Als een bv te weinig belasting heeft afgedragen en dit niet is te wijten aan grove schuld of opzet én er tijdig een melding van betalingsonmacht is gedaan, kan de Belastingdienst de bestuurders van de bv in principe niet aansprakelijk stellen.
In deze zaak had een bv minder belasting afgedragen dan zij was verschuldigd, waarna de ontvanger de bestuurder van deze bv aansprakelijk stelde. De Hoge Raad oordeelde echter dat de bestuurdersaansprakelijkstelling niet terecht was. Er was geen sprake geweest van grove schuld of opzet en bovendien had de bv tijdig – namelijk binnen twee weken na de vervaldatum van de aanslag – melding gemaakt van de betalingsonmacht. Omdat de ontvanger geen andere bewijsmiddelen had om te bewijzen dat er sprake was van onbehoorlijk bestuur, vernietigde de Hoge Raad de beschikking tot bestuurdersaansprakelijkstelling.
Bron: HR, 22-2-2019

Een woning kwalificeert uitsluitend als hoofdverblijf als die woning de centrale levensplaats is van de betreffende belastingplichtige.
Een man kocht in 2009 samen met zijn echtgenote een luxe vrijstaande woning in A. In de gemeentelijke basisadministratie stond de man evenals zijn vrouw ingeschreven in B, waar de man ook een woning had. Na aankoop van de woning in A liet hij zich daar inschrijven. Desondanks weigerde de inspecteur de aftrek van canons met betrekking tot de woning in A, want volgens hem was de luxe woning geen hoofdverblijf, zoals is vereist voor aftrek van canons.
Hof Den Bosch was het met de inspecteur eens dat de woning in B nog altijd het hoofdverblijf was van de man. Hij overnachtte namelijk vaker in B dan in A. En als hij al in A overnachtte, was dit voornamelijk in het weekend en in de aanloop naar het weekend. Verder vonden de pinbetalingen en geldopnamen van de man voornamelijk in B plaats, waar hij ook deelnam aan sport- en verenigingsleven. Bovendien was het huis in B het correspondentieadres voor de financiële administratie van de man. Daarom was B de centrale levensplaats, ondanks het feit dat de man in A stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De Hoge Raad was het met het hof eens.
Bron: HR, 22-2-2019

Een internationaal chauffeur, vordert van zijn ex-werkgever vergoeding van de verblijfkosten op grond van de cao Beroepsgoederenvervoer. De werkgever doet vergeefs een beroep op rechtsverwerking.
In de onderhavige procedure heeft de werknemer in eerste aanleg veroordeling gevorderd van de ex-werkgever tot betaling van -onder meer- onbetaald gebleven verblijfkosten.
In hoger beroep betoogt de werkgever dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de werknemer bij haar geen vordering meer zou indienen omdat er veel tijd is verstreken. Dit standpunt verwerpt het hof. Het enkel stilzitten en het enkele tijdsverloop zijn onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Nu de werkgever stelt dat de werknemer zijn recht heeft verwerkt, dient zij daartoe voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. De werkgever heeft naast het tijdsverloop c.q. stilzitten van de werknemer geen bijkomende (bijzondere) omstandigheden gesteld noch is daarvan anderszins gebleken.
Het betoog van de werkgever dat zij onredelijk benadeeld wordt indien de werknemer zijn aanspraak alsnog geldend zou kunnen maken, wordt eveneens verworpen. Het feit dat het bedrijf niet meer beschikt over de urenverantwoordingsstaten, benadeelt haar positie niet of nauwelijks. De werknemer legt juist de overzichten van de verblijfskostenvergoeding waar hij recht op zou hebben en hetgeen hem feitelijk is uitbetaald over als basis voor zijn vordering. Tussen partijen is dan ook niet in geschil hoeveel uren appellant heeft gewerkt of rust/pauze heeft genomen en of er eendaagse of meerdaagse ritten zijn gemaakt. Het geschil ziet op het gehanteerde tarief dat volgens appellant niet conform de cao zou zijn. Het hof merkt daarbij ook op dat het een keuze van het bedrijf zelf is geweest om de urenverantwoordingsstaten slechts betrekkelijk korte tijd te bewaren.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor appellant zijn rechten heeft verwerkt. Op dit punt wordt appellant in het gelijk gesteld.
Bron: Hof Den Bosch 12-02-2019

Minister Dekker heeft een voorontwerp voor een wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen ter consultatie voorgelegd. Het gaat om de civielrechtelijke regeling. De fiscale maatregelen, het overgangsrecht en wijzigingen in overige wetten zullen op een later moment voor consultatie worden aangeboden.
Met het wetsvoorstel wil men een duidelijke en eenvoudige regeling bieden met passende waarborgen voor vennoten en schuldeisers. Volgens het wetsvoorstel komen er twee rechtsvormen, de vennootschap en de commanditaire vennootschap. Beide rechtsvormen kunnen voor zowel beroeps- als bedrijfsactiviteiten worden gebruikt. De regeling kan op zowel een ‘stille’ als een ‘openbare’ vennootschap worden toegepast. De vennootschap ontstaat net als nu door een overeenkomst tussen de beoogde vennoten, die elkaar verplichten tot inbreng, met als doel om gezamenlijk voordeel te halen. Het is niet meer nodig om een akte op te maken. Met de nieuwe regeling komt een einde aan het afgescheiden vermogen, door te voorzien in rechtspersoonlijkheid voor alle vennootschappen. Vennoten zijn verplicht om jegens elkaar verantwoording af te leggen over het bestuur van de vennootschap en het beheer van het vermogen. De wettelijke regeling maakt het eenvoudiger om toe- en uit te treden, op basis van de bestaande vennootschapsovereenkomst. Een uittredende vennoot is vanaf 5 jaar na uittreding bevrijd van de verplichtingen richting derden. Een toetredende vennoot wordt pas na toetreden aansprakelijk voor opeisbare vorderingen. Vennoten zullen ook profiteren van het ontstaan van rechtspersoonlijkheid bij het aangaan van een vennootschap. Rechtspersoonlijkheid faciliteert het toe- en uitreden van vennoten en zorgt ervoor dat goederen eenvoudig aan de vennootschap kunnen worden overgedragen. Derden kunnen vorderingen zowel op de vennootschap als op de individuele vennoten verhalen voor zover aannemelijk is dat de vennootschap de schuld niet zal voldoen, ongeacht of sprake is van beroeps- of bedrijfsactiviteiten. Het einde van de vennootschap is eveneens verduidelijkt.
Ten aanzien van de commanditaire vennoot geldt voortaan dat hij of zij handelingen voor de vennootschap mag verrichten, op basis van een door de andere vennoten verstrekte volmacht.
In 2002 is ook al een wetsvoorstel personenvennootschappen ingediend. Dit voorstel stuitte bij ondernemers en beroepsbeoefenaars op bezwaren vanwege het vereiste van de notariële akte en de als ingewikkeld ervaren regeling rondom de verkrijging van rechtspersoonlijkheid. Omdat de destijds voorgestelde regeling van personenvennootschappen weinig steun kreeg van de beoogde gebruikers, in het bijzonder ondernemers in het midden- en klein bedrijf, is dit voorstel ingetrokken. Mede om aan deze bezwaren tegemoet te komen is vanuit de praktijk een initiatief gestart om met een nieuw voorstel te komen. Dit initiatief is in belangrijke mate de basis voor het voorliggende voorstel.
MvJ&V, 21-02-2019

Volgens het CBS is het verschil in arbeidsparticipatie tussen personen met een Nederlandse achtergrond en niet-westerse migratieachtergrond is tijdens de crisis groter geworden, maar is dat nu weer bijna gelijk aan tien jaar geleden. In 2018 was de arbeidsparticipatie bijna 68%, vrijwel net zo hoog als het hoogste jaarcijfer vóór het uitbreken van de crisis in 2008.
In 2018 hadden personen van 15 tot 75 jaar met een Nederlandse achtergrond met 69,1% het vaakst betaald werk. Daarna volgden personen met een westerse achtergrond (66,5%) en een niet-westerse migratieachtergrond (60,9%). Tijdens de economische crisis nam de arbeidsparticipatie van personen met een niet-westerse migratieachtergrond relatief veel af, waardoor het verschil met de groep met een Nederlandse achtergrond groter werd (55,2 procent versus 66,5 procent, 2014).
In 2018 was de arbeidsparticipatie van personen met een Nederlandse net als die met een niet-westerse achtergrond vrijwel gelijk aan het niveau vlak voor de crisis in 2008. Het verschil tussen deze groepen is weer bijna even groot als tien jaar geleden.
In 2018 waren er 6,9 miljoen mensen met een Nederlandse achtergrond aan het werk en 972.000 mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. De arbeidsparticipatie van personen met een westerse migratieachtergrond was in 2018 hoger dan in 2008, 880.000 werkenden in 2018.
De arbeidsparticipatie van personen met een Marokkaanse en Turkse migratieachtergrond was met 57,4% en 61,2% in 2018 hoger dan op het hoogste punt voor het begin van de crisis. In 2018 hadden153.000 mensen met een Marokkaanse en 187.000 mensen met een Turkse achtergrond betaald werk. Daarentegen is bij de personen met een Antilliaanse, Arubaanse of Surinaamse achtergrond de arbeidsparticipatie met 60,3% en 66,5% nog steeds lager dan in 2008. In 2018 ging het in totaal om 70.000 en 189.000 werkenden met deze achtergronden. Wel is het percentage werkenden onder mensen met een niet-westerse migratieachtergrond nog steeds het hoogst bij mensen met een Surinaamse achtergrond.
Bij personen met een Nederlandse achtergrond is de arbeidsparticipatie van vrouwen hoger dan tien jaar geleden en bij mannen lager. Daardoor is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen met een Nederlandse achtergrond kleiner geworden.
Binnen de groep personen met een Turkse achtergrond is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen het grootst. Dit verschil is in de afgelopen tien jaar niet kleiner geworden. Van de mannen werkt 72% en van de vrouwen 49,7%. Ook onder personen met een Marokkaanse achtergrond is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen relatief groot (65,8 versus 49,0%). Wel is dit verschil sinds 2008 afgenomen. Dit geldt ook voor mannen en vrouwen met een Antilliaanse of Arubaanse of overige niet-westerse achtergrond.
Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen onder personen met een Surinaamse migratieachtergrond is in de afgelopen tien jaar iets toegenomen. Toch is het verschil tussen mannen en vrouwen in deze groep nog steeds het kleinst.
CBS, 23-2-2019

De Nederlandse supermarkten hebben afgesproken dat er in 2025 20% minder verpakkingsmateriaal in de supermarkt ligt. De branche zet zich collectief in voor minder én duurzamere verpakkingen. Dit is onderdeel van een aantal ambitieuze doelstellingen die de branche heeft gesteld aan verpakkingen.
Om de doelstelling van 20% minder verpakkingsmateriaal te realiseren, wordt gestart met projecten met leveranciers van groenten en fruit. Binnen dit project wordt opnieuw gekeken naar verpakkingsmateriaal. De belangrijkste vraag is wat de functie is van de verpakking. Waar het mogelijk is en ook de duurzame oplossing is, zal verpakkingsmateriaal aanzienlijk verminderen.
Voorop staat voor bedrijven dat een duurzame keuze gemaakt wordt. Naast een forse reductie zijn de verpakkingen die in 2025 in de supermarkten liggen voor 95% recyclebaar, bestaat het plastic verpakkingsmateriaal voor 50% uit gerecycled materiaal en is papier en karton 100% gecertificeerd. De supermarkten hebben veel aandacht voor de bewustwording bij de consument. Op alle eigen merk producten staan bijvoorbeeld weggooi- of recyclingslogo’s zodat de consument kan zien hoe hij het materiaal het beste weg kan gooien.
Bron: Vakcentrum, 15-02-2019

Bestuurders die een bv verplichtingen laten aangaan die zij nooit kunnen voldoen en de bv vervolgens failliet laten gaan (‘ploffen’) zodat crediteuren achter het net vissen, kunnen volgens Hof Arnhem-Leeuwarden alleen strafrechtelijk worden vervolgd als er sprake is van kwaadwilligheid en zelfverrijking.
In deze zaak was een man bestuurder en enig aandeelhouder van een holding-bv met twee dochter-bv’s. Ook had hij de feitelijke leiding over één van de dochter-bv’s, die personeel uitleende aan haar zuster-bv. Deze zuster-bv betaalde vervolgens haar rekeningen niet, zodat de uitlener de loonheffingen en btw niet kon betalen. Volgens de Belastingdienst was hier sprake van een plofconstructie: de man zou bewust het risico hebben gelopen dat zijn bv’s te weinig belasting zouden afdragen. Daarom wilde de fiscus de man strafrechtelijk vervolgen.
Het hof vond dat de man schuldig was aan het wanbetalersgedrag van zijn bv. Maar het hof vond ook dat de man niet strafrechtelijk moest worden vervolgd, aangezien dit volgens het hof alleen moet gebeuren om kwaadwillende belastingschuldigen aan te pakken die zich ten koste van de gemeenschap verrijken. Het hof meende dat hier geen aanwijzingen waren dat de bestuurder kwaadwillend was of zichzelf had verrijkt. Hij had weliswaar bedragen aan zijn bedrijf onttrokken, maar dit had hij gebruikt om zijn werknemers en schuldeisers te betalen en om andere belastingschulden af te lossen. Ook had de man één van zijn bedrijven verkocht om een deel van zijn belastingschuld af te lossen. Daarom ontsloeg het hof de man van alle rechtsvervolging.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 13-2-2019

Als men dieetkosten in aftrek wil brengen in de aangifte IB dan moet een dieetbevestiging van een arts worden overlegd. Een door een adviseur ingevulde dieetbevestiging die daarvoor blanco door de arts is ondertekend, is niet voldoende.
Een man, die aan COPD en reuma lijdt, heeft in zijn aangifte IB 2014 € 3.065 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De opgevoerde dieetkosten en de aftrek extra uitgaven voor kleding en beddengoed zijn door de inspecteur niet geaccepteerd waardoor de man onder de wettelijke drempel voor aftrek blijft.
Bij Rechtbank Noord-Holland blijkt dat de adviseur van de man de dieetbevestiging heeft ingevuld en dat deze door zijn longarts is ondertekend. Navraag bij het ziekenhuis heeft geleerd, en dat werd ook door de man bevestigd, dat door de longarts een blanco dieetbevestiging is ondertekend. Vast staat wel dat de man onder behandeling is bij een van de longartsen. Op basis hiervan is de rechtbank van mening dat de dieetbevestiging niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Op de dieetbevestiging ontbreekt de naam van de behandelende arts en op basis van de verklaring van het ziekenhuis en ook de man zelf, is het onzeker of de arts de inhoud van de dieetbevestiging onderschrijft. Nu de man geen nadere schriftelijke onderbouwing heeft geleverd heeft de inspecteur de gevraagde aftrek voor dieetkosten terecht afgewezen.
Ten aanzien van de aftrek extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft de man geen bewijsstukken overlegd. Ook deze aftrek is terecht afgewezen.
Bron: Rb. Noord-Holland, 25-01-2019

Het kabinet wil dat nog dit jaar een einde komt aan de mogelijkheid die de Belastingdienst heeft om overheidsvorderingen te innen van mensen met problematische schulden. De fiscus kan nu nog maandelijks automatisch bedragen tot € 500 afschrijven, maar dit brengt veel mensen in de problemen.
De huidige wijze van het innen van overheidsvorderingen door de fiscus leidt er vaak toe dat mensen met schulden te weinig geld overhouden om van te leven. Staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gezegd dat het niet mag gebeuren dat mensen door toedoen van de overheid nog dieper in de problemen komen. Daarom wil zij – samen met de staatssecretaris Snel van Financiën en minister Dekker voor Rechtsbescherming – op korte termijn een eind maken aan de huidige werkwijze.
Verder wil het kabinet een einde maken aan het beslag op toeslagen, want ook dit is voor mensen met schulden een probleem. Op termijn moet de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet hierin voorzien. Maar omdat de bewindslieden willen dat de genoemde problemen al op korte termijn worden opgelost, zullen daarnaast tussenmaatregelen worden genomen. Eén van deze maatregelen is de verhoging van de beslagvrije voet bij jongeren. Momenteel is hun beslagvrije voet gebaseerd op de bijstandsnorm voor jongeren, maar deze is in een aantal situaties te laag om in het levensonderhoud te kunnen voorzien.
Bron: SZW, 13-2-2019

Het aantal flexibele werknemers is de afgelopen vijftien jaar toegenomen van 1,1 miljoen naar bijna 2 miljoen. Het aantal zzp’ers groeide van ruim 630.000 in 2003 naar 1,1 miljoen in 2018. De grootste groepen flexwerkers zijn nu de zzp’ers die eigen diensten of arbeid aanbieden (28%) en de oproepkrachten (18%).
Er zijn veel verschillende vormen van flexwerk. De Flexbarometer, opgezet door ABU, FNV en TNO, meet er negen. De cijfers van de Flexbarometer zijn afkomstig van Statline, de databank van CBS. CBS is sinds 2017 ook partner in de Flexbarometer.
Flexwerkers kunnen zowel werknemers als zelfstandigen zonder personeel zijn. Werknemers worden gerekend tot de flexwerkers als ze geen vast contract hebben of een contract met variabele uren. Vaste werknemers zonder vaste uren zijn daarom flexwerkers. Werknemers met een tijdelijk contract die uitzicht hebben op een vast contract vallen ook onder de flexwerkers. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen werknemers met een kortlopend contract (tot een jaar) of een verbintenis van langere duur. Verder worden oproepkrachten en uitzendkrachten tot de flexibele werknemers gerekend. Ten slotte zijn er nog werknemers die een tijdelijk contract hebben zonder vaste uren.
Bij zzp’ers wordt onderscheid gemaakt tussen degenen die eigen arbeid of diensten aanbieden en degenen die producten verkopen.
In 2018 waren er ruim 3 miljoen flexwerkers (15 tot 75 jaar) in Nederland, van wie bijna 2 miljoen flexibele werknemers en bijna 1,1 miljoen zzp’ers. De meest voorkomende flexvorm is de zzp-eigen arbeid (864.000), gevolgd door de oproepkracht (539.000). De flexvormen die ten opzichte van vijftien jaar geleden naar verhouding het meest zijn toegenomen, zijn de werknemers met een vast contract zonder vaste uren, de tijdelijke werknemers zonder vaste uren en de oproepkrachten. Het aantal oproepkrachten is ruim verdubbeld. Het afgelopen jaar groeide het aantal tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast contract het meest (12%).
Er zijn verschillende beroepsgroepen waar hoofdzakelijk flexkrachten werken. In de top vijf van beroepsgroepen met de meeste oproepkrachten staan vooral beroepen waarvoor weinig opleiding is vereist, zoals keukenhulp, kassamedewerker of vakkenvuller. Ruim 70% van de keukenhulpen is flexwerker. Dit zijn vooral oproepkrachten, ruim 40% van de keukenhulpen heeft een oproepcontract. Ook achter de bar en de kassa wordt veel gebruikgemaakt van flexwerkers (respectievelijk 68% en 63%), en dan vooral van oproepkrachten. Een derde van het barpersoneel is oproepkracht, bij kassamedewerkers is dat iets minder, 3 op de 10.
De zzp’er-eigen arbeid is oververtegenwoordigd in de creatieve beroepen als auteur en taalkundige en uitvoerend kunstenaar. Van de auteurs en taalkundigen is 66% zzp’er-eigen arbeid.
Oproepkrachten zijn de jongste flexwerkers. De gemiddelde leeftijd is 27 jaar. Bij uitzendkrachten en tijdelijke werknemers met uitzicht op vast ligt de gemiddelde leeftijd met 37 jaar en 34 jaar een stuk hoger. Zzp’ers behoren juist vaker tot de oudere leeftijdsgroepen, 59% is 45 jaar of ouder. De zzp’er-eigen arbeid is gemiddeld 46 jaar.
Bron: CBS 14-02-2019