Meerderheid zzp’ers positief gestemd

Van alle zzp’ers in 2017 is 9% overwegend om negatieve redenen gestart als zelfstandige. Bij twee derde waren de motieven om met een eigen bedrijf te beginnen echter positief. Ondanks dat bij een deel van de ondernemers het startmotief negatief was, is slechts een klein deel van hen ontevreden met hun werk. Wel zijn ze vaker ontevreden dan andere zzp’ers. Dit blijkt uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van CBS en TNO.

In dit onderzoek wordt aan zelfstandig ondernemers zonder personeel gevraagd naar de redenen om als zelfstandige te gaan werken. Het zoeken van een nieuwe uitdaging is de meest genoemde reden om als zelfstandige te gaan werken. Ook noemen zij het zelf kunnen bepalen hoeveel en wanneer ze werken vaak als startmotief. Negatieve redenen zoals ontslag, geen contractverlenging, of dat een werkgever wilde dat men als zelfstandige ging werken, spelen veel minder vaak een rol.
Twee derde van de zelfstandig ondernemers zonder personeel gaven meer positieve dan negatieve startredenen. Zij zijn relatief vaak werkzaam in een dienstverlenend beroep zoals kapper of schoonheidsspecialiste, of in een agrarisch beroep. Bij 1 op de 10 zelfstandig ondernemers hadden negatieve redenen de overhand. Dit aandeel is ongewijzigd ten opzichte van 2015. Zelfstandig ondernemers zonder personeel met negatieve startmotieven hebben relatief vaak een technisch, pedagogisch, creatief of taalkundig beroep, bijvoorbeeld muziekleraar of auteur.
Bijna een kwart van de zelfstandig ondernemers zonder personeel had evenveel positieve als negatieve redenen om te starten, of had andere redenen, bijvoorbeeld dat men was ingestapt in een familiebedrijf.
Van de zelfstandig ondernemers zonder personeel die vanuit overwegend negatieve redenen begonnen, is 13% ontevreden met hun werk. Onder ondernemers die om overwegend positieve redenen voor zelfstandigheid kozen, is dat 6%. Ter vergelijking: van alle werknemers is 8% ontevreden met hun werk. Verder blijkt de ontevredenheid onder zelfstandig ondernemers met negatieve startmotieven nauwelijks veranderd ten opzichte van 2015.
Bron: CBS 2-11-2017

Denksport is geen sport

Sportverenigingen zijn vrijgesteld van btw voor de diensten die zij verrichten aan de leden zodat de leden kunnen sporten. Volgens het Europese Hof van Justitie geldt deze btw-vrijstelling niet voor activiteiten met een te verwaarlozen lichamelijke component. Een denksport valt dus volgens het Hof niet onder het begrip sport.

Het ging in deze zaak om de btw die moest worden afgedragen over inschrijfgelden voor wedstrijdbridgetoernooien die worden georganiseerde door de Engelse Bridge Bond. Deze bond vond dat deze inschrijfgelden waren vrijgesteld op basis van de BTW Richtlijn.
De Brits rechter die de prejudiciële vragen aan het Europese Hof heeft voorgelegd , geeft aan dat wedstrijdbridge de inzet van hoge geestelijke vaardigheden, zoals logica, lateraal denken, strategie en geheugen vergt en dat de regelmatige beoefening ervan zowel de geestelijke als de lichamelijke gezondheid ten goede komt. De vraag is dan ook of zogenoemde ‘geestelijke’ sporten onder het begrip ‘sport’ in de zin van deze Richtlijn vallen en daarmee in aanmerking komen voor de vrijstelling.
Volgens het Europese Hof moet omdat het begrip sport in de Richtlijn niet wordt gedefinieerd, worden aangesloten bij de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan. Doorgaans is sport dan een activiteit die wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component. Een activiteit die de lichamelijke en geestelijke gezondheid bevordert, is volgens Hof het dan ook Hof niet voldoende om tot de slotsom te komen dat deze activiteit onder het begrip sport valt. Dat de activiteiten ook in wedstrijdverband worden beoefend, maakt daarbij niet uit.
Bron: EU HvJ 26-10-2017

Geen verhoging AOW-leeftijd in 2023

De AOW-leeftijd gaat in 2023 niet verder omhoog. Dit kan men concluderen uit de jongste prognoses van de levensverwachting op 65-jarige leeftijd van CBS. CBS verwacht in 2023 een levensverwachting op 65-jarige leeftijd van 20,5 jaar. Bij de prognose van vorig jaar werd voor 2023 nog uitgegaan van een resterende levensverwachting van 20,7 jaar. De resterende levensverwachting in 2023 valt nu zelfs iets lager uit dan de resterende levensverwachting in 2022 volgens de prognose van 2016.

De levensverwachting in 2023 valt in de nieuwste prognose lager uit dan in de prognose van 2016 doordat de nieuwe prognose gebaseerd is op recentere sterftecijfers dan de prognose van 2016. In de laatste vier maanden van 2016 en de eerste acht maanden van 2017 stierven meer mensen dan in de oudere prognose was verwacht. Dergelijke fluctuaties in de feitelijke sterfte zorgen ieder jaar voor kleine schommelingen in de levensverwachting.
Tot en met 2021 gaat de AOW-leeftijd stapsgewijs omhoog. Daarna wordt de verhoging van de AOW-leeftijd bepaald aan de hand van de levensverwachting in een bepaald jaar. Die verhoging wordt vijf jaar van te voren vastgesteld aan de hand van de prognoses van CBS en een formule die in de Wet AOW is opgenomen. De prognose voor de resterende levensverwachting in 2023 leidt ertoe dat in dat jaar de AAO-leeftijd niet zal worden verhoogd. Overigens zou ook met de prognose van vorig jaar de AOW-leeftijd in 2023 niet omhoog gaan. Op grond van een toen gepubliceerde prognose van de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in de komende decennia zou de AOW-leeftijd tot 2040 om het jaar stijgen tot uiteindelijk 69,5 jaar in 2040.
Bron: CBS 3-22-2017

Bron van inkomen aanwezig

Een zelfstandige verkoper stelt geen bron van inkomsten te hebben genoten. Volgens de inspecteur en ook Rechtbank Den Haag was er wel degelijk een bron van inkomen aanwezig. En die inkomsten zijn door de inspecteur terecht belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Een man treedt op als zelfstandig verkoper van een bv, die als multi-levelmarketingonderneming diensten aanbiedt op het gebied van telecommunicatie en energie. Zijn activiteiten bestaan uit het doorverwijzen van potentiële klanten naar de bv en het werven van nieuwe verkopers. De inkomsten hieruit meldt hij echter niet in zijn IB-aangifte. Volgens de inspecteur had hij in 2013 met deze activiteiten € 26.044 verdiend. De inspecteur belast deze inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden.
De man maakt hiertegen bezwaar. Volgens hem zijn de kosten die hij heeft gemaakt hoger en is er geen sprake van een bron van inkomen. Hij stelt ook geen arbeid te hebben verricht. Rechtbank Den Haag oordeelt echter dat de man redelijkerwijs voordeel kon verwachten. Door zijn relatie met de bv genoot hij volgens de rechtbank substantiële inkomsten. Volgens de rechtbank was er een objectieve winstverwachting. De rechtbank weegt hierbij mee dat de man behalve in het 2013 ook in de jaren 2014 en 2015 positieve resultaten heeft behaald. Volgens de rechtbank heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft moeten maken en dat hij geen arbeid heeft verricht. De rechtbank overweegt hierbij dat man inspiratietrainingen heeft gevolgd en enkele andere verkopers heeft geworven, zodat de inspecteur de inkomsten van de man terecht als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangemerkt.
Bron: Rb. Den Haag 1-09-2017

Ondeugdelijk procederen helpt eigen vordering ‘om zeep’

Een onwaarschijnlijke slordige en onvolledige voorlegging van een (incasso)zaak leidt ertoe dat de rechtbank de vordering afwijst.

Een gemachtigde van een zorgverzekeraar stelt namens de zorgverzekeraar dat een verzekeringnemer diverse facturen onbetaald heeft gelaten. In dit kader zijn meerdere dagvaardingen tegen de verzekeringnemer uitgebracht. Deze zijn niet aangebracht op de rol of ingetrokken, omdat daarna door de verzekeringnemer betalingen zijn gedaan voor in totaal € 1.455,86. Ondanks al die betalingen stelt de (gemachtigde van de) zorgverzekeraar dat er nog een bedrag openstaat van € 120,91, bestaande uit een hoofdsom van € 76,11 en incassokosten. De verzekeringnemer heeft tegen die vordering verweer gevoerd. Hij heeft hierbij gemeld het spoor bijster te zijn. Hij is in korte tijd al drie keer eerder door de zorgverzekeraar gedagvaard, en gelet op de door hem gedane betalingen en het ontbreken van een totaaloverzicht van de openstaande nota’s en zijn betalingen is het voor hem onmogelijk om uit te zoeken of het bedrag waarvoor hij nu is gedagvaard (de vierde dagvaarding) al of niet al door hem is betaald. Volgens hem betroffen zijn betalingen ook het thans gevorderde bedrag. De kantonrechter van Rechtbank Limburg gaat mee met de verzekeringnemer. De kantonrechter overweegt dat in de drie eerdere dagvaardingen (waarvan er maar twee te traceren waren op de rechtbank) net zoals in de vierde dagvaarding het ontbreekt aan een deugdelijke onderbouwing van de vordering, waarbij de kantonrechter meeneemt dat geen deugdelijk overzicht is overgelegd van de totale vorderingen en de door de verzekeringnemer gedane betalingen. De vordering is opgesplitst in meerdere kleinere vorderingen en dat maakt het geheel niet bepaald overzichtelijk. Volgens de kantonrechter is sprake van een gebrekkige presentatie van het feitenmateriaal. Daardoor en door de gedateerdheid van de vorderingen is het volgens de kantonrechter voor de verzekeringnemer onmogelijk om zicht te krijgen op de achtergrond en de gerechtvaardigdheid van de in onderdeeltjes gesplitste vordering. De kantonrechter oordeelt dat niet alleen de verzekeringnemer maar ook de rechter zelf op het verkeerde been is gezet door de (gemachtigde van de) zorgverzekeraar. Hierdoor wordt volgens de kantonrechter de verzekeringnemer onrecht aangedaan wordt. Volgens de kantonrechter is niet gebleken dat er nog een bedrag van € 76,11 open staat. Vanwege het ontbreken van bewijsstukken en een deugdelijke toelichting van de zijde van de zorgverzekeraar wijst de kantonrechter de vordering van de zorgverzekeraar af. Volgens de kantonrechter heeft de zorgverzekeraar door haar slordige wijze van procederen haar eigen vordering ‘om zeep geholpen’.
Bron: Rb. Limburg 23-08-2017

Cao-overleg Horeca weer gestrand

De onderhandelingen tussen FNV Horeca, CNV Vakmensen en KHN voor een nieuwe cao in de horeca op maandag 30 oktober 2017 zijn gestrand. De uitgangspunten bleken op verschillende onderwerpen, waaronder de loonontwikkeling, toch te ver uiteen te liggen om een tot gezamenlijk resultaat te komen. De partijen kwamen tot de conclusie dat verder overleg dan ook geen zin heeft.

KHN kijkt nu naar de mogelijkheden om met een partij te onderhandelen om alsnog het huidige KHN-model Arbeidsvoorwaardenreglement (AVR) om te zetten naar een horeca-cao, waarin dan een regeling is opgenomen voor seizoenswerk, invalwerk en een aanpassing van de lonen.
Bij andere cao’s, o.a. schilders en Fashion, Sport & Lifestyle zijn in de afgelopen jaren ook cao’s tot stand gekomen zonder (aanvankelijk) de steun van de grotere bonden. Bij die cao’s schoven kleine bonden als LBV of Altenatief voor vakbond aan tafel om een cao af te sluiten. Bij de cao voor Fashion, Sport & Lifestyle sloten later aan werknemerszijde de Unie en CNV Vakmensen aan.
Bron: KHN, 30 oktober 2017

Meer R&D-uitgaven

Vorig jaar hebben bedrijven, instellingen en hoger onderwijs bijna 14,3 miljard euro uitgegeven aan eigen onderzoek en ontwikkeling. De R&D-uitgaven nog niet eerder zo omvangrijk. Noord-Brabant is koploper qua private R&D-uitgaven. Ook besteden Nederlandse bedrijven steeds meer R&D uit in het buitenland.

In 2016 zijn de uitgaven van bedrijven, instellingen en het hoger onderwijs aan (eigen) R&D met ruim 4% gegroeid. Vooral bedrijven spendeerden meer aan R&D. Deze uitgaven namen ten opzichte van 2015 met 462 miljoen toe en kwamen uit op 8,1 miljard euro. Ook instellingen en het hoger onderwijs gaven meer uit aan R&D. Deze groei (2%) was bescheidener. Ook het aantal arbeidsjaren dat met R&D is gemoeid nam toe naar 133.000 arbeidsjaren (+3%).
In 2016 werd 2,03% van het bruto binnenlands product besteed aan R&D-activiteiten. Dit is evenveel als in 2015 en 2014 (beide jaren 2%), maar hoger dan in de jaren daarvoor (1,9%). De ambitie van het kabinet is een R&D-intensiteit van 2,5% van het bruto binnenlands product. Met een R&D-intensiteit van 2% scoort Nederland rond het Europees gemiddelde.
Bedrijven kunnen hun productieproces opknippen en delen daarvan elders in de wereld opzetten. Dit gebeurt ook met de kennisintensieve delen van het proces of zelfs met een hele R&D-afdeling. De R&D-uitgaven van Nederland in het buitenland zijn tussen 2014 en 2016 met bijna een derde toegenomen, van bijna 1,5 miljard euro in 2014 naar 2,2 miljard euro in 2016. Bedrijven nemen daarvan het merendeel voor hun rekening. Omgekeerd ontvangt Nederland ook steeds meer R&D-gelden uit het buitenland. In 2014 ging het om 1,7 miljard euro, in 2016 2,2 miljard euro. Daarmee is ongeveer een zesde van de totale R&D-uitgaven in Nederland vanuit het buitenland gefinancierd. Er is een duidelijk verschil tussen de R&D-bestedingen in het buitenland van het bedrijfsleven enerzijds en instellingen en hoger onderwijs anderzijds. Nederlandse bedrijven besteden netto fors meer R&D uit in het buitenland, terwijl Nederlandse instellingen en hoger onderwijs netto-ontvanger zijn van R&D-gelden uit het buitenland.
Circa 30 procent van de private R&D-uitgaven komt voor rekening van bedrijven in Noord-Brabant, met name in de regio rond Eindhoven. Samen met Zuid-Holland zijn bedrijven in deze twee provincies goed voor bijna de helft van de private uitgaven aan R&D. Noord-Holland staat op de derde plek.
Bron: CBS 27-10-2017

Uitkering uit ongevallenverzekering belast bij weduwe

Volgens Rechtbank Den Haag was de uitkering uit een ongevallenverzekering die een vrouw ontving na het overlijden van haar man terecht bij haar belast is. Haar beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.

Een man komt bij een ongeval om het leven. Vervolgens is uit een ongevallenverzekering aan zijn weduwe een uitkering gedaan. De inspecteur rekende die uitkering tot het belastbare inkomen van de vrouw voor de IB/PVV 2013.
Volgens de vrouw is dit niet terecht. In de beroepsprocedure stelt zij met een beroep op het gelijkheidsbeginsel dat de uitkering bij haar onbelast moest blijven omdat indien aan een overlevende van het ongeval het bedrag was uitgekeerd die uitkering ook onbelast was gebleven.
Volgens Rechtbank Den Haag slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet aangezien geen sprake is van gelijke gevallen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat zelfs indien wel sprake zou zijn van gelijke gevallen een beroep op het gelijkheidsbeginsel alsnog niet kan slagen. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging en evenmin van een situatie dat in de meerderheid van gelijke gevallen anders is gehandeld dan in het geval van de vrouw.
Bron: Rb. Den Haag 17-07-2017 (publ.13-10)

Eigen parkeervergunning geldt niet voor huurauto

Een Amsterdammer gebruikt de parkeervergunning voor zijn eigen auto voor een huurauto en krijgt een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Volgens hem niet terecht. Tot aan de Hoge Raad probeert hij vergeefs zijn gelijk te krijgen.

Gemeente Amsterdam heeft aan een man naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd gedurende de periode dat de man tijdelijk gebruik maakte van een huurauto. De man was het hier niet mee eens omdat hij beschikte over en gebruik maakte van een parkeervergunning voor zijn eigen auto en hij had geparkeerd in een straat waar die parkeervergunning geldig was. Hof Amsterdam oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht door de gemeente zijn opgelegd, omdat de man niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke omzetting van de parkeervergunning. Hij heeft zodoende dus geparkeerd zonder een geldige parkeervergunning, zodat hij voor het parkeren betaaldparkerenbelasting was verschuldigd. Dat de regels over de verschuldigdheid van deze vorm van parkeerbelasting niet voldoende duidelijk zouden zijn, werd door het hof verworpen. De man werd door het hof in het ongelijk gesteld, waarna hij beroep in cassatie instelde en daarbij een klacht heeft aangevoerd. De Hoge Raad maakt er echter weinig woorden aan vuil en doet de zaak als een art. 81 Wet RO-zaak af.
Bron: HR 22-09-2017

Onderhandelingsresultaat cao Supermarkten: erbij-, tussen- en loopbaners

De partijen bij de cao Supermarkten zijn onlangs tot een onderhandelingsresultaat gekomen voor de nieuwe cao. De afspraken betreffen een tweejarige cao met een looptijd tot en met maart 2019.

Naast de loonsverhoging – per 1 november 2017 1%, 1 maart 2018 nogmaals 1% en 1 maart 2019 1,5% – is een belangrijke afspraak in de cao het onderscheid dat zal worden gemaakt tussen de medewerkers met een verschillend loopbaanperspectief. Onderscheid wordt gemaakt tussen erbij-baners, tussenbaners en loopbaners.
De erbij-baners doen het werk in de supermarkt erbij, naast bijvoorbeeld een studie. Het betreft banen van maximaal 12 uur per week. Hun loopbaan perspectief ligt buiten de supermarkt. Zij hebben dan ook geen belang bij een persoonlijk ontwikkelingsbudget. Voor hen komt de mogelijkheid dit uit te betalen volgens het all-in uurloon principe.
Tussenbaners hebben doorgaans een contract voor bepaalde tijd met een looptijd van 4 jaar en werken doorgaans ook meer dan 12 uur per week. De loopbaners hebben een loopbaanperspectief binnen de supermarkten, en een arbeidsomvang van meer dan 12 uur per week. Vanaf 1 januari 2018 zullen de laatste twee groepen, de tussenbaners en loopbaners, de beschikking krijgen over een maandelijks op te bouwen persoonlijk ontwikkelingsbudget (€ 175 per jaar) dat buiten de onderneming op een individuele leerrekening van de werknemer wordt geplaatst. Dit budget moet aangewend worden voor het versterken van de toekomstige arbeidsmarktpositie.
Bron: CNV Vakmensen 26-10-2017