Een lening en een hoge rekeningcourantschuld waar geen zekerheden tegenover staan in combinatie met voldoende winstreserves in de bv, leidt volgens Rechtbank Gelderland tot de conclusie dat de totale schuld als belaste winstuitdeling bij de aandeelhouder moet worden aangemerkt.
Een plastisch chirurg hield via een STAK alle aandelen in een bv. Bij de werkmaatschappij van die bv had hij een hypothecaire lening van € 225.000 en een rekeningcourantschuld van € 578.414. In zijn aangifte over 2010 was de rekeningcourantschuld niet vermeld. Voor de aangifte over 2011 vraagt zijn (toenmalige) adviseur een expliciete standpuntbepaling ten aanzien van een in de aangifte opgenomen voorziening. In die aangifte zijn de rekeningcourantschuld en de hypothecaire lening van de plastisch chirurg opgenomen. In januari 2017 legt de inspecteur een navorderingsaanslag op voor een verzamelinkomen van € 876.900, waarvan € 803.414 is aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang wegens een belaste uitdeling.
Volgens de chirurg is alleen de aangroei van de rekeningcourantschuld van € 170.523 in 2010 als een uitdeling aan te merken, maar hier is Rechtbank Gelderland het niet mee eens. De bv en de chirurg hadden zich er bewust van moeten zijn dat het niet meer aannemelijk was dat de lening niet meer zou worden afgelost. In dat geval is er sprake van een vermogensverschuiving naar de aandeelhouder. Over de verschuldigde rente, aflossing en zekerheden was niets op schrift vastgelegd. Ook voor de aflossing van de rekeningcourantschuld kon de chirurg geen zekerheden bieden. Daar op diens woning een hypotheek van € 850.000 rustte was deze als mogelijke zekerheid voor de bv van geen betekenis. En ook de financiële positie van de chirurg bood geen ruimte voor het jaarlijks betalen van rente en aflossing. Volgens de rechtbank was het duidelijk dat de opgenomen gelden blijvend aan de bv zijn onttrokken. Daar de bv in 2010 over voldoende winstreserves beschikte om de winstuitdeling te dekken, leidt dit tot de conclusie dat het hier ging om een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang.
Bron: Rb. Gelderland 31-01-2019

Daar het Britse Lagerhuis niet heeft ingestemd met het terugtrekkingsakkoord tussen het Verenigd Koninkrijk (VK) en de EU, bestaat de kans dat er een harde Brexit komt. Staatssecretaris Snel wil met een beleidsbesluit, vooruitlopend op wetgeving, een overgangsregeling treffen waardoor burgers en bedrijven de mogelijkheid krijgen zich op deze nieuwe situatie voor te bereiden.
Dit heeft de staatssecretaris per brief aan de Tweede Kamer laten weten. Voor burgers gaan zijn gedachten uit naar een regeling waarin het VK voor een aantal aan te wijzen belastingwetten voor het lopende belastingjaar nog wordt beschouwd als deel uitmakend van de EU waardoor het huidige fiscale regime van toepassing blijft.
Met de keuze voor overgangsrecht voor bedrijven wordt beoogd te voorkomen dat acute (fiscale) gevolgen en administratieve lasten optreden. De staatsecretaris wil daarnaast overgangsrecht treffen om te voorkomen dat in hetzelfde boekjaar verschillende fiscale behandeling plaatsvindt over hetzelfde feitencomplex (compartimenteringsvraagstukken). Dergelijke compartimenteringskwesties kunnen complex zijn in de uitvoering en leiden tot additionele administratieve lasten voor het bedrijfsleven en uitvoeringslasten voor de Belastingdienst.
Een no deal-scenario leidt vanaf de datum van terugtrekking tot een ander fiscale behandeling. Zo zullen Nederlanders die in het VK wonen en waarvan een deel van het inkomen (als buitenlands belastingplichtige) in Nederland wordt belast, het recht op eventuele persoonsgebonden aftrekposten verliezen. Ook heeft de terugtrekking mogelijk gevolgen voor de fiscale eenheid Vpb als de topmaatschappij in het VK is gevestigd. De fiscale eenheid wordt dan van rechtswege verbroken.
Het beleidsbesluit wordt definitief vastgesteld en gepubliceerd zodra duidelijk wordt dat de terugtrekking van het VK plaatsvindt zonder dat er een akkoord is gesloten.
Bron: MvF, 04-02-2019

De Tweede Kamer heeft op 5 februari 2019 ingestemd met het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans (WAB). Het wetsvoorstel kreeg in de Tweede Kamer de steun van de vier regeringspartijen en SGP en FvD. De overige partijen stemden tegen.
Een reeks amendementen was door de Tweede Kamer ingediend, waarvan drie zijn aangenomen. Een amendement van het Kamerliden Smeulders (GL) e.a. waarmee de voorgestelde verlenging van de maximale proeftijd bij een vast contract tot vijf maanden uit het wetsvoorstel wordt geschrapt, kreeg de steun van bijna de gehele Kamer (alleen FvD tegen). Vorige week was al duidelijk dat dit onderdeel van het wetsvoorstel niet de steun van de Tweede Kamer heeft.
Verder nam de Kamer het amendement van het Kamerlid Stoffer (SGP) e.a. aan. Dit amendement zondert bijbaantjes (maximaal 12 uur per week) van jongeren tot 21 jaar uit van de verhoogde WW-premie. Een ander aangenomen amendement van Stoffer e.a. regelt dat voor seizoensgebonden werk op grond van natuurlijke of klimatologische omstandigheden een uitzondering kan worden gemaakt (bij cao of op grond van een regeling van een bevoegd orgaan) voor de verplichtingen om bij wijziging van arbeidstijden loon te betalen en om na een jaar een contract met vaste arbeidsomvang aan te bieden. Ook kan volgens dit amendement een uitzondering worden gemaakt voor de verplichte oproeptermijn van vier maanden bij oproepovereenkomsten.
Bron: Tweede Kamer 5-02-2019

In reactie op het TNO-rapport ‘Arbobalans’ merken VNO-NCW en MKB-Nederland dat niet alle burn-outklachten aan het werk kunnen worden toegeschreven. Onderzoekers van TNO constateren een toename van burn-outklachten, die volgens hen veroorzaakt wordt doordat werknemers steeds meer doen en daar zelf steeds minder over te zeggen.
Onderzoekers van TNO hebben geconstateerd dat burn-outklachten onder werknemers zijn gestegen van 11% in 2007 naar 16% in 2017. De cijfers zijn opgenomen in de Arbobalans 2018 die TNO onlangs heeft gepubliceerd. De tweejaarlijkse Arbobalans geeft een overzicht van de kwaliteit van arbeid, de werkgerelateerde gezondheid in Nederland en de ontwikkelingen hierin.
Volgens het onderzoek hebben niet alle werknemers even vaak klachten. Ondanks de slechtere arbeidsomstandigheden rapporteren oproep- en invalkrachten en werknemers met een tijdelijk contract beduidend minder burn-outklachten dan werknemers met een vast contract of uitzendkrachten. Werkgerelateerd verzuim, arbeidsongeschiktheid en zorgkosten kost volgens het onderzoek bijna € 9 miljard per jaar.
Volgens de ondernemersorganisaties kan burn-out ook een gevolg zijn van een opeenstapeling van problemen die zich deels afspelen in de privésfeer. Dit wordt volgens hen ondersteund door het gegeven dat flexwerkers, ondanks de volgens TNO minder goede arbeidsomstandigheden, veel minder problemen ervaren. Volgens de ondernemersorganisaties wijst dit erop dat burn-outklachten niet alleen gerelateerd zijn aan het werk.
Staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil dit jaar onderzoek doen naar de mechanismen achter de verhoogde kans op burn-out bij een aantal risicogroepen.
Bron: VNO-NCW 31-01-2019

Werkgevers kunnen vanaf 2020 tot € 2000 hogere onbelaste vergoedingen geven aan hun werknemers. De vrije ruimte van de werkkostenregeling wordt verruimd. Met name kleine werkgevers zullen hiervan relatief het meeste voordeel hebben.
Het is de bedoeling dat de verruiming gaat gelden vanaf 1 januari 2020. Op dit moment mogen werkgevers tot 1,2% van de fiscale loonsom onbelast vergoeden of verstrekken. Dit percentage wordt verhoogd naar 1,7% voor de eerste € 400.000 van de loonsomn. Dit betekent dat werkgevers bij een loonsom van € 400.000 € 2.000 meer aan vrije ruimte in de werkkostenregeling krijgen. Voor het bedrag boven € 400.000 blijft het percentage van 1,2% gelden.
Daarnaast wordt de vergoeding die de werkgever aan de werknemer geeft voor het aanvragen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) voortaan toegevoegd aan de lijst vrijstellingen.
De verruiming is een uitwerking van de € 100 miljoen die door het kabinet vorig jaar augustus beschikbaar is gesteld voor lagere lasten op arbeid voor het mkb.
Bron: MvF 1-02-2019

Na maanden van acties is er een cao-akkoord tot stand gekomen voor de Metalektro. Op 1 februari kwamen onderhandelaars van vakbonden en werkgevers een principeakkoord overeen voor een cao van 30 maanden (looptijd tot 1 december 2020), dat aan de achterban zal worden voorgelegd.
Afgesproken is onder meer een loonsverhoging in drie stappen: per 1 februari 2019 gaan de lonen omhoog met 3,5%, per 1 augustus 2019 volgt er dan nog een verhoging met € 58 bruto en per 1 januari 2020 een verhoging met € 116 bruto. Door de twee verhogingen met een vast bedrag gaan met name de werknemers in de lagere loonschalen en jongeren er extra op vooruit.
Verder is afgesproken dat gedurende de looptijd van de cao minimaal 3.000 uitzendkrachten een vast dienstverband wordt aangeboden.
Andere afspraken uit het cao-akkoord zijn onder andere een generatiepact (twee varianten zijn afgesproken: 80-90-100% vanaf 60 jaar, of 70-85-100% vanaf 62 jaar), duurzame inzetbaarheid (werknemers krijgen recht op één betaalde dag per jaar om daaraan te werken), afspraken over ploegen, nachtdiensten en consignatie, afspraken over opleiden en ontwikkelen.
De voorstellen worden nu voorgelegd aan de achterban van de werkgevers en bonden. Pas als die met het principeakkoord instemmen, worden de afspraken definitief.
Bron: FME 1-02-2019; CNV Vakmensen 1-02-2019

Wie als directeur in dienst is bij een bv, kan de kosten die hij voor deze bv maakt in principe niet aftrekken als ondernemingskosten, zo blijkt uit een uitspraak van Hof Den Haag.
In deze zaak had een man één aandeel in een bv, waarvan hij directeur was. De man had zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een schuld van de bv en toen de bv vervolgens failliet ging, werd de man aansprakelijk gesteld. Hij voerde nog wel een vrijwaringsprocedure, maar die verloor hij. Vervolgens wilde de man de advocaatkosten en het verlies van de vrijwaringsprocedure aftrekken als ondernemingskosten. De inspecteur weigerde deze aftrek en het hof was het hiermee eens. Want hoewel de man ook nog een eenmanszaak dreef, waren de betreffende kosten gemaakt in het kader van zijn dienstbetrekking. En hoewel hij zich hoofdelijk aansprakelijk had gesteld voor een schuld van de bv, bleef hij werknemer van deze bv en kon hij de gemaakte kosten zodoende niet aftrekken als ondernemingskosten. Daarnaast oordeelde het hof dat er ook geen sprake was van negatief loon.
Bron: Hof Den Haag 29-01-2019

Als een belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan en de bewijslast hierdoor wordt omgekeerd en bezwaard, moet de schatting die de Belastingdienst vervolgens maakt wel redelijk zijn, zo blijkt uit een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden.
In deze zaak had een bv met een Chinese leverancier van ledverlichting een contract gesloten om exclusief in Nederland en België ledverlichting te mogen verkopen. De bv droeg dit exclusieve verkooprecht vervolgens voor een waarde van nihil over aan een concernvennootschap. De inspecteur corrigeerde de waarde van dit contract na een boekenonderzoek naar € 419.000, maar volgens de bv was deze waarde veel te hoog. Ook vond de bv het niet terecht dat de bewijslast was omgekeerd en bezwaard.
Het hof oordeelde dat de omkering en verzwaring van de bewijslast terecht was. De aangifte van de bv vertoonde namelijk dusdanige gebreken dat het verschil tussen de werkelijke belasting en de aangegeven belasting aanzienlijk was, wat de bv volgens het hof wist of behoorde te weten. Hierdoor had de bv niet de vereiste aangifte gedaan en was de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard. Het hof wees er echter op dat de schatting van de Belastingdienst in zo’n situatie wel redelijk moet zijn. In deze zaak was dat volgens het hof niet het geval, aangezien de inspecteur zich op onjuiste uitgangspunten had gebaseerd.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-01-2019

De ontwikkeling van de waterschapsheffing verschilt sterk per waterschap. Dat concludeert het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen.
COELO onderzocht de ontwikkeling van de belastingtarieven van waterschappen in de afgelopen bestuursperiode (2015 -2019) met het oog op de naderende verkiezingen voor de waterschapsbesturen op 20 maart.
Met de opbrengst van de zuiveringsheffing betalen de waterschappen het zuiveren van het rioolwater. Gemiddeld betaalt een meerpersoonshuishouden in 2019 € 149 aan zuiveringsheffing, € 20 minder dan in 2015. In Limburg is het tarief met € 144 het laagst, in Delfland met € 281 het hoogst. Het tarief van de zuiveringsheffing is in de afgelopen bestuursperiode het sterkst gestegen in Rijnland waar een meerpersoonshuishouden € 33 euro is gaan betalen. Dat is een stijging van gemiddeld 5,3% per jaar. In Schieland en de Krimpenerwaard is het tarief het sterkst gedaald, met gemiddeld 3,1% per jaar. Daar betaalt een meerpersoonshuishouden € 20 minder dan in 2015.
Met de opbrengst van de ingezetenenheffing betalen waterschappen onder meer het onderhoud van dijken en het wegpompen van water. Gemiddeld betalen huishoudens in 2019 € 88. Het bedrag varieert van € 43 in de Dommel tot € 145 in Delfland. De heffing is sinds 2015 procentueel het sterkst gestegen in Noorderzijlvest in Groningen. Huishoudens in dit waterschap zijn in 2019 € 25 meer kwijt dan in 2015. Dat is een gemiddelde jaarlijkse stijging van 9,5%. De stijging is het kleinst in Rijnland waar een huishoudens € 2,50 meer kwijt is. Overigens betalen huishoudens van Rijnland in 2019 wel meer (€ 105) dan inwoners van Noorderzijlvest (€ 82).
Eigenaren van gebouwen (vooral huiseigenaren) betalen het waterschap de ‘heffing gebouwd’. Ook deze heffing wordt gebruikt om de kosten van dijkonderhoud en waterpeilbeheer te dekken. Het tarief is een percentage van de WOZ-waarde, net als de onroerendezaakbelasting van gemeenten. Gemiddeld zijn huiseigenaren elk jaar 3% meer gaan betalen. In 2019 betaalt een huiseigenaar gemiddeld € 79 voor deze heffing. Dat was in 2015 € 70.
Huiseigenaren in De Dommel zagen de heffing het sterkst stijgen, gemiddeld 5,1% per jaar. In Zuiderzeeland is het tarief het sterkst gedaald, namelijk met gemiddeld een 1,1% per jaar. Het tarief in De Dommel is overigens in 2019 nog steeds veel lager dan het gemiddelde in Nederland.
Bron: RUG 29-01-2019

Een effectieve belastingdruk van 75% over het box 3-vermogen is voor een vermogende particulier niet buitensporig, zo heeft Hof ’s-Hertogenbosch geoordeeld.
In deze zaak had een vrouw een box 3-vermogen van een kleine € 200.000. Zij moest over 2015 € 1.714 aan vermogensrendementsheffing betalen. Dit was ongeveer 75% van haar werkelijke nominale rendement. Het hof oordeelde echter dat deze heffing voor de vrouw geen buitensporig zware last was, gelet op de omvang van haar vermogen. Uit deze uitspraak blijkt opnieuw dat de belastingrechter de box 3-heffing niet snel als onredelijk aanmerkt. Eerder gingen al veel meer particulieren tevergeefs in beroep tegen de vermogensrendementsheffing over hun spaartegoeden en beleggingen.
Bron: Hof Den Bosch 22-1-2019 (datum uitspraak 9-11-2018)