Wacht niet te lang met beroep instellen wegens niet tijdig beslissen

Een beroep wegens niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk als dit onredelijk laat is ingesteld. Dat is volgens Hof Den Haag het geval als er vier maanden zijn verstreken sinds de dag waarop de mogelijkheid tot het instellen van beroep ontstond.

Een automobilist maakt op 12 juni 2015 bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. Hij is van mening dat hij op een eigen terrein geparkeerd stond en voor het parkeren niet hoefde te betalen. Een uitspraak op bezwaar blijft uit. De automobilist stelt de heffingsambtenaar vervolgens op 18 januari 2016 in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar en vermeldt daarbij dat op grond van de wet binnen 14 dagen alsnog beslist dient te worden, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd. Op 1 juni 2016 stelt hij beroep in wegens niet tijdig beslissen.
Volgens Hof Den Haag is dit beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het onredelijk laat is ingediend. Als aanvangstijdstip voor een beroep wegens niet tijdig beslissen moet de dag twee weken na de ingebrekestelling worden gehanteerd. De heffingsambtenaar ontkent een ingebrekestelling te hebben ontvangen, maar het hof acht aannemelijk dat de automobilist op 18 januari 2016 deze wel aan de gemeente heeft verstuurd en dat de gemeente deze op 20 januari 2016 heeft ontvangen. Dit leidt ertoe dat de automobilist vanaf 3 februari 2016 beroep kon instellen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De automobilist heeft echter pas op 1 juni 2016 beroep ingesteld. Dat is circa vier maanden na de dag waarop de mogelijkheid tot het instellen van beroep ontstond. Volgens het hof is dit onredelijk laat. Het hof overweegt nog dat ook geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan die onredelijk late indiening van het beroepschrift de automobilist niet kan worden aangerekend. Het hof beslist dat het beroep van de automobilist terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Bron: Hof Den Haag 12-07-2017

Ab-houder coöperatie moet rekening houden met gebruikelijk loon

Een bestuurder, tevens aanmerkelijkbelanghouder, van een tweetal coöperaties kan niet als zelfstandig ondernemer worden aangemerkt. Daar hij arbeid heeft verricht voor de coöperaties moet rekening worden gehouden met de gebruikelijkloonregeling.

Een bestuurder van twee coöperaties heeft in de ene coöperatie een derde van de zeggenschap (coöperatie A) en in de andere coöperatie de helft van de zeggenschap (coöperatie B). De bestuurder heeft in 2008 van coöperatie A een bedrag van € 27.792 en in 2009 een bedrag van € 30.000 ontvangen. Van coöperatie B heeft hij in 2008 € 2.227 ontvangen. In 2009 heeft deze coöperatie niets uitbetaald. Tot en met 2008 hebben de coöperaties de aan de bestuurder uitgekeerde arbeidsvergoedingen aangemerkt als loon en hebben zij daarop loonheffingen ingehouden. De bestuurder heeft deze inkomsten tot en met het jaar 2007 aangegeven als inkomsten uit dienstbetrekking, vanaf 2008 geeft de bestuurder de inkomsten echter op als winst uit onderneming. De bestuurder heeft zich met ingang van 1 januari 2009 als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De inspecteur komt tot de conclusie dat de bestuurder aanmerkelijkbelanghouder is van de coöperaties en dat de bestuurder een loon moet verantwoorden dat in overeenstemming is met de gebruikelijkloonregeling. Na bezwaar stelt de inspecteur het loon voor 2008 en 2009 voor coöperatie B vast op € 2.227 respectievelijk € 5.000. Voor coöperatie A stelt de inspecteur het gebruikelijk loon voor beide jaren vast op € 40.000.
Het hof stelt voorop dat een coöperatie een rechtspersoon is die op eigen naam en voor eigen rekening en risico optreedt en dat het lidmaatschap van een coöperatie op zich niet leidt tot ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001. Of een lid van een coöperatie als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 kwalificeert, dient te worden beoordeeld aan de hand van de activiteiten die het lid voor eigen rekening en risico uitoefent. Uit de feiten blijkt dat de bestuurder onvoldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van de coöperaties en dat hij onvoldoende ondernemersrisico loopt. Van een zelfstandig uitgeoefend beroep is daarom geen sprake. Omdat niet in geschil is dat de bestuurder een aanmerkelijk belang in de coöperaties heeft en geen sprake is van ondernemerschap, is de gebruikelijkloonregeling van toepassing. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht een gebruikelijk loon voor deze twee coöperaties in aanmerking heeft genomen voor 2008 en 2009 omdat de bestuurder arbeid verricht voor coöperaties waarin hij een aanmerkelijk belang heeft.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-08-2017

Omzet verzwegen, toch vereiste aangifte gedaan

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is, hoewel vaststaat dat omzet is verzwegen, toch geen sprake van dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het bedrag aan te weinig geheven belasting is namelijk op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk.

Een man en vrouw exploiteren samen in VOF-verband een Vietnamees specialiteitenrestaurant. Op 18 mei 2009 stelt de inspecteur een boekenonderzoek in bij de VOF. Onderzocht is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over 2008. Er worden gebreken geconstateerd in de administratie. De inspecteur neemt daarop het standpunt in dat niet is voldaan aan de verplichtingen van art. 52 AWR en dat niet de vereiste aangifte is gedaan. De vrouw geeft als verklaring dat het aanwezige kassaldo aan het eind van de dag werd gebruikt voor privédoeleinden. Dat zij dit niet verantwoord heeft als privé-opnamen, maar in mindering bracht op de kasopbrengsten, was omdat zij niet bekend was met de boekhoudkundige procedure. De man heeft erkend geld uit de kassa te hebben gehaald om te gokken. De inspecteur stelt dat daarnaast ook omzet is afgeroomd. Dat wordt eerst erkend door het echtpaar, maar later ontkend. De inspecteur verwerpt de administratie en stelt dat de sanctie van omkering van de bewijslast van toepassing is. Hij legt over 2008 een navorderingsaanslag IB op met een omzetcorrectie van € 194.544. De man en vrouw gaan in beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden stelt allereerst vast dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Het hof gaat echter niet met de inspecteur mee wat betreft de omzetcorrectie. Het hof overweegt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat op meer dan twaalf dagen in 2008 geen omzet is geboekt. Het hof acht aannemelijk dat (slechts) voor een bedrag van € 6.934 aan omzet is verzwegen. Hierdoor is ten onrechte een bedrag van € 715 niet geheven. Dat bedrag acht het hof op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk. Daarom kan niet gesteld worden dat de vereiste aangifte niet is gedaan.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 18-07-2017

In juli 2017 stijging dekkingsgraad pensioenfondsen

De gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen is, na maanden stabiel te zijn geweest, in juli gestegen naar 107%. De beleidsdekkingsgraad, die leidend is voor kortingen en indexatie, steeg één procentpunt, van 102% naar 103%.

De gemiddelde dekkingsgraad ligt nu 10% hoger dan vorig jaar op 1 augustus. Met een gemiddelde beleidsdekkingsgraad van 103% heeft een substantieel aantal fondsen nog een dekkingsgraad die onder het minimaal vereiste ligt van 104,3%. Dat geldt ook voor een aantal grote fondsen. De vier grootste fondsen noteerden eind juli dekkingsgraden van 96,3% (ABP), 94,2% (PFZW), 95,9% (PME) en 96,6% (PMT). Het risico op kortingen lijkt daar nog niet afgewend en indexatie is nog steeds niet in zicht.
Mede dankzij de positieve ontwikkeling van de economie in de eurozone, steeg de rente in juli met gemiddeld 5 basispunten. De Ultimate Forward Rate (UFR), waarmee pensioenfondsen de waarde van hun toekomstige verplichtingen berekenen, is in juli stabiel gebleven op 2,7%. Per saldo daalde de waarde van de verplichtingen met ongeveer 1%.
De beleidsdekkingsgraad is voor de derde maand achtereen met een procentpunt gestegen. Omdat dit de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen twaalf maanden betreft, wegen de lage dekkingsgraden uit 2016 steeds minder zwaar mee in het gemiddelde.
Het vermogen van pensioenfondsen bleef in juli nagenoeg stabiel. De rente op korte looptijden daalde, maar op lange looptijden steeg de rente. De waarde van bedrijfsobligaties nam daardoor toe, terwijl de waarde van staatspapier door de langere looptijd daalde. Per saldo is er sprake van een lichte stijging van de vastrentende waardenportefeuille. Aandelen in ontwikkelde markten noteerden een licht verlies van 1%. De opkomende markten daarentegen noteerden een winst van 3%. Onroerend goed daalde licht in waarde.
Bron: Aon 1-08-2017

Logistieke sector zorgt voor groot deel groei arbeidsmarkt

In het tweede kwartaal van 2017 nam het aantal aangeboden vacatures toe naar meer dan 267.000, een stijging van 8,8% procent ten opzichte van het eerste kwartaal. De logistieke sector zorgde voor een groot deel voor deze groei, met een enorme toename van 34,2% in beschikbare vacatures.

Met een sterke daling in de werkloosheid en een verdergezette groei in aangeboden vacatures hebben werkzoekenden in Nederland nu meer kans om een nieuwe baan te scoren.
Met gemiddeld 21.826 beschikbare vacatures nam het aantal vacatures in de Logistieke sector toe met 34,2% of 5.557 extra beschikbare vacatures. Rotterdam alleen al kreeg er 1.525 logistieke vacatures bij. Het gemiddeld aangeboden brutoloon in de sector lag op € 31.338, een toename van 8,4%. Naast de sterke groei in de Logistieke sector nam ook het aantal vacatures in de Horeca toe met 23,1% en de IT sector met 15,4%. Sectoren die een daling in aantal vacatures zagen waren de Verkoopsector met -8,1% of 1.320 minder vacatures, de Industrie met -1,0% en de Bouwsector met een lichte daling van -0,2%.
In de overige sectoren verschoof het aangeboden salaris minder sterk. In geheel Nederland daalde het aangeduide salaris met een verwaarloosbare -0,1%. De grootste toename is te zien in Drenthe met 3,5% naar gemiddeld € 34.747, de sterkste daler is Overijssel met -1,1% naar € 37.675.
Het aantal vacatures neemt in alle provincies goed toe. Zuid-Holland is de provincie met de meeste nieuwe banen, 5.328 extra, waarmee het aantal vacatures gemiddeld op 52.706 lag. Er is ook goede groei te zien in provincies met minder vacatures, zo had Zeeland de sterkste%uele groei met een toename van 12,2% in aangeboden banen. In de grote gemeenten is de sterkste groei te zien in Haarlemmermeer (+17,4%) en in Rotterdam (+11,0%). In Haarlemmermeer komen de nieuwe vacatures voornamelijk uit sectoren als de Logistiek, IT en de Horeca. Rotterdam zag ook een sterke groei in de logistiek en IT vacatures maar er kwamen ook een heel aantal nieuwe financiële en administratieve vacatures bij.
Bron: Adzuna 1-08-2017

Samenwerkingsverband niet ongebruikelijk

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was het samenwerkingsverband tussen een vrouw en haar echtgenoot, die samen een rietdekkersbedrijf exploiteren, niet ongebruikelijk. De man en vrouw vullen elkaar aan en nemen samen investeringsbeslissingen. En omdat de vrouw voldoet aan het urencriterium mocht zij de zelfstandigenaftrek in mindering brengen op haar winst uit de onderneming.

Een vrouw is in 1993 met haar echtgenoot een vennootschap onder firma aangegaan met als doel de exploitatie van een rietdekkersbedrijf. Ook in 2011 exploiteerden zij samen deze onderneming. De echtgenoot voert de rietdekkerswerkzaamheden uit. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van ingehuurde krachten. De vrouw beschikt over het diploma ‘handelskennis voor het rietdekkersbedrijf’ en verricht andere werkzaamheden in de onderneming. De winstverdeling is 50:50. In 2008 is de echtgenoot langdurig ziek geweest. De vrouw heeft in die periode de onderneming voortgezet. De vrouw heeft in haar aangifte IB 2011 de zelfstandigenaftrek in mindering gebracht op haar winst uit onderneming. De inspecteur heeft dit echter gecorrigeerd op grond van een ongebruikelijk samenwerkingsverband.
Voor het hof voert de vrouw aan dat zij de bedrijfsvoering voor haar rekening neemt. Zij onderhoudt de contacten met (toekomstige) klanten en de leveranciers, zij doet de planning en stuurt de ingehuurde arbeidskrachten aan. Zij stelt zelfstandig de offertes op en verzorgt de inkoop van het riet. Het hof acht dit van belang en stelt daarnaast vast dat de vrouw en de echtgenoot samen investeringsbeslissingen nemen. Het belang van de werkzaamheden van de vrouw blijkt volgens het hof onder meer uit de omstandigheid dat zij in 2008 tijdens ziekte van haar echtgenoot de onderneming draaiende heeft gehouden. Het hof acht hiermee voldoende aannemelijk dat in rietdekkersbedrijven als de onderhavige een samenwerkingsverband met een vergelijkbare winstverdeling en een vergelijkbare verdeling van de werkzaamheden ook tussen niet-verbonden personen voorkomt en dat een samenwerkingsverband als tussen belanghebbende en haar echtgenoot tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-06-2017

Geen OV, dan ook geen reisaftrek

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om de reisaftrek te beperken tot het reizen met openbaar vervoer.

Een man heeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 een reisaftrek van € 2.036 geclaimd. Hij heeft tussen woning en werk niet met het openbaar vervoer kunnen reizen en van zijn werkgever heeft hij geen reiskostenvergoeding ontvangen. De inspecteur heeft de reisaftrek niet geaccepteerd. De man stelt zich vervolgens op het standpunt dat hij door de praktische omstandigheden, namelijk het verrichten van arbeid op tijden waarop geen openbaar vervoer beschikbaar is, wordt gediscrimineerd ten opzichte van belastingplichtigen die wel gebruik kunnen maken van openbaar vervoer. Volgens hem is er sprake van rechtsongelijkheid die in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en met artikel 14 van het EVRM. Daar de mogelijkheid bestaat dat de werkgever een onbelaste vergoeding kan geven voor de kosten verbonden aan het gebruik van een privéauto voor woon-werkverkeer, vind hij dat hij zeer onredelijk wordt behandeld en dat de inspecteur hem een onbelaste vergoeding van € 0,19 per kilometer dient toe te kennen. Hof Arnhem-Leeuwaarden verwijst eerst naar art. 3.80 Wet IB 2001 en overweegt dan dat ingevolge art. 3.87 van de Wet IB 2001 er recht op reisaftrek bestaat indien er tussen de woning en de plaats van de werkzaamheden is gereisd met openbaar vervoer. Dit heeft de man niet gedaan. Wat betreft de vraag of het weigeren van de reisaftrek in strijd is met art. 14 EVRM in samenhang met art. 1 onderdeel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM, stelt het hof voorop dat de genoemde verdragsbepaling niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbiedt, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Het hof oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de wetgever heeft kunnen menen dat, voor zover hier al sprake is van gelijke gevallen, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om de reisaftrek te beperken tot het reizen met het openbaar vervoer. Nu de op dit punt door de wetgever gemaakte keuze niet van redelijke grond ontbloot is, dient deze keuze te worden geëerbiedigd. Met betrekking tot de stellingen van de man dat sprake is van schending van artikel 1 Grondwet en dat de Wet IB 2001 onredelijk is, overweegt het hof tot slot dat op grond van artikel 120 Grondwet en artikel 11 Wet algemene bepalingen het de rechter niet vrij staat om de Wet IB 2001 te toetsen op haar grondwettigheid, dan wel de innerlijke waarde of billijkheid van de Wet IB 2001 te beoordelen. De reisaftrek is terecht geweigerd.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 4-07-2017

Maatwerk voor goede opvang stijgende AOW-leeftijd

Werkgevers hebben behoefte aan maatwerk in regelingen om ervoor te zorgen dat medewerkers de naar 67 verhoogde AOW-leeftijd ook daadwerkelijk halen. In een uitzending van Een Vandaag stelt MKB-Nederland-voorzitter Michaël van Straalen dat we daarbij thema’s als flexibele AOW of demotie niet uit de weg moeten gaan.

Volgens de werkgever is de verhoging van de AOW-leeftijd niet terug te draaien. Nederlanders worden ouder en linksom of rechtsom zullen we daarom langer moeten werken om de oude dag betaalbaar te houden. Wel is het volgens Van Straalen zaak dat zo te organiseren dat iedereen gezond de eindstreep kan halen en uitval voorkomen wordt.
Binnen bedrijven en cao’s gebeurt al veel om het personeel langer fit en actief te laten blijven. In grotere ondernemingen is dat makkelijker te realiseren dan in kleine, waar vaak de eigenaar ook meewerkt. ‘Dat vraagt dus om maatwerk’, meent de mkb-voorzitter, die wijst op de ervaring die MKB-Nederland daarover heeft opgedaan in projecten als Duurzame Inzetbaarheid en het Vitaalste Bedrijf. Volgens Van Straalen moeten werknemers zelf ook zorgen voor een gezonde leefstijl en oog hebben voor de eigen kansen. Hierbij kan de overheid helpen met ondersteunende maatregelen rond leven lang leren en bijvoorbeeld fiscaal.
Langer blijven werken betekent volgens Van Straalen ook dat thema’s die lastige discussies oproepen niet uit de weg worden gegaan. Een zo’n thema is demotie. ‘Nadenken over een functie waarin je op dat moment het beste tot je recht komt en past bij je levensfase mag geen taboe zijn.’ Een flexibele AOW, waardoor werknemers toch wat eerder kunnen stoppen als het nodig is, is voor sommige groepen (denk aan zware beroepen) noodzaak. ‘Sommige branches luiden de noodklok omdat oudere werknemers arbeidsongeschikt uitvallen. Dit onderwerp vraagt wel een heel goede uitwerking. Zo mogen de kosten niet op het bord van de (mkb-)werkgever belanden’, aldus Van Straalen.
Voor de groep werknemers die nu rond de 60 is, is de gestegen AOW-leeftijd dichterbij dan voor jongere generaties. Tegelijkertijd heeft deze groep vaak al voldoende financiële middelen dankzij aanvullend pensioen, dat vaak nog een eerdere pensioenleeftijd kent. Er is dus al premie betaald om desgewenst wat eerder te kunnen stoppen. Niet iedereen weet dat ook. Met beter inzicht in de financiële situatie kunnen medewerkers hun toekomst beter plannen.
Bron: MKB-Nederland 5-08-2017

Let op bij intrekken Verklaring geen privégebruik

Let op bij het intrekken van een Verklaring geen privégebruik. Wordt de verklaring lopende het jaar ingetrokken dan moet de werknemer er rekening mee houden dat voor de bijtelling op jaarbasis gekeken wordt of het aantal privékilometers meer is dan 500 km. Bij overschrijding moet voor het gehele jaar worden bijgeteld, ook als men in een deel van het jaar nauwelijks privékilometers reed of, zoals in de volgende zaak, in een elektrische auto met (destijds) 0% bijtelling.

Een werkgever stelt in 2013 twee auto’s aan een werkneemster ter beschikking. Van 1 januari tot 5 november een auto, waarvoor een bijtelling voor privégebruik van 25% geldt en van 5 november tot en met 31 december een elektrische auto met een bijtellingspercentage van (destijds) 0%. De werkneemster heeft sinds 2006 een Verklaring geen privégebruik auto. Op 20 november 2013 dient zij een formulier ‘wijziging of intrekking verklaring geen privégebruik auto’ in. Naar aanleiding daarvan vraagt de inspecteur haar rittenregistratie over 2013 op. Met de eerste auto heeft de werkneemster 376 kilometer voor privédoeleinden gereden en met de tweede auto 242 kilometer. In een brief aan de inspecteur schrijft de werkneemster dat zij er niet van op de hoogte was dat het privégebruik van de elektrische auto zou meetellen voor de 500-kilometergrens op jaarbasis. Zij heeft deze grens met slechts iets meer dan 100 kilometer overschreden. De inspecteur legt toch een naheffingsaanslag op van € 3.717 berekend over de periode tot 5 november 2013.
Zij gaat in bezwaar en beroep. Rechtbank Noord-Holland houdt de bijtelling in stand.
Ook in hoger beroep heeft de werkneemster geen succes. Daar stelt ze dat het privévoordeel van een 0%-auto niet belast wordt en dat daarom het privégebruik niet van belang is voor de vraag of op jaarbasis meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik is gemaakt van de terbeschikkinggestelde auto. Ofschoon het hof begrip heeft voor deze gedachtegang – het kabinet stimuleert ten slotte het gebruik van elektrische auto’s, zodat saldering van privégebruik van deze auto’s voor de vaststelling van het privégebruik op jaarbasis innerlijk tegenstrijdig lijkt te zijn – blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever niet heeft willen breken met de toepassing van de bijtellingsregeling in geval van volgtijdelijk gebruik. Omdat de wetgever de systematiek voor het toepassen van de bijtellingsregeling niet heeft gewijzigd, moet voor de vraag of de 500-kilometergrens is overschreden, worden uitgegaan van het privégebruik van beide auto’s. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Bron: Hof Amsterdam 16-05-2017

FNV: structureel overwerk kost banen

Uit onderzoek van TNO in opdracht van FNV zou blijken dat door de 7 miljoen werknemers in Nederland jaarlijks voor ruim 20 miljard euro onbetaald wordt overgewerkt. Als dat zou worden omgezet naar betaald werk, dan levert dat volgens FNV 300.000 extra fulltime banen op. De officiële werkloosheid zou daarmee in één klap voor ruim de helft zijn opgelost.

Omgerekend werken werknemers in Nederland ruim 3 uur per week onbetaald over – in geld uitgedrukt € 3.200 per werknemer per jaar. Bij hoger opgeleiden werkt bijna 74% onbetaald over. Bij mensen met lagere opleidingen is dat 29%. Bij hen wordt overwerk vaker doorbetaald.
Volgens FNV kan teveel en structureel overwerken een teken zijn van te hoge werkdruk. Werknemers moeten het werk met te weinig mensen doen, waardoor ze gaan overwerken om het werk toch af te krijgen. Uiteindelijk komen ze in een vicieuze cirkel terecht, omdat ze niet genoeg tijd overhouden om te herstellen van hun werk.
Voor de berekeningen van het onderzoek is gebruik gemaakt van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2013 vragenlijst. Dit is de meest recente jaargang waarin alle gegevens omtrent overwerk, het uitbetaald worden van dat overwerk en het salaris op van iedere individuele respondent gelijktijdig zijn gemeten.
De onderzoekers van TNO geven overigens wel enkele restricties aan bij de cijfers. Zo zijn deze grotendeels gebaseerd op zelfrapportage van de werknemers. Onzeker is in hoeverre werknemers hun gemiddeld aantal overuren en de betaling daarvan accuraat in hebben gevuld. Daarnaast is uitsluitend gekeken naar uitbetaling van overuren. Compensatie van overuren op andere manieren, bijvoorbeeld tijd voor tijd, is niet in het onderzoek meegenomen. Bij een eerder onderzoek onder een subgroep van NEA 2010 bleek dat in 1 op de 3 gevallen overwerk werd gecompenseerd in tijd. Ook is niet meegenomen dat bij sommige functieniveaus een bepaalde mate van overwerk al verdisconteerd zit in het salaris. Daarnaast is overwerk soms anders van karakter dan regulier werk (bijvoorbeeld een winkelier die zijn administratie in de avonduren doet), en is ook relatief vaak persoonsgebonden (een leraar die het huiswerk van zijn ‘eigen’ leerlingen wil nakijken) wat beperkingen met zich meebrengt als het gaat om de omzetting van overwerkuren naar werkgelegenheidsplaatsen.
Bron: FNV, 18 juli 2017; TNO, Onbetaald overwerk in Nederland, juli 2017