De Wet franchise, met daarin regels voor de samenwerking tussen franchisegevers en -nemers, is in consultatie gegaan. Met het voorstel wil het kabinet franchisenemers beter beschermen.
De voorgestelde wettelijke regeling richt zich op franchisegevers en franchisenemers, voorafgaand aan en tijdens hun samenwerking. Het doel is om, overeenkomstig het voornemen in het Regeerakkoord, de positie van franchisenemers in de pre-competitieve fase te versterken. Franchisenemers krijgen naar verwachting meer effectieve bescherming tegen onredelijke situaties als gevolg van het overwicht van de franchisegever. Tevens geeft de regeling ruimte aan evenwichtige samenwerking tussen alle betrokkenen die ten goede komt aan franchise als bedrijfsmodel.
In Nederland zijn circa 800 franchiseformules actief, met ruim 30.000 franchisevestigingen. De jaarlijkse omzet ligt ruim boven €30 miljard.
Franchise komt in veel branches voor, met zwaartepunten in de detailhandel, dienstverlening en zorg, en kent veel verschijningsvormen. Deze variëren van ‘soft franchise’, waarbij de franchisenemer binnen de franchiseformule veel vrijheid heeft om zijn activiteiten zelf in te vullen, tot ‘hard franchise’ waarbij de bedrijfsvoering tot in het kleinste detail wordt voorgeschreven door de franchisegever. De voorgestelde regeling ziet op alle soorten franchise, ongeacht de typering die partijen zelf aan hun samenwerking geven.
Met de voorgestelde regeling wordt een nieuwe titel gevoegd in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De nieuwe Titel 16 heeft betrekking op de franchiseovereenkomst en bestrijkt onderwerpen als de informatieverstrekking, vooral door de franchisegever aan de franchisenemer, zowel voorafgaand aan als na de sluiting van de franchiseovereenkomst, tussentijdse wijzigingen en beëindiging van de overeenkomst en het overleg tussen partijen. In het voorontwerp staat centraal dat partijen zich gedragen als ‘goed franchisegever’ en ‘goed franchisenemer’.
Tot 31 januari 2019 is het mogelijk te reageren op het voorontwerp.
Bron: Internetconsultatie.nl 12-12-2019

Als een holding-bv een deelneming verkoopt en de koper van deze deelneming verstrekt een lening die verband houdt met de verkoop, mag de holding een verlies uit een eventuele latere kwijtschelding niet aftrekken. Zo’n kwijtscheldingsverlies valt namelijk onder de deelnemingsvrijstelling.
Het ging in deze zaak om een holding die haar 100%-belang in een tussenholding had verkocht aan een andere bv, waarbij de holding zelf 10% van de aandelen in die bv kocht. De verkoopprijs van de aandelen in de tussenholding werd verrekend met de koopprijs van de aandelen in de bv. Voor het resterende deel van de verkoopprijs verstrekte de verkopende holding een achtergestelde lening aan de kopende bv.
Toen later een geschil ontstond tussen de holding en de bv over garanties die de holding niet zou zijn nagekomen, kwamen beide partijen uiteindelijk tot een schikking. Hierbij schold de holding (de verkoper) de schuld van de bv (de koper) kwijt, waarna de holding dit kwijtscheldingsverlies wilde aftrekken omdat zij als een zakelijke crediteur zou hebben gehandeld.
Rechtbank Noord-Holland bepaalde echter dat het verlies niet aftrekbaar was. Want omdat de lening was verstrekt in samenhang met de verkoop van de deelneming, vormde de kwijtschelding een aanpassing van de verkoopprijs van de deelneming. Hierop was de deelnemingsvrijstelling van toepassing, zodat het afwaarderingsverlies niet aftrekbaar was.
Bron: Rb. Noord-Holland, 26-11-2018

Als een ondernemer een lening krijgt aangeboden die hij mede kan gebruiken om zijn verplichtingen volgens een zakelijke overeenkomst na te komen, behoort deze lening tot het verplichte ondernemingsvermogen.
In deze zaak was de belastingplichtige een specialist op het gebied van complexe projectfinancieringen. Een Limited (Ltd.) benaderde deze man om veelbelovende investeringsprojecten voor haar te vinden en te realiseren. Zij sloten een overeenkomst, waarin onder meer stond dat de man een commissie zou ontvangen als vergoeding voor zijn activiteiten. En om zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst te kunnen uitvoeren, verstrekte de Ltd. hem een lening. De aflossingen van deze lening zouden bestaan uit verrekeningen met de commissies waarop de man recht had.
Toen de economische situatie verslechterde en de Ltd. hierdoor steeds minder investeringsmogelijkheden had, werd de man geïnformeerd dat de overeenkomst was komen te vervallen en dat hij was ontslagen van al zijn verplichtingen, wat onder meer betekende dat hij de lening niet meer hoefde af te lossen. Vervolgens ontstond een geschil tussen de belastingplichtige en de fiscus. Volgens de inspecteur behoorde de lening tot het verplichte ondernemingsvermogen, maar volgens de belastingplichtige ging het om een privélening.
De rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk. De lening was nadrukkelijk bedoeld om de belastingplichtige te stimuleren om zakelijke activiteiten voor de Ltd. te verrichten. En aangezien de lening uitsluitend werd afgelost door verrekening met commissies én de man de lening niet hoefde terug te betalen nadat de samenwerkingsovereenkomst was beëindigd, vond de rechtbank dat alles erop wees dat de lening tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorde.
Bron: Rb. Noord-Holland, 5-12-2018

Volgens het Internationaal monetair fonds (IMF) moeten de verschillen tussen werknemers met een vast of tijdelijk contract en zzp’ers worden verkleind. Ook zouden de lonen omhoog moeten, stelt het IMF in een rapport over Nederland.
In het rapport geeft het IMF ook aan dat het tijd is om het pensioenstelsel te hervormen, zodat ook meer zzp’ers daaraan kunnen deelnemen. De belastingregels voor werknemers en zzp’ers en de verschillen in sociale bescherming moeten volgens het IMF worden aangepakt. De loonbelasting kan nog wel iets lager, maar de huidige voorgestelde verlaging van die belasting en de verhoging van het lagere btw-tarief zijn goede eerste stappen, zei IMF-econoom Tom Dorsey in een toelichting.
Tegelijkertijd mag de flexibiliteit op de arbeidsmarkt worden vergroot. Als dat laatste gebeurt, zijn bedrijven volgens hem ook eerder geneigd om de salarissen te verhogen.
Ook op pensioenvlak moet het verschil tussen werknemers en zzp’ers aangepakt worden. Door het pensioenstelsel te hervormen naar een systeem met persoonlijke potten, komt er meer transparantie en minder onzekerheid. Zo’n systeem is ook aantrekkelijker voor zelfstandigen.
Bron: Div. media 6-12-2018; IMF 6-12-2018

Een vrijwel nieuwe auto die 881 kilometer op de teller heeft staan, geldt voor de bpm als gebruikte auto, ook als hij maar kort in een buitenlands kentekenregister heeft gestaan.
Een bv kocht op 24 mei 2013 in Duitsland een Jaguar F-type. De datum van eerste toelating in Duitsland was 31 mei 2013 en op dezelfde dag werd de auto ook uitgeschreven uit het Duitse kentekenregister. In juni 2013 schreef de bv de auto in in het Nederlandse kentekenregister. Vervolgens stelde de bv zich op het standpunt dat voor de bpm sprake was van een gebruikte auto.
De inspecteur ging hier niet in mee, maar het hof was het wél met de bv eens. Op het moment van de inschrijving in Nederland had de auto 881 kilometer gereden, waardoor de auto niet meer als nieuw kon worden aangemerkt. Daarnaast had de bv een goede verklaring voor het feit dat de auto slechts korte tijd stond ingeschreven in het Duitse kentekenregister. De verkoper had de auto namelijk gebruikt op een circuit om klanten hiermee kennis te laten maken en in Duitsland is voor dergelijk gebruik geen registratie nodig. Verder wees het hof erop dat de auto op de binnenlandse markt als margeauto kon worden verhandeld, ondanks het feit dat het een jong en exclusief voertuig was. Voor de bpm was daarom sprake van een gebruikte auto.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018

Op Internetconsultatie.nl ligt een conceptbesluit voor wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met de collectiviteitskorting ter consultatie voor. Het ontwerp besluit regelt dat zorgverzekeraars voor dezelfde zorgverzekering dezelfde premie moeten vragen. Wel mogen zij een korting op de premie geven aan deelnemers van een collectiviteit, maar de hoogte van die korting wordt wettelijk gemaximeerd. Het maximale kortingspercentage zal worden verlaagd van 10% naar 5%.
Achtergrond van de aanpassing is zoals is aangegeven in de toelichting bij het ontwerpbesluit dat de huidige praktijk van collectiviteitskortingen niet werkt. Nauwelijks is er sprake van besparingen die worden gegenereerd voor de specifieke collectiviteiten. Het blijkt dat verzekeraars de zorg inkopen voor al hun verzekerden tegelijk, zonder onderscheid te maken naar collectiviteiten. In plaats van financiering door besparingen voor specifieke collectiviteiten, blijkt de collectiviteitskorting te worden gefinancierd uit een opslag op de premie. Verzekerden betalen daarmee zelf voor hun collectiviteitskorting.
Als de voorgestelde aanpassing wordt ingevoerd, zullen aanbieders van collectiviteiten lopende contracten per 2020 moeten aanpassen naar een maximaal kortingspercentage van 5%. Ook zal men meer moeten doen om de korting te legitimeren door zorginhoudelijke afspraken.
Voor de verzekerden verandert er naar verwachting weinig. Hoewel de korting gehalveerd wordt zal daarmee ook de opslag op de premie gehalveerd worden. Daarmee is het effect op de uiteindelijk te betalen premie naar verwachting nihil.
Tot 23 december a.s. is het mogelijk te reageren op de aangekondigde wijziging.
Bron: Internetconsultatie.nl 25-11-2018

Als een ondernemer op grond van een bestemmingsplan de woonbestemming van een oude woning moet opgeven ten gunste van de woonbestemming voor een nieuwe woning, mag hij de daaropvolgende waardedaling van de oude woning activeren op de balans.
Een agrariër die zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak dreef, bezat twee percelen landbouwgrond. Op één van deze percelen stond zijn woning, die samen met de ondergrond als privévermogen was bestempeld. De man wilde op het andere perceel een nieuwe woning bouwen, die samen met de ondergrond tot het ondernemingsvermogen zou behoren. Er was alleen één probleem en dat was dat op de twee percelen op grond van het bestemmingsplan in totaal maar één woning mocht staan. De agrariër kon uitsluitend een bouwvergunning krijgen voor de bouw van de nieuwe woning als hij de woonbestemming van zijn oude woning zou opgeven zodra zijn nieuwe woning was opgeleverd.
Als gevolg van het verlies van de woonbestemming daalde de waarde van de oude woning met € 50.000. Toen de ondernemer de nieuwe woning in gebruik nam, activeerde hij het boekverlies op de oude woning als ‘inbreng woontitel’ op de balans. Vervolgens voegde hij dit bedrag toe aan de boekwaarde van de nieuwe woning. De inspecteur vond dat de agrariër onjuist had gehandeld, maar de rechtbank was het niet met de inspecteur eens. De man mocht de waardedaling van de oude woning wel degelijk verrekenen met de boekwaarde van de nieuwe woning.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 18-06-2018 (gepubliceerd 06-12-2018)

Als iemand een deelneming verkoopt en op grond van een earn-out-regeling nog vergoedingen ontvangt, valt de eventuele rente over deze vergoeding volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet onder de deelnemingsvrijstelling.
Een bv verkocht in 2006 een deelneming voor € 2,5 miljoen, vermeerderd met een variabel deel dat afhankelijk was van de winst over 2006 en 2007. In de overeenkomst stond, naast een anti-speculatiebeding, ook dat de koper een rentevergoeding van minimaal 6% moest betalen over het deel van de koopprijs dat niet tijdig was betaald. In 2008 verkocht de koper in strijd met het anti-speculatiebeding de aandelen. Ook was de koopprijs nog niet geheel betaald. Hiervoor ontving de bv vergoedingen. De bv vond dat de rentevergoeding over de ontvangen vergoedingen onder de deelnemingsvrijstelling viel, maar de inspecteur was het hier niet mee eens. De rechtbank gaf de inspecteur gelijk. De rente had in dit geval het karakter van een vergoeding voor het te laat betalen van de verschuldigde vergoeding. Hierdoor was de rente niet aan te merken als een voordeel uit de deelneming, zodat de rente niet onder de deelnemingsvrijstelling viel.
Bron: Rb. Zeeland-West Brabant 25-05-2018, (gepubl. 04-12-2018)

De Belastingdienst heeft de tweede uitgave van de Nieuwsbrief Loonheffing 2019 gepubliceerd. In deze uitgave zijn 3 nieuwe onderwerpen toegevoegd. Verder zijn enkele onderwerpen aangepast.
De volgende 3 onderwerpen zijn toegevoegd:

Onderwerp 7: de voorwaarde recht op uitkering of arbeidsondersteuning bij de loonkostenvoordelen wijzigt.
Onderwerp 8: de bedragen voor de vrijwilligersregeling gaan omhoog.
Onderwerp 9: de ouderenkorting gaat omhoog.

Een aantal onderwerpen zijn aangepast.

Onderwerp 1 (Belastingdeel heffingskortingen alleen nog voor inwoners van Nederland): onder het kopje ‘Hoe bepaalt u van welk land een werknemer inwoner is?’ is de informatie over waar u een woonplaatsverklaring aanvraagt, veranderd.
Onderwerp 3 (Aangifte loonheffingen: veranderingen en aandachtspunten): onder het kopje ‘Verloonde uren bij stukloon’ is de beschrijving uitgebreid en verduidelijkt.
Onderwerp 5 (Auto’s zonder CO2-uitstoot: bijtelling verandert): de Belastingdienst maakt nu onderscheid tussen elektrische auto’s en auto’s die rijden op waterstof.

Meer informatie: Nieuwsbrief Loonheffing 2019

Deelnemers aan een samenwerkingsverband kunnen in fiscale zin ook ondernemer zijn als zij geen eigen declaratierecht hebben, zo blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
Het ging in deze zaak om een maatschap van medisch specialisten. Eén van de maten stond in het BIG-register ingeschreven als arts en tandarts. Zij was in dienstbetrekking bij een bedrijf en verrichte daarnaast als arts diverse medische specialistische handelingen in een ziekenhuis. Deze werkzaamheden voerde zij uit namens de maatschap en zij stuurde hiervoor declaraties op naam van de maatschap naar het ziekenhuis. Het ziekenhuis controleerde en ondertekende de declaraties en stuurde deze door naar de zorgverzekeraar, waarna het ziekenhuis 50% van het aan de zorgverzekeraar gedeclareerde bedrag aan haar uitbetaalde.
Volgens de Belastingdienst was er in deze zaak geen sprake van fiscaal ondernemerschap met betrekking tot de werkzaamheden van de arts voor het ziekenhuis. De inspecteur stelde namelijk dat niet was voldaan aan het zelfstandigheidscriterium. Maar de Hoge Raad oordeelde dat het feit dat de vrouw op naam van de maatschap declareerde, niet uitsloot dat zij voldeed aan het zelfstandigheidscriterium. Dat de vrouw maar 50% van de declaratie ontving, deed hier niets aan af. Daarnaast constateerde de Hoge Raad dat de vrouw risico liep, aangezien het ziekenhuis haar niet betaalde als ze geen werkzaamheden verrichte. Omdat niets was vastgesteld over de continuïteit van de werkzaamheden van de vrouw, verwees de Hoge Raad de zaak door naar Hof ’s-Hertogenbosch om een en ander te onderzoeken.
Bron: HR 30-11-2018