Logistieke sector zorgt voor groot deel groei arbeidsmarkt

In het tweede kwartaal van 2017 nam het aantal aangeboden vacatures toe naar meer dan 267.000, een stijging van 8,8% procent ten opzichte van het eerste kwartaal. De logistieke sector zorgde voor een groot deel voor deze groei, met een enorme toename van 34,2% in beschikbare vacatures.

Met een sterke daling in de werkloosheid en een verdergezette groei in aangeboden vacatures hebben werkzoekenden in Nederland nu meer kans om een nieuwe baan te scoren.
Met gemiddeld 21.826 beschikbare vacatures nam het aantal vacatures in de Logistieke sector toe met 34,2% of 5.557 extra beschikbare vacatures. Rotterdam alleen al kreeg er 1.525 logistieke vacatures bij. Het gemiddeld aangeboden brutoloon in de sector lag op € 31.338, een toename van 8,4%. Naast de sterke groei in de Logistieke sector nam ook het aantal vacatures in de Horeca toe met 23,1% en de IT sector met 15,4%. Sectoren die een daling in aantal vacatures zagen waren de Verkoopsector met -8,1% of 1.320 minder vacatures, de Industrie met -1,0% en de Bouwsector met een lichte daling van -0,2%.
In de overige sectoren verschoof het aangeboden salaris minder sterk. In geheel Nederland daalde het aangeduide salaris met een verwaarloosbare -0,1%. De grootste toename is te zien in Drenthe met 3,5% naar gemiddeld € 34.747, de sterkste daler is Overijssel met -1,1% naar € 37.675.
Het aantal vacatures neemt in alle provincies goed toe. Zuid-Holland is de provincie met de meeste nieuwe banen, 5.328 extra, waarmee het aantal vacatures gemiddeld op 52.706 lag. Er is ook goede groei te zien in provincies met minder vacatures, zo had Zeeland de sterkste%uele groei met een toename van 12,2% in aangeboden banen. In de grote gemeenten is de sterkste groei te zien in Haarlemmermeer (+17,4%) en in Rotterdam (+11,0%). In Haarlemmermeer komen de nieuwe vacatures voornamelijk uit sectoren als de Logistiek, IT en de Horeca. Rotterdam zag ook een sterke groei in de logistiek en IT vacatures maar er kwamen ook een heel aantal nieuwe financiële en administratieve vacatures bij.
Bron: Adzuna 1-08-2017

Maatwerk voor goede opvang stijgende AOW-leeftijd

Werkgevers hebben behoefte aan maatwerk in regelingen om ervoor te zorgen dat medewerkers de naar 67 verhoogde AOW-leeftijd ook daadwerkelijk halen. In een uitzending van Een Vandaag stelt MKB-Nederland-voorzitter Michaël van Straalen dat we daarbij thema’s als flexibele AOW of demotie niet uit de weg moeten gaan.

Volgens de werkgever is de verhoging van de AOW-leeftijd niet terug te draaien. Nederlanders worden ouder en linksom of rechtsom zullen we daarom langer moeten werken om de oude dag betaalbaar te houden. Wel is het volgens Van Straalen zaak dat zo te organiseren dat iedereen gezond de eindstreep kan halen en uitval voorkomen wordt.
Binnen bedrijven en cao’s gebeurt al veel om het personeel langer fit en actief te laten blijven. In grotere ondernemingen is dat makkelijker te realiseren dan in kleine, waar vaak de eigenaar ook meewerkt. ‘Dat vraagt dus om maatwerk’, meent de mkb-voorzitter, die wijst op de ervaring die MKB-Nederland daarover heeft opgedaan in projecten als Duurzame Inzetbaarheid en het Vitaalste Bedrijf. Volgens Van Straalen moeten werknemers zelf ook zorgen voor een gezonde leefstijl en oog hebben voor de eigen kansen. Hierbij kan de overheid helpen met ondersteunende maatregelen rond leven lang leren en bijvoorbeeld fiscaal.
Langer blijven werken betekent volgens Van Straalen ook dat thema’s die lastige discussies oproepen niet uit de weg worden gegaan. Een zo’n thema is demotie. ‘Nadenken over een functie waarin je op dat moment het beste tot je recht komt en past bij je levensfase mag geen taboe zijn.’ Een flexibele AOW, waardoor werknemers toch wat eerder kunnen stoppen als het nodig is, is voor sommige groepen (denk aan zware beroepen) noodzaak. ‘Sommige branches luiden de noodklok omdat oudere werknemers arbeidsongeschikt uitvallen. Dit onderwerp vraagt wel een heel goede uitwerking. Zo mogen de kosten niet op het bord van de (mkb-)werkgever belanden’, aldus Van Straalen.
Voor de groep werknemers die nu rond de 60 is, is de gestegen AOW-leeftijd dichterbij dan voor jongere generaties. Tegelijkertijd heeft deze groep vaak al voldoende financiële middelen dankzij aanvullend pensioen, dat vaak nog een eerdere pensioenleeftijd kent. Er is dus al premie betaald om desgewenst wat eerder te kunnen stoppen. Niet iedereen weet dat ook. Met beter inzicht in de financiële situatie kunnen medewerkers hun toekomst beter plannen.
Bron: MKB-Nederland 5-08-2017

Geen OV, dan ook geen reisaftrek

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om de reisaftrek te beperken tot het reizen met openbaar vervoer.

Een man heeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 een reisaftrek van € 2.036 geclaimd. Hij heeft tussen woning en werk niet met het openbaar vervoer kunnen reizen en van zijn werkgever heeft hij geen reiskostenvergoeding ontvangen. De inspecteur heeft de reisaftrek niet geaccepteerd. De man stelt zich vervolgens op het standpunt dat hij door de praktische omstandigheden, namelijk het verrichten van arbeid op tijden waarop geen openbaar vervoer beschikbaar is, wordt gediscrimineerd ten opzichte van belastingplichtigen die wel gebruik kunnen maken van openbaar vervoer. Volgens hem is er sprake van rechtsongelijkheid die in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en met artikel 14 van het EVRM. Daar de mogelijkheid bestaat dat de werkgever een onbelaste vergoeding kan geven voor de kosten verbonden aan het gebruik van een privéauto voor woon-werkverkeer, vind hij dat hij zeer onredelijk wordt behandeld en dat de inspecteur hem een onbelaste vergoeding van € 0,19 per kilometer dient toe te kennen. Hof Arnhem-Leeuwaarden verwijst eerst naar art. 3.80 Wet IB 2001 en overweegt dan dat ingevolge art. 3.87 van de Wet IB 2001 er recht op reisaftrek bestaat indien er tussen de woning en de plaats van de werkzaamheden is gereisd met openbaar vervoer. Dit heeft de man niet gedaan. Wat betreft de vraag of het weigeren van de reisaftrek in strijd is met art. 14 EVRM in samenhang met art. 1 onderdeel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM, stelt het hof voorop dat de genoemde verdragsbepaling niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbiedt, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Het hof oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de wetgever heeft kunnen menen dat, voor zover hier al sprake is van gelijke gevallen, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om de reisaftrek te beperken tot het reizen met het openbaar vervoer. Nu de op dit punt door de wetgever gemaakte keuze niet van redelijke grond ontbloot is, dient deze keuze te worden geëerbiedigd. Met betrekking tot de stellingen van de man dat sprake is van schending van artikel 1 Grondwet en dat de Wet IB 2001 onredelijk is, overweegt het hof tot slot dat op grond van artikel 120 Grondwet en artikel 11 Wet algemene bepalingen het de rechter niet vrij staat om de Wet IB 2001 te toetsen op haar grondwettigheid, dan wel de innerlijke waarde of billijkheid van de Wet IB 2001 te beoordelen. De reisaftrek is terecht geweigerd.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 4-07-2017

Samenwerkingsverband niet ongebruikelijk

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was het samenwerkingsverband tussen een vrouw en haar echtgenoot, die samen een rietdekkersbedrijf exploiteren, niet ongebruikelijk. De man en vrouw vullen elkaar aan en nemen samen investeringsbeslissingen. En omdat de vrouw voldoet aan het urencriterium mocht zij de zelfstandigenaftrek in mindering brengen op haar winst uit de onderneming.

Een vrouw is in 1993 met haar echtgenoot een vennootschap onder firma aangegaan met als doel de exploitatie van een rietdekkersbedrijf. Ook in 2011 exploiteerden zij samen deze onderneming. De echtgenoot voert de rietdekkerswerkzaamheden uit. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van ingehuurde krachten. De vrouw beschikt over het diploma ‘handelskennis voor het rietdekkersbedrijf’ en verricht andere werkzaamheden in de onderneming. De winstverdeling is 50:50. In 2008 is de echtgenoot langdurig ziek geweest. De vrouw heeft in die periode de onderneming voortgezet. De vrouw heeft in haar aangifte IB 2011 de zelfstandigenaftrek in mindering gebracht op haar winst uit onderneming. De inspecteur heeft dit echter gecorrigeerd op grond van een ongebruikelijk samenwerkingsverband.
Voor het hof voert de vrouw aan dat zij de bedrijfsvoering voor haar rekening neemt. Zij onderhoudt de contacten met (toekomstige) klanten en de leveranciers, zij doet de planning en stuurt de ingehuurde arbeidskrachten aan. Zij stelt zelfstandig de offertes op en verzorgt de inkoop van het riet. Het hof acht dit van belang en stelt daarnaast vast dat de vrouw en de echtgenoot samen investeringsbeslissingen nemen. Het belang van de werkzaamheden van de vrouw blijkt volgens het hof onder meer uit de omstandigheid dat zij in 2008 tijdens ziekte van haar echtgenoot de onderneming draaiende heeft gehouden. Het hof acht hiermee voldoende aannemelijk dat in rietdekkersbedrijven als de onderhavige een samenwerkingsverband met een vergelijkbare winstverdeling en een vergelijkbare verdeling van de werkzaamheden ook tussen niet-verbonden personen voorkomt en dat een samenwerkingsverband als tussen belanghebbende en haar echtgenoot tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-06-2017

Let op bij intrekken Verklaring geen privégebruik

Let op bij het intrekken van een Verklaring geen privégebruik. Wordt de verklaring lopende het jaar ingetrokken dan moet de werknemer er rekening mee houden dat voor de bijtelling op jaarbasis gekeken wordt of het aantal privékilometers meer is dan 500 km. Bij overschrijding moet voor het gehele jaar worden bijgeteld, ook als men in een deel van het jaar nauwelijks privékilometers reed of, zoals in de volgende zaak, in een elektrische auto met (destijds) 0% bijtelling.

Een werkgever stelt in 2013 twee auto’s aan een werkneemster ter beschikking. Van 1 januari tot 5 november een auto, waarvoor een bijtelling voor privégebruik van 25% geldt en van 5 november tot en met 31 december een elektrische auto met een bijtellingspercentage van (destijds) 0%. De werkneemster heeft sinds 2006 een Verklaring geen privégebruik auto. Op 20 november 2013 dient zij een formulier ‘wijziging of intrekking verklaring geen privégebruik auto’ in. Naar aanleiding daarvan vraagt de inspecteur haar rittenregistratie over 2013 op. Met de eerste auto heeft de werkneemster 376 kilometer voor privédoeleinden gereden en met de tweede auto 242 kilometer. In een brief aan de inspecteur schrijft de werkneemster dat zij er niet van op de hoogte was dat het privégebruik van de elektrische auto zou meetellen voor de 500-kilometergrens op jaarbasis. Zij heeft deze grens met slechts iets meer dan 100 kilometer overschreden. De inspecteur legt toch een naheffingsaanslag op van € 3.717 berekend over de periode tot 5 november 2013.
Zij gaat in bezwaar en beroep. Rechtbank Noord-Holland houdt de bijtelling in stand.
Ook in hoger beroep heeft de werkneemster geen succes. Daar stelt ze dat het privévoordeel van een 0%-auto niet belast wordt en dat daarom het privégebruik niet van belang is voor de vraag of op jaarbasis meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik is gemaakt van de terbeschikkinggestelde auto. Ofschoon het hof begrip heeft voor deze gedachtegang – het kabinet stimuleert ten slotte het gebruik van elektrische auto’s, zodat saldering van privégebruik van deze auto’s voor de vaststelling van het privégebruik op jaarbasis innerlijk tegenstrijdig lijkt te zijn – blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever niet heeft willen breken met de toepassing van de bijtellingsregeling in geval van volgtijdelijk gebruik. Omdat de wetgever de systematiek voor het toepassen van de bijtellingsregeling niet heeft gewijzigd, moet voor de vraag of de 500-kilometergrens is overschreden, worden uitgegaan van het privégebruik van beide auto’s. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Bron: Hof Amsterdam 16-05-2017

FNV: structureel overwerk kost banen

Uit onderzoek van TNO in opdracht van FNV zou blijken dat door de 7 miljoen werknemers in Nederland jaarlijks voor ruim 20 miljard euro onbetaald wordt overgewerkt. Als dat zou worden omgezet naar betaald werk, dan levert dat volgens FNV 300.000 extra fulltime banen op. De officiële werkloosheid zou daarmee in één klap voor ruim de helft zijn opgelost.

Omgerekend werken werknemers in Nederland ruim 3 uur per week onbetaald over – in geld uitgedrukt € 3.200 per werknemer per jaar. Bij hoger opgeleiden werkt bijna 74% onbetaald over. Bij mensen met lagere opleidingen is dat 29%. Bij hen wordt overwerk vaker doorbetaald.
Volgens FNV kan teveel en structureel overwerken een teken zijn van te hoge werkdruk. Werknemers moeten het werk met te weinig mensen doen, waardoor ze gaan overwerken om het werk toch af te krijgen. Uiteindelijk komen ze in een vicieuze cirkel terecht, omdat ze niet genoeg tijd overhouden om te herstellen van hun werk.
Voor de berekeningen van het onderzoek is gebruik gemaakt van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2013 vragenlijst. Dit is de meest recente jaargang waarin alle gegevens omtrent overwerk, het uitbetaald worden van dat overwerk en het salaris op van iedere individuele respondent gelijktijdig zijn gemeten.
De onderzoekers van TNO geven overigens wel enkele restricties aan bij de cijfers. Zo zijn deze grotendeels gebaseerd op zelfrapportage van de werknemers. Onzeker is in hoeverre werknemers hun gemiddeld aantal overuren en de betaling daarvan accuraat in hebben gevuld. Daarnaast is uitsluitend gekeken naar uitbetaling van overuren. Compensatie van overuren op andere manieren, bijvoorbeeld tijd voor tijd, is niet in het onderzoek meegenomen. Bij een eerder onderzoek onder een subgroep van NEA 2010 bleek dat in 1 op de 3 gevallen overwerk werd gecompenseerd in tijd. Ook is niet meegenomen dat bij sommige functieniveaus een bepaalde mate van overwerk al verdisconteerd zit in het salaris. Daarnaast is overwerk soms anders van karakter dan regulier werk (bijvoorbeeld een winkelier die zijn administratie in de avonduren doet), en is ook relatief vaak persoonsgebonden (een leraar die het huiswerk van zijn ‘eigen’ leerlingen wil nakijken) wat beperkingen met zich meebrengt als het gaat om de omzetting van overwerkuren naar werkgelegenheidsplaatsen.
Bron: FNV, 18 juli 2017; TNO, Onbetaald overwerk in Nederland, juli 2017

Omzet mkb uit online beperkt

Ondernemers in het midden- en kleinbedrijf zijn nog lang niet massaal overtuigd van het belang van online zakendoen. Veel ondernemers in het mkb (45%) hecht weinig waarde aan verdere digitalisering en de inzet van online marketing, terwijl een groot deel van de van de Nederlandse consumenten (76%) producten en diensten online afneemt. De helft van het mkb haalt nog geen 5% van de omzet uit online activiteiten.

Na jaren van groei stabiliseert de digitalisering onder kleine en middelgrote bedrijven in Nederland. Net als in 2015 heeft 76% van de ondernemers een website, 69% een bedrijfspagina op één of meerdere websites en 16% in 2017 een webshop. Ook de inzet van zoekmachine-optimalisatie (SEO, 29%) en e-mailmarketing (31%) is nauwelijks veranderd. Wel zijn meer ondernemers online gaan adverteren, maar de gemiddelde besteding ligt lager dan twee jaar geleden.
Het aantal mkb’ers met online marketingactiviteiten (49%) is licht gedaald (-3%) ten opzichte van 2015. Slechts bij een kwart van die ondernemers is er sprake van planning van online marketingactiviteiten, het merendeel doet het ad hoc, en slechts 6% reserveert hiervoor een apart budget.
Hoewel consumenten bij de aanschaf van producten zich digitaal orienteren , speelt slechtes een klein deel van het mkb hier op in. Bijna 70% van de mkb’ers heeft één of meer bedrijfsprofielen op bedrijvensites en sociale media, Facebook (44%), LinkedIn (29%) en Google+ / Google Mijn bedrijf (25%) zijn de meest gebruikte.
Het mkb heeft de afgelopen twee jaar wel een inhaalslag gemaakt in de optimalisatie van websites en webshops voor smartphones en tablets, van 11% naar 76%. Ook schakelen ondernemers steeds vaker professionals in voor hun website en neemt het gebruik van professionele fotografie en/of video’s toe.
Bron: MKB Nederland 10-07-2017

Kosten swapovereenkomst niet aftrekbaar

De Hoge Raad heeft een streep gehaald door de mogelijke aftrekbaarheid van swapkosten als kosten van eigenwoningschuld. Naar de tekst en strekking van de wet kunnen dergelijke kosten volgens de Hoge Raad niet als aftrekbare kosten voor de eigen woning worden beschouwd.

Verschillende rechters hebben verschillend geoordeeld over de aftrekbaarheid van de kosten van een swapovereenkomst als eigen woningschuld. Zo oordeelde Hof Amsterdam begin dit jaar dat die kosten niet aftrekbaar waren omdat er onvoldoende samenhang was tussen de swapovereenkomsten en het aangaan van de eigenwoningschuld. Iets eerder oordeelde Hof Den Haag dat de swapkosten wel aftrekbaar zijn, omdat in de zaak die aan dit hof was voorgelegd wel sprake was van voldoende samenhang. In die Haagse zaak heeft de Hoge Raad nu arrest gewezen.
De Hoge Raad is het met de zienswijze van Hof Den Haag niet eens. Volgens de wet behoren tot de aftrekbare kosten van de eigen woning de renten van schulden en de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld. Volgens de Hoge Raad zijn de kosten voor de swap met geen mogelijkheid aan te duiden als renten, ook zijn ze niet gelijk te stellen met kosten van geldleningen zoals bijvoorbeeld taxatiekosten, afsluitprovisies en hypotheekaktekosten. Ook de samenhang tussen de swapovereenkomsten en de herfinanciering van de eigenwoningschuld biedt volgens de Hoge Raad onvoldoende grond om de swapkosten als rente in aanmerking te nemen. Tekst en strekking van de wet bieden hiervoor onvoldoende steun. Ook kunnen de kosten van de swapovereenkomsten niet worden gerekend tot de kosten van geldleningen.
Bron: HR 14-07-2017

Transitievergoeding en AOW-leeftijd

De kantonrechter te Utrecht wil prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stellen over de transitievergoeding en de AOW-leeftijd. Eerder dit jaar overwoog ook Hof Den Bosch dit in de zaak van een AOW-gerechtigde werknemer die met toestemming van UWV was ontslagen. Die vragen gingen uiteindelijk niet door, omdat de partijen er onderling uitkwamen.

Een werkgever is volgens de wettelijke regeling geen transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of indien de werknemer ouder is dan de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd. De zaak voor Hof Den Bosch betrof een na de AOW-leeftijd doorwerkende werknemer die op 71 jarige leeftijd met toestemming van UWV werd ontslagen.
De zaak waar de kantonrechter te Utrecht zich over boog betrof een medewerker van een ziekenhuis waarvan de arbeidsovereenkomst in 2016 conform de cao Ziekenhuizen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt beëindigd. Volgens de medewerker levert de wettelijke regeling waardoor hij bij eindigen van de arbeidsovereenkomst in verband met of na het bereiken van de AOW- en/of pensioengerechtigde leeftijd geen transitievergoeding ontvangt, een verboden onderscheid naar leeftijd op. Hij verzoekt onder verwijzing naar het arrest van Hof Den Bosch de kantonrechter prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en tevens verzoekt hij de werkgever te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding (ruim € 48.000).
In de onderhavige procedure besluit de kantonrechter tot in totaal negen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Net als Hof Den Bosch wil de Utrechtse rechter weten of de wettelijke regeling in strijd is met de Europese richtlijn inzake gelijke behandeling bij arbeid en beroep en of dit er dan toe leidt dat de kantonrechter deze bepaling buiten toepassing kan laten. Ook wil de kantonrechter net als het hof weten of er een individuele toetsing moet plaatsvinden. De overige vragen betreffen onder meer de criteria voor een dergelijke toetsing en hoe in een dergelijke situatie de transitievergoeding moet worden bepaald.
De partijen kregen tot 14 juli de tijd om zich uit te laten over de voorgestelde vragen.
Bron: Rb. Midden-Nederland, 30-06-2017 (publ. 12-07-2017)

Inkeerregeling per 1 januari 2018 afgeschaft

Staatssecretaris Wiebes heeft in een brief aan Tweede Kamer laten weten dat hij van plan is de inkeerregeling per 1 januari 2018 af te schaffen. De afschaffing zal worden meegenomen in het Belastingplan 2018.

Momenteel krijgen inkeerders die twee jaar na het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte alsnog een juiste aangifte doen of informatie verschaffen een boete van 120% van de verschuldigde belasting. Er wordt dan geen vergrijpboete opgelegd. Deze regeling wordt nu hoogstwaarschijnlijk op 1 januari 2018 afgeschaft. Dit betekent dat ook mensen die binnen twee jaar na het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte alsnog een juiste aangifte doen of informatie verschaffen een boete krijgen ter hoogte van 120% van de verschuldigde belasting. Het alsnog verstrekken van juiste en volledige informatie blijft wel een straf verminderende omstandigheid.
Bron: MvF 12-07-2017