2 februari 2017. Een investeringsmaatschappij kan aansprakelijk zijn voor een overtreding van de Mededingingswet door een dochtervennootschap. Dat blijkt uit een uitspraak vorige week van de rechtbank Rotterdam.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in 2010 boetes opgelegd aan veertien meelproducenten omdat ze verboden kartelafspraken hadden gemaakt. Een van de beboete bedrijven, Meneba, was destijds in handen van twee private-equitybedrijven. Meneba stelde dat de boete aan de moedervennootschappen toegerekend diende te worden, wat de ACM vervolgens deed. Een van de twee investeerders, Bencis, ging bij de rechtbank in beroep tegen deze boete. De rechtbank oordeelt echter dat de overtreding van Meneba kon worden toegerekend aan Bencis en laat de boetes in stand. ‘Ook bij investeringsmaatschappijen blijft de vraag of de dochterondernemingen zelfstandig hun gedrag bepalen of dat de moeder (het private-equitybedrijf) beslissende invloed heeft op de dochterondernemingen,’ zo licht de ACM toe. De rechtbank komt tot de conclusie dat er bij Bencis sprake was van beslissende invloed en daarmee van één onderneming in de zin van het mededingingsrecht. Bron: SC online 30-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-02-02 11:58:242017-03-09 20:25:14Investeerder aansprakelijk voor kartel
31 januari 2017. Dalende huizenprijzen hebben een dempende invloed gehad op de hoogte van de nalatenschappen. In 2014 lieten ruim 138.000 overledenen bijna € 13,6 miljard aan vermogen na. In 2011 was dat nog € 15,1 miljard.
Het nagelaten bedrag bestond in 2014 voor € 16,4 miljard uit bezittingen en € 2,8 miljard aan schulden. De nagelaten woning vormt de grootste post in de nalatenschappen. Het saldo van de nagelaten eigen woning kwam in 2014 uit op € 5,2 miljard. Van de 42.000 overledenen die een woning nalieten (31 procent) had de woning een mediane waarde van € 136.000. Bij 60 procent van deze erflaters rustte nog een hypotheekschuld op de woning. Meer dan 90 procent van de overledenen liet bank- en spaartegoeden na, een op de negen nalatenschappen bevatte effecten met een totale waarde van € 2 miljard. Het mediane nagelaten vermogen van alle overledenen kwam in 2014 uit op € 19.600, ruim € 2.000 lager dan in 2011. Ruim 13 procent van de erflaters liet € 200.000 of meer na, meer dan 60 procent liet minder dan € 50.000 na. Van de overledenen lieten 8.000 een schuld na, 17.000 bezaten minder dan duizend euro. De groep overledenen die een schuld naliet is sinds 2011 gestegen van 3 procent naar 6 procent. Het nagelaten vermogen is groter naarmate erflaters ouder zijn. Zij hebben namelijk langer de tijd gehad om vermogen op te bouwen dan jongeren. Erflaters van 70 tot 75 jaar lieten het meeste vermogen na, in doorsnee € 24.000. Overledenen tussen 75 en 95 jaar lieten tussen € 21.000 en € 23.000 euro. De omvang van het nagelaten vermogen verschilt sterk tussen mannen en vrouwen. Mannen lieten in doorsnee € 23.000 na, € 5.000 meer dan vrouwen. Maar ongehuwde vrouwen lieten gemiddeld weer € 11.000 meer vermogen na dan ongehuwde mannen. Getrouwde mannen daarentegen laten € 3.000 meer na dan getrouwde vrouwen en een weduwnaar € 10.000 meer dan een weduwe. Scheiden is nadelig voor de nalatenschap: overledenen die gescheiden waren, lieten het minst na, ongeveer € 3.000 voor zowel mannen als vrouwen. Bron: CBS 30-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-02-01 02:54:452017-03-09 20:25:14Minder vermogen nagelaten in 2014
31 januari 2017. Een onlangs gepubliceerde uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant maakt duidelijk dat organisaties voor toepassing van de vrijwilligersregeling vergoedingen uit verschillende jaren en tijdvakken niet moeten samenvoegen.
Een gemeente heeft vrijwilligers ingeschakeld voor werkzaamheden in de WMO Advies Raad. Zij ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen en andere bijeenkomsten vacatiegeld. Eén van de vrijwilligers heeft in 2013 een bedrag ontvangen van € 1.534 (de vergoeding). Daarvan had een bedrag van € 1.298 betrekking op bijeenkomsten in 2013 en een bedrag van € 236 op bijeenkomsten in 2012. Per jaar bleef de vergoeding weliswaar onder de grens van € 1.500 maar de betaling in één keer niet. Voor de IB werd het niet aangemerkt als een onbelaste vrijwilligersvergoeding. Het bedrag van € 1.298 voor 2013 werd aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De vrijwilliger gaat in beroep, maar krijgt bij de rechter niet zijn gelijk: de rechtbank kijkt voor de beoordeling van de grenzen van de vrijwilligersregeling naar het in een jaar ontvangen bedrag. Dat de betaling betrekking heeft op meerdere jaren en voor de inkomstenbelasting als uitgangspunt ook aan de verschillende jaren wordt toegerekend maakt dit niet anders. Dit betekent dat organisaties die met vrijwilligers werken en binnen de grenzen van de vrijwilligersregeling willen blijven, betalingen voor verschillende jaren en tijdvakken niet moeten samenvoegen. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 31-08- 2016 (publ. 20-12-2016)
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-02-01 02:54:452017-03-09 20:25:15Let op met vrijwilligersvergoedingen
30 januari 2017. Volgen de Vereniging Zakelijke Rijders (VZR) staat ten onrechte in het leeuwendeel van de autoregelingen tussen werkgever en werknemer nog een bepaling over eigen risico voor schades gereden in werktijd. VZR wijst erop dat werkgevers met het doorbelasten van eigen risico de wet overtreden.
VZR verrichte recent onderzoek naar de bepalingen in autoregelingen. Uit dit onderzoek blijkt dat in meer dan 60% van de autoregelingen van werkgevers ten onrechte een bepaling is opgenomen inzake eigen risico voor schades gereden in werktijd. VZR wijst er op dat de werkgever geen eigen risico mag doorbelasten als de schade onder werktijd ontstaat. Op grond van art. 7:661 lid 1 BW zijn werknemers volgens VZR niet aansprakelijk voor schade die tijdens werktijd is toegebracht aan spullen van de werkgever. Een uitzondering geldt op grond van art. 7:661 BW in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van de werknemer. Wel is het mogelijk ten nadele van de werknemer art. 7:661 lid 1 BW af te wijken voor zover de werknemer hiervoor verzekerd is. De kwestie was al in 2010 aangekaart. In een artikel in het AD werd hierover gepubliceerd. De conclusie was toen, na raadpleging van diverse juristen, dat VZR het bij het rechte eind had. Volgens VZR is er sindsdien weinig veranderd. In de praktijk hoort de vereniging vaak dat eigen risico onder werktijd gewoon doorbelast wordt en soms zelfs progressief oploopt tot € 750 per gebeurtenis. Bij in privétijd gereden schade mag een werkgever het eigen risico wel doorbelasten. Maar dat moet dan wel in verhouding staan met wat er normaal gesproken betaald zou worden als een werknemer privé verzekerd zou zijn. Het gebruikelijke eigen risico bij een particuliere autoschadeverzekering ligt tussen de € 150 en € 300. VZR vindt dat het eigen risico voor de berijder van een auto van de zaak nooit hoger mag zijn dan deze € 300. Bron: VZR 26-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-01-30 11:47:442017-03-09 20:25:15Eigen risico voor zakelijke rijder onterecht
Meer overwerk en hogere werkdruk onder incidentele thuiswerkers
27 januari 2017. Incidenteel thuiswerkende werknemers werken beduidend vaker over (83 procent) dan niet-thuiswerkers (62 procent) en werknemers die gewoonlijk thuiswerken (67 procent). Het afmaken van (over)werk is voor veel werknemers die incidenteel thuiswerken de belangrijkste reden om thuis te werken. Dat blijkt uit onderzoek van TNO en CBS.
Onder werknemers werken vooral managers, ICT’ers en docenten frequent incidenteel thuis. Zij werken ook vaak over en ervaren relatief vaak een hoge werkdruk. Ook zelfstandig ondernemers die incidenteel thuiswerken ervaren relatief vaak een hoge werkdruk, vaker dan werknemers. In 2015 werkten bijna 3 miljoen van de 8,3 miljoen werknemers en zelfstandigen (36 procent) wel eens thuis of vanuit thuis. Van deze thuiswerkers doet 62 procent dat incidenteel. Van de werknemers die incidenteel thuiswerken geeft 61 procent aan dat familieactiviteiten er weleens bij in schieten vanwege het werk. Vaker dan werkenden die gewoonlijk thuiswerken of juist helemaal niet thuiswerken, geven incidentele thuiswerkers aan dat ze activiteiten met hun familie missen of verwaarlozen. Bron: CBS 25-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-01-28 02:42:202017-03-09 20:25:15Meer overwerk en hogere werkdruk onder incidentele thuiswerkers
26 januari 2017. De Eerste Kamer heeft ingestemd met de stapsgewijze verhoging van het minimumjeugdloon. Op 24 januari is het wetsvoorstel als hamerstuk afgedaan. Het minimumjeugdloon vanaf 21 jaar zal nu in stappen worden afgeschaft.
De komende jaren gaat het minimumjeugdloon daarom in stappen omhoog, zodat jongeren van 21 jaar het minimumloon (WML) gaan verdienen. Na inwerkingtreding van de zal eerst het minimumloon van 22-jarigen op het niveau van het volwassenminimumloon worden gebracht en zal het minimumloon van 21-jarigen worden verhoogd van 72,5% naar 85% van het volwassenminimumloon. Ook het minimumloon voor 18, 19 en 20-jarigen zal meestijgen om het risico te beperken dat de verschillende leeftijden een rol gaan spelen bij het aannemen van mensen. Voordat de leeftijdsgrens wordt voor het volwassenminimumloon naar 21 jaar volgt nog een evaluatie waarbij onder meer gekeken wordt naar de werkgelegenheidseffecten. Om baanverlies te voorkomen, neemt het kabinet compenserende maatregelen. Een van de maatregelen die in het wetsvoorstel is opgenomen is een tegemoetkoming voor werkgevers voor de verhoging van het minimumjeugdloon. Voor deze compensatie wordt gebruik gemaakt van de systematiek van het Lage-inkomensvoordeel uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. De compensatie wordt toegekend op basis van twee kenmerken: de leeftijd die de werknemer op 31 december van het voorafgaande kalenderjaar heeft bereikt en het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar waarover het minimumjeugdloon voordeel wordt toegekend. Maar anders dan bij het Lage-inkomensvoordeel speelt hierbij het aantal verloonde uren geen rol. Verder wijzigt het wet de wet de stukloonbepaling. Betaling op basis van stukloon blijft mogelijk, maar werknemers gaan ten minste het WML verdienen. Ook vallen alle meerwerk-uren voortaan onder het WML. Bron: Eerste Kamer 24-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-01-27 02:43:032017-03-09 20:25:15Minimumjeugdloon stapsgewijs omhoog
Voor ex-partner betaalde hypotheekrente niet aftrekbaar
26 januari 2017. De overeenkomst tussen een man en zijn ex-partner, waarbij hij alle hypotheekrente op zich neemt en in zijn IB-aangifte in aftrek brengt, bindt de beide ex-partners onderling, maar werkt niet ten opzichte van de inspecteur. Aangezien de vrouw economisch eigenaar is van de helft van de woning is zij gerechtigd tot aftrek van de helft van de hypotheekrente.
De relatie tussen een man en vrouw eindigt april 2011. De man blijft tot eind van dat jaar in de woning wonen, waarna deze wordt verkocht. De hypotheek stond voor 50% zowel op naam van de man als op naam van de vrouw. Alle kosten, lasten en voordelen en de verkoopwinst van de woning werden gezamenlijk gedeeld. De man stelt dat hij een overeenkomst met zijn ex-partner had gesloten waarbij hij voor de rest van 2011 de hypotheekrente zou betalen en in aftrek brengen. Hij nam daarom 100% van de hypotheekrente van de eigenwoning en het gehele eigenwoningforfait van de woning in zijn aangifte IB/PV 2011 in aanmerking. In de aangifte wordt niet gekozen voor fiscaal partnerschap. De inspecteur wijkt echter af van de aangifte en corrigeert de helft van de in aanmerking genomen hypotheekrente alsook de helft van het aangegeven eigenwoningforfait. De zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank, die oordeelt dat de vrouw heel 2011 economisch gerechtigd was tot de woning. Volgens de rechtbank heeft de man daarom alléén recht op aftrek van zijn deel (de helft) van de hypotheekrente. Aangezien de ex-partner economisch eigenaar was van de helft van de woning, bleef (haar aandeel in) de eigen woning na haar vertrek nog aangemerkt als eigen woning zodat haar aandeel in de hypotheekrente voor haar aftrekbaar bleef. Nu de ex-partners in de aangifte IB 2011 niet kozen voor fiscaal partnerschap, konden zij de aftrek niet aan een van beiden toedelen. De overeenkomst tussen hen beid ten aanzien van de hypotheekrente bindt alleen partijen maar werkt niet ten opzichte van de inspecteur. Het gegeven dat de hypotheekrente vanaf 1 april 2011 geheel door de man is betaald, maakt niet dat dat hele bedrag dan ook bij hem aftrekbaar is. Bron: Rb Zeeland – West-Brabant 13-04-2016 (publ. 12-01-2017)
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-01-27 02:43:022017-01-27 03:43:03Voor ex-partner betaalde hypotheekrente niet aftrekbaar
25 januari 2017. De Eerste Kamer is dinsdag akkoord gegaan met de Implementatiewet privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht. Een belangrijk onderdeel van deze wet is dat benadeelden toegang krijgen tot bewijsmateriaal van de toezichthouder. Daarmee in de hand kunnen ze een civiele procedure opstarten om schadevergoeding te eisen van bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan verboden afspraken.
Dit wetsvoorstel implementeert de EU-richtlijn 2014/104/EU. De richtlijn bevat regels over schadevergoedingsvorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht van de Europese Unie. Met de richtlijn wordt gegarandeerd dat benadeelden van mededingingsinbreuken daadwerkelijk een schadevergoeding kunnen vorderen. De richtlijn voorkomt ook dat de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht de publiekrechtelijke handhaving door de Europese Commissie en nationale mededingingsautoriteiten doorkruist. De toegang voor benadeelden tot het bewijsmateriaal van de toezichthouder is niet onbeperkt. Zo kunnen clementieverklaringen van kartelverklikkers en verklaringen met het oog op een schikking nooit worden gebruikt in een civielrechtelijke procedure. De mededingingsautoriteiten hoeven tot deze documenten geen toegang te verlenen. De nieuwe regels moeten kartels minder interessant maken. De redenatie is dat wanneer inbreukplegers aangesproken worden tot vergoeding van door een kartel veroorzaakte schade, een kartel minder snel tot economisch voordeel zal leiden. Bron: SConline 25-01-2017; EK 24-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-01-26 02:40:242017-01-26 03:40:24Versterking positie kartelbenadeelden
24 januari 2017. Op 23 januari is bij de Tweede Kamer de novelle bij het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen ingediend. In de novelle is een voorstel opgenomen om de kosten en lasten voor toekomstige loon- en prijsontwikkelingen (indexatie) onder voorwaarden aftrekbaar te maken.
Eind vorig jaar werd de stemming over het wetsvoorstel uitgesteld en kondigde de staatssecretaris nader onderzoek en een novelle (een wijziging op een aangenomen wetsvoorstel) aan. Aanleiding: signalen dat de aftrek van de lasten van de toekomstige indexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken op het moment van afkoop of omzetting in een oudedagsverplichting, tot een budgettaire tegenvaller zou kunnen leiden. Nader onderzoek wijst uit dat hier geen sprake van zal zijn. In het wetsvoorstel is namelijk opgenomen dat de aftrek van de lasten van toekomstige indexatie op het moment van afkoop of omzetting is uitgesloten. Dit is volgens de staatssecretaris echter weer te stringent. Volledig uitsluiten van de aftrek is ongewenst omdat een kleine groep dga’s (circa 6%) hierdoor ten onrechte benadeeld zou worden. In het wetsvoorstel komt nu een versoepeling voor dga’s die voor Prinsjesdag 2016 in de aangifte bv een actiefpost hadden opgenomen voor toekomstige indexatie. Ingeval het pensioen in eigen beheer fiscaal gefaciliteerd wordt afgekocht, mag het (negatieve) voordeel dat voortvloeit uit de vrijval van de eerder op de fiscale balans geactiveerde kosten en lasten voor de toekomstige indexatie op het moment van afkoop in één keer ten laste van de winst worden gebracht. Ingeval het pensioen in eigen beheer wordt omgezet in een oudedagsverplichting mag het (negatieve) voordeel dat voortvloeit uit de vrijval van de eerder op de fiscale balans geactiveerde kosten en lasten voor de toekomstige indexatie in gelijke jaarlijkse delen (het aantal gehele jaren tot de 87-jarige leeftijd) ten laste van de winst worden gebracht. Bron: MvF 23-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-01-24 12:01:412017-01-24 13:01:42Novelle PEB: tegemoetkoming voor indexatie
Vermogensrendementsheffing niet in strijd met eigendomsrecht
23 januari 2017. Rechtbank Noord-Nederland heeft zich op 19 januari 2017 aangesloten bij de uitspraak van de Bredase rechtbank van 11 januari 2011 over fictief rendement. De uitspraak houdt in dat de vermogensrendementsheffing die de fiscus oplegt, niet in strijd is met Europese verdragen.
In een proefprocedure over het belastingjaar 2014 over de houdbaarheid van de box-3 heffing, past de rechtbank Noord-Nederland het arrest toe van de Hoge Raad van 10 juni 2016. In dat arrest ging het om de vraag of het destijds door de wetgever veronderstelde rendement van 4% voor een lange reeks van jaren voor particulieren inmiddels ‘niet meer haalbaar is’. De rechtbank beslist dat die vraag pas kan worden beantwoord nadat een periode van ten minste tien aaneengesloten jaren is verstreken waarin het rendement op risico-arme beleggingen (zoals staatsobligaties van landen met een hoge kredietwaardigheid) telkens lager is geweest dan 4%. De rechtbank komt vervolgens tot de conclusie dat de belastingplichtige niet heeft bewezen dat eind 2013 ten minste tien aaneengesloten jaren met een dergelijk onderrendement waren verstreken en verklaart daarom het beroep ongegrond. De vermogensrendementsheffing gaat uit van een fictief rendement van 4% op vermogens, waarover vervolgens 30% belasting moet worden betaald. Dat rendement van 4% werd de afgelopen jaren echter vaak niet gehaald vanwege de lage rente. De heffing is daarom volgens de Bond voor Belastingbetalers in strijd met het eigendomsrecht, zoals dat is vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (art. 1 Eerste Protocol EVRM). Voor de Bond voor Belastingbetalers komt de uitspraak niet geheel onverwacht, aldus voorzitter Jurgen de Vries. De Vries zegt dat de bond op basis van alle uitspraken gaat bekijken welke juridische vervolgstappen zij nog gaan zetten. Bron: Rb. Noord-Nederland 19-01-2017
https://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.png00Burgers Accountants en Adviseurshttps://www.burgersaccountants.nl/wp-content/uploads/2016/01/burgers-logo-300x92.pngBurgers Accountants en Adviseurs2017-01-24 03:11:352017-01-24 04:11:35Vermogensrendementsheffing niet in strijd met eigendomsrecht
Onze website gebruikt cookies. Als u verder gaat op onze website, gaat u akkoord met het gebruik hiervan. OK
Privacy & Cookies
Privacy Overview
This website uses cookies to improve your experience while you navigate through the website. Out of these cookies, the cookies that are categorized as necessary are stored on your browser as they are as essential for the working of basic functionalities of the website. We also use third-party cookies that help us analyze and understand how you use this website. These cookies will be stored in your browser only with your consent. You also have the option to opt-out of these cookies. But opting out of some of these cookies may have an effect on your browsing experience.
Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Investeerder aansprakelijk voor kartel
Investeerder aansprakelijk voor kartel
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in 2010 boetes opgelegd aan veertien meelproducenten omdat ze verboden kartelafspraken hadden gemaakt. Een van de beboete bedrijven, Meneba, was destijds in handen van twee private-equitybedrijven. Meneba stelde dat de boete aan de moedervennootschappen toegerekend diende te worden, wat de ACM vervolgens deed.
Een van de twee investeerders, Bencis, ging bij de rechtbank in beroep tegen deze boete. De rechtbank oordeelt echter dat de overtreding van Meneba kon worden toegerekend aan Bencis en laat de boetes in stand. ‘Ook bij investeringsmaatschappijen blijft de vraag of de dochterondernemingen zelfstandig hun gedrag bepalen of dat de moeder (het private-equitybedrijf) beslissende invloed heeft op de dochterondernemingen,’ zo licht de ACM toe.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er bij Bencis sprake was van beslissende invloed en daarmee van één onderneming in de zin van het mededingingsrecht.
Bron: SC online 30-01-2017
Minder vermogen nagelaten in 2014
Minder vermogen nagelaten in 2014
Het nagelaten bedrag bestond in 2014 voor € 16,4 miljard uit bezittingen en € 2,8 miljard aan schulden. De nagelaten woning vormt de grootste post in de nalatenschappen. Het saldo van de nagelaten eigen woning kwam in 2014 uit op € 5,2 miljard. Van de 42.000 overledenen die een woning nalieten (31 procent) had de woning een mediane waarde van € 136.000. Bij 60 procent van deze erflaters rustte nog een hypotheekschuld op de woning. Meer dan 90 procent van de overledenen liet bank- en spaartegoeden na, een op de negen nalatenschappen bevatte effecten met een totale waarde van € 2 miljard.
Het mediane nagelaten vermogen van alle overledenen kwam in 2014 uit op € 19.600, ruim € 2.000 lager dan in 2011. Ruim 13 procent van de erflaters liet € 200.000 of meer na, meer dan 60 procent liet minder dan € 50.000 na. Van de overledenen lieten 8.000 een schuld na, 17.000 bezaten minder dan duizend euro. De groep overledenen die een schuld naliet is sinds 2011 gestegen van 3 procent naar 6 procent.
Het nagelaten vermogen is groter naarmate erflaters ouder zijn. Zij hebben namelijk langer de tijd gehad om vermogen op te bouwen dan jongeren. Erflaters van 70 tot 75 jaar lieten het meeste vermogen na, in doorsnee € 24.000. Overledenen tussen 75 en 95 jaar lieten tussen € 21.000 en € 23.000 euro. De omvang van het nagelaten vermogen verschilt sterk tussen mannen en vrouwen. Mannen lieten in doorsnee € 23.000 na, € 5.000 meer dan vrouwen. Maar ongehuwde vrouwen lieten gemiddeld weer € 11.000 meer vermogen na dan ongehuwde mannen. Getrouwde mannen daarentegen laten € 3.000 meer na dan getrouwde vrouwen en een weduwnaar € 10.000 meer dan een weduwe. Scheiden is nadelig voor de nalatenschap: overledenen die gescheiden waren, lieten het minst na, ongeveer € 3.000 voor zowel mannen als vrouwen.
Bron: CBS 30-01-2017
Let op met vrijwilligersvergoedingen
Let op met vrijwilligersvergoedingen
Een gemeente heeft vrijwilligers ingeschakeld voor werkzaamheden in de WMO Advies Raad. Zij ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen en andere bijeenkomsten vacatiegeld. Eén van de vrijwilligers heeft in 2013 een bedrag ontvangen van € 1.534 (de vergoeding). Daarvan had een bedrag van € 1.298 betrekking op bijeenkomsten in 2013 en een bedrag van € 236 op bijeenkomsten in 2012.
Per jaar bleef de vergoeding weliswaar onder de grens van € 1.500 maar de betaling in één keer niet. Voor de IB werd het niet aangemerkt als een onbelaste vrijwilligersvergoeding. Het bedrag van € 1.298 voor 2013 werd aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De vrijwilliger gaat in beroep, maar krijgt bij de rechter niet zijn gelijk: de rechtbank kijkt voor de beoordeling van de grenzen van de vrijwilligersregeling naar het in een jaar ontvangen bedrag. Dat de betaling betrekking heeft op meerdere jaren en voor de inkomstenbelasting als uitgangspunt ook aan de verschillende jaren wordt toegerekend maakt dit niet anders. Dit betekent dat organisaties die met vrijwilligers werken en binnen de grenzen van de vrijwilligersregeling willen blijven, betalingen voor verschillende jaren en tijdvakken niet moeten samenvoegen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 31-08- 2016 (publ. 20-12-2016)
Eigen risico voor zakelijke rijder onterecht
Eigen risico voor zakelijke rijder onterecht
VZR verrichte recent onderzoek naar de bepalingen in autoregelingen. Uit dit onderzoek blijkt dat in meer dan 60% van de autoregelingen van werkgevers ten onrechte een bepaling is opgenomen inzake eigen risico voor schades gereden in werktijd. VZR wijst er op dat de werkgever geen eigen risico mag doorbelasten als de schade onder werktijd ontstaat. Op grond van art. 7:661 lid 1 BW zijn werknemers volgens VZR niet aansprakelijk voor schade die tijdens werktijd is toegebracht aan spullen van de werkgever. Een uitzondering geldt op grond van art. 7:661 BW in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van de werknemer. Wel is het mogelijk ten nadele van de werknemer art. 7:661 lid 1 BW af te wijken voor zover de werknemer hiervoor verzekerd is.
De kwestie was al in 2010 aangekaart. In een artikel in het AD werd hierover gepubliceerd. De conclusie was toen, na raadpleging van diverse juristen, dat VZR het bij het rechte eind had. Volgens VZR is er sindsdien weinig veranderd. In de praktijk hoort de vereniging vaak dat eigen risico onder werktijd gewoon doorbelast wordt en soms zelfs progressief oploopt tot € 750 per gebeurtenis.
Bij in privétijd gereden schade mag een werkgever het eigen risico wel doorbelasten. Maar dat moet dan wel in verhouding staan met wat er normaal gesproken betaald zou worden als een werknemer privé verzekerd zou zijn. Het gebruikelijke eigen risico bij een particuliere autoschadeverzekering ligt tussen de € 150 en € 300. VZR vindt dat het eigen risico voor de berijder van een auto van de zaak nooit hoger mag zijn dan deze € 300.
Bron: VZR 26-01-2017
Meer overwerk en hogere werkdruk onder incidentele thuiswerkers
Meer overwerk en hogere werkdruk onder incidentele thuiswerkers
Onder werknemers werken vooral managers, ICT’ers en docenten frequent incidenteel thuis. Zij werken ook vaak over en ervaren relatief vaak een hoge werkdruk. Ook zelfstandig ondernemers die incidenteel thuiswerken ervaren relatief vaak een hoge werkdruk, vaker dan werknemers. In 2015 werkten bijna 3 miljoen van de 8,3 miljoen werknemers en zelfstandigen (36 procent) wel eens thuis of vanuit thuis. Van deze thuiswerkers doet 62 procent dat incidenteel.
Van de werknemers die incidenteel thuiswerken geeft 61 procent aan dat familieactiviteiten er weleens bij in schieten vanwege het werk. Vaker dan werkenden die gewoonlijk thuiswerken of juist helemaal niet thuiswerken, geven incidentele thuiswerkers aan dat ze activiteiten met hun familie missen of verwaarlozen.
Bron: CBS 25-01-2017
Minimumjeugdloon stapsgewijs omhoog
Minimumjeugdloon stapsgewijs omhoog
De komende jaren gaat het minimumjeugdloon daarom in stappen omhoog, zodat jongeren van 21 jaar het minimumloon (WML) gaan verdienen. Na inwerkingtreding van de zal eerst het minimumloon van 22-jarigen op het niveau van het volwassenminimumloon worden gebracht en zal het minimumloon van 21-jarigen worden verhoogd van 72,5% naar 85% van het volwassenminimumloon. Ook het minimumloon voor 18, 19 en 20-jarigen zal meestijgen om het risico te beperken dat de verschillende leeftijden een rol gaan spelen bij het aannemen van mensen. Voordat de leeftijdsgrens wordt voor het volwassenminimumloon naar 21 jaar volgt nog een evaluatie waarbij onder meer gekeken wordt naar de werkgelegenheidseffecten.
Om baanverlies te voorkomen, neemt het kabinet compenserende maatregelen. Een van de maatregelen die in het wetsvoorstel is opgenomen is een tegemoetkoming voor werkgevers voor de verhoging van het minimumjeugdloon. Voor deze compensatie wordt gebruik gemaakt van de systematiek van het Lage-inkomensvoordeel uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. De compensatie wordt toegekend op basis van twee kenmerken: de leeftijd die de werknemer op 31 december van het voorafgaande kalenderjaar heeft bereikt en het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar waarover het minimumjeugdloon voordeel wordt toegekend. Maar anders dan bij het Lage-inkomensvoordeel speelt hierbij het aantal verloonde uren geen rol.
Verder wijzigt het wet de wet de stukloonbepaling. Betaling op basis van stukloon blijft mogelijk, maar werknemers gaan ten minste het WML verdienen. Ook vallen alle meerwerk-uren voortaan onder het WML.
Bron: Eerste Kamer 24-01-2017
Voor ex-partner betaalde hypotheekrente niet aftrekbaar
Voor ex-partner betaalde hypotheekrente niet aftrekbaar
De relatie tussen een man en vrouw eindigt april 2011. De man blijft tot eind van dat jaar in de woning wonen, waarna deze wordt verkocht. De hypotheek stond voor 50% zowel op naam van de man als op naam van de vrouw. Alle kosten, lasten en voordelen en de verkoopwinst van de woning werden gezamenlijk gedeeld. De man stelt dat hij een overeenkomst met zijn ex-partner had gesloten waarbij hij voor de rest van 2011 de hypotheekrente zou betalen en in aftrek brengen. Hij nam daarom 100% van de hypotheekrente van de eigenwoning en het gehele eigenwoningforfait van de woning in zijn aangifte IB/PV 2011 in aanmerking. In de aangifte wordt niet gekozen voor fiscaal partnerschap. De inspecteur wijkt echter af van de aangifte en corrigeert de helft van de in aanmerking genomen hypotheekrente alsook de helft van het aangegeven eigenwoningforfait.
De zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank, die oordeelt dat de vrouw heel 2011 economisch gerechtigd was tot de woning. Volgens de rechtbank heeft de man daarom alléén recht op aftrek van zijn deel (de helft) van de hypotheekrente. Aangezien de ex-partner economisch eigenaar was van de helft van de woning, bleef (haar aandeel in) de eigen woning na haar vertrek nog aangemerkt als eigen woning zodat haar aandeel in de hypotheekrente voor haar aftrekbaar bleef. Nu de ex-partners in de aangifte IB 2011 niet kozen voor fiscaal partnerschap, konden zij de aftrek niet aan een van beiden toedelen. De overeenkomst tussen hen beid ten aanzien van de hypotheekrente bindt alleen partijen maar werkt niet ten opzichte van de inspecteur. Het gegeven dat de hypotheekrente vanaf 1 april 2011 geheel door de man is betaald, maakt niet dat dat hele bedrag dan ook bij hem aftrekbaar is.
Bron: Rb Zeeland – West-Brabant 13-04-2016 (publ. 12-01-2017)
Versterking positie kartelbenadeelden
Versterking positie kartelbenadeelden
Dit wetsvoorstel implementeert de EU-richtlijn 2014/104/EU. De richtlijn bevat regels over schadevergoedingsvorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht van de Europese Unie. Met de richtlijn wordt gegarandeerd dat benadeelden van mededingingsinbreuken daadwerkelijk een schadevergoeding kunnen vorderen. De richtlijn voorkomt ook dat de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht de publiekrechtelijke handhaving door de Europese Commissie en nationale mededingingsautoriteiten doorkruist.
De toegang voor benadeelden tot het bewijsmateriaal van de toezichthouder is niet onbeperkt. Zo kunnen clementieverklaringen van kartelverklikkers en verklaringen met het oog op een schikking nooit worden gebruikt in een civielrechtelijke procedure. De mededingingsautoriteiten hoeven tot deze documenten geen toegang te verlenen.
De nieuwe regels moeten kartels minder interessant maken. De redenatie is dat wanneer inbreukplegers aangesproken worden tot vergoeding van door een kartel veroorzaakte schade, een kartel minder snel tot economisch voordeel zal leiden.
Bron: SConline 25-01-2017; EK 24-01-2017
Novelle PEB: tegemoetkoming voor indexatie
Novelle PEB: tegemoetkoming voor indexatie
Eind vorig jaar werd de stemming over het wetsvoorstel uitgesteld en kondigde de staatssecretaris nader onderzoek en een novelle (een wijziging op een aangenomen wetsvoorstel) aan. Aanleiding: signalen dat de aftrek van de lasten van de toekomstige indexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken op het moment van afkoop of omzetting in een oudedagsverplichting, tot een budgettaire tegenvaller zou kunnen leiden. Nader onderzoek wijst uit dat hier geen sprake van zal zijn. In het wetsvoorstel is namelijk opgenomen dat de aftrek van de lasten van toekomstige indexatie op het moment van afkoop of omzetting is uitgesloten. Dit is volgens de staatssecretaris echter weer te stringent. Volledig uitsluiten van de aftrek is ongewenst omdat een kleine groep dga’s (circa 6%) hierdoor ten onrechte benadeeld zou worden. In het wetsvoorstel komt nu een versoepeling voor dga’s die voor Prinsjesdag 2016 in de aangifte bv een actiefpost hadden opgenomen voor toekomstige indexatie. Ingeval het pensioen in eigen beheer fiscaal gefaciliteerd wordt afgekocht, mag het (negatieve) voordeel dat voortvloeit uit de vrijval van de eerder op de fiscale balans geactiveerde kosten en lasten voor de toekomstige indexatie op het moment van afkoop in één keer ten laste van de winst worden gebracht. Ingeval het pensioen in eigen beheer wordt omgezet in een oudedagsverplichting mag het (negatieve) voordeel dat voortvloeit uit de vrijval van de eerder op de fiscale balans geactiveerde kosten en lasten voor de toekomstige indexatie in gelijke jaarlijkse delen (het aantal gehele jaren tot de 87-jarige leeftijd) ten laste van de winst worden gebracht.
Bron: MvF 23-01-2017
Vermogensrendementsheffing niet in strijd met eigendomsrecht
Vermogensrendementsheffing niet in strijd met eigendomsrecht
In een proefprocedure over het belastingjaar 2014 over de houdbaarheid van de box-3 heffing, past de rechtbank Noord-Nederland het arrest toe van de Hoge Raad van 10 juni 2016. In dat arrest ging het om de vraag of het destijds door de wetgever veronderstelde rendement van 4% voor een lange reeks van jaren voor particulieren inmiddels ‘niet meer haalbaar is’. De rechtbank beslist dat die vraag pas kan worden beantwoord nadat een periode van ten minste tien aaneengesloten jaren is verstreken waarin het rendement op risico-arme beleggingen (zoals staatsobligaties van landen met een hoge kredietwaardigheid) telkens lager is geweest dan 4%. De rechtbank komt vervolgens tot de conclusie dat de belastingplichtige niet heeft bewezen dat eind 2013 ten minste tien aaneengesloten jaren met een dergelijk onderrendement waren verstreken en verklaart daarom het beroep ongegrond.
De vermogensrendementsheffing gaat uit van een fictief rendement van 4% op vermogens, waarover vervolgens 30% belasting moet worden betaald. Dat rendement van 4% werd de afgelopen jaren echter vaak niet gehaald vanwege de lage rente. De heffing is daarom volgens de Bond voor Belastingbetalers in strijd met het eigendomsrecht, zoals dat is vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (art. 1 Eerste Protocol EVRM).
Voor de Bond voor Belastingbetalers komt de uitspraak niet geheel onverwacht, aldus voorzitter Jurgen de Vries. De Vries zegt dat de bond op basis van alle uitspraken gaat bekijken welke juridische vervolgstappen zij nog gaan zetten.
Bron: Rb. Noord-Nederland 19-01-2017