013 wordt de salderingsregeling geleidelijk afgebouwd, wat betekent dat het voordeel op de energiebelastingen voor huishoudens en bedrijven elk jaar minder wordt. In 2031 is dit voordeel nihil en ontvangen eigenaren van zonnepanelen uitsluitend een vergoeding van de energieleverancier voor de teruggeleverde stroom. Volgens de betrokken ministeries zal het op de lange termijn ook zonder subsidie financieel aantrekkelijk zijn om zonnepanelen te installeren, aangezien zonnepanelen steeds goedkoper worden.
Voor de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling is het voor de Belastingdienst noodzakelijk dat eigenaren van zonnepanelen beschikken over een meter die de levering en teruglevering van energie afzonderlijk kan meten. Dit wordt een meter met een dubbel telwerk genoemd. Vanaf 1 januari 2023 moeten huishoudens en mkb-bedrijven met zonnepanelen verplicht over zo’n meter beschikken, zodat de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling in 2023 kan starten.
Bron: Min. van EZ&K, 26-4-2019

In 2018 zijn in totaal 53.390 extra banen gerealiseerd. Dit blijkt uit de Trendrapportage banenafspraak van het UWV.
UWV publiceert op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Werkkamer sinds eind 2015 ieder kwartaal de Regionale rapportage banenafspraak. De nieuwste rapportage bevat de stand van zaken per 31 december 2018. Deze trendrapportage geeft aan hoe de omvang van de doelgroep banenafspraak zich ontwikkelt en hoeveel banen er in de definitie van de banenafspraak per arbeidsmarktregio gerealiseerd zijn.
Eind 2018 moesten werkgevers 43.500 extra banen realiseren ten opzichte van de nulmeting. De trendrapportage laat zien dat er tot en met het vierde kwartaal van 2018 in totaal 53.390 extra banen zijn gerealiseerd. De netto ontwikkeling (het saldo van de extra inclusieve banen minus de verloren inclusieve banen) ten opzichte van de nulmeting ziet er als volgt uit:

40.942 extra banen via een regulier dienstverband, waarvan 2.607 bij de overheid en 38.335 in de markt.
12.448 extra banen via een uitzendcontract of detachering; deze zijn nu nog niet onder te verdelen naar overheid en markt.

Bron: AWVN, 26-4-2019