Minister Hoekstra van Financiën wil de regels rondom verzendhuiskredieten aanpassen. Uit onderzoek blijkt dat er in 2017 voor € 1,2 miljard aan verzendhuiskredieten bij het BKR stond geregistreerd. De branchevereniging voor niet-bancaire kredietverleners (VFN) heeft in haar jaarverslag over 2017 melding gemaakt van een totaal uitstaand krediet in 2017 van € 9,3 miljard.
Postorderbedrijven en webwinkels (verzendhuizen) geven de mogelijkheid om kredieten af te sluiten. Uit onderzoek is gebleken dat er zeer hoge achterstanden zijn bij het afbetalen van verzendhuiskredieten. Minister Hoekstra komt daarom met de volgende beleidsdoelstellingen voor de consumptiefkredietmarkt:

In de leenomgeving worden consumenten door aanbieders niet gestuurd in de richting van een hoger leenbedrag en/of een langere looptijd.
Lenen voor consumptieve uitgaven is niet iets vanzelfsprekends; aanbieders zetten niet het beeld neer dat dit wel zo is.
De leenomgeving wordt door aanbieders zo ingericht dat consumenten zich realiseren dat ze een krediet afsluiten met terugbetalingsverplichting en (rente)kosten.

Hoekstra gaat dan ook op zoek naar een alternatief voor de huidige waarschuwing ‘Let op, geld lenen kost geld’. Mogelijk zijn de risico’s die zijn verbonden aan consumptief krediet niet voor iedereen duidelijk. Die waarschuwing moet bijdragen aan de gestelde beleidsdoelen.
Momenteel zijn er drie gedragscodes waarin de leennormen voor verantwoorde kredietverlening zijn ingevuld. De gedragscodes van de VFN, de NVB en thuiswinkelorganisaties. De thuiswinkelorganisatie heeft zich per 1 mei 2018 aangesloten bij de strengere gedragscode van de VFN aangesloten.
Onder druk van de AFM zijn door kredietaanbieders al stappen gezet om de leenomgeving ‘neutraler’ vorm te geven en klanten niet te sturen richting een hoger leenbedrag of een langere looptijd, of richting krediet. Aanvullend roep Hoekstra de aangesloten partijen op om de herziening van de verschillende gedragscodes aan te grijpen om het klantbelang centraler te stellen en de drie beleidsdoelstellingen te omarmen.
De aanscherping van de leennormen voor verzendhuiskredieten door keuze voor de (strengere) gedragscode van VFN, betekent dat kwetsbare consumenten beter worden beschermd. Dit is een belangrijke aanpassing omdat deze consumenten minder leenruimte krijgen bij verzendhuiskredieten, en als gevolg betaalachterstanden naar verwachting minder vaak voor zullen komen.
Aanbieders van verzendhuiskredieten moeten bekijken of (de looptijd van) het krediet dat wordt aangeboden passend is bij de situatie van de klant en het bestedingsdoel. Hun klanten mogen niet naar een hoger leenbedrag en een langere looptijd worden gestuurd.
Bron: MvF 11-09-2018

Een ondernemer die pas na de ontvangst van een naheffingsaanslag omzetbelasting zijn btw-aangifte indient en hierin om een teruggaaf verzoekt, heeft geen poot om op te staan als de inspecteur het teruggaafverzoek naast zich neerlegt. De aangifte is dan namelijk te laat ingediend, zo oordeelde Rechtbank Noord-Nederland.
Een ondernemer had op 1 mei 2017 nog geen btw-aangifte ingediend over het tijdvak maart 2017. Daarom legde de inspecteur met dagtekening 29 mei 2017 een naheffingsaanslag op. Op 18 juli 2017 diende de ondernemer alsnog zijn btw-aangifte in, waarin hij om een btw-teruggaaf van € 250.723 verzocht. De inspecteur verminderde de naheffingsaanslag vervolgens tot nihil. Tevens merkte hij de – te laat – ingediende aangifte aan als een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting, maar omdat de aangifte te laat was ingediend, verklaarde de inspecteur dit verzoek niet-ontvankelijk. Ook het bezwaar dat de ondernemer tegen deze beslissing maakte, werd door de inspecteur niet ontvankelijk verklaard.
De rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk. Een ondernemer die pas na ontvangst van de naheffingsaanslag zijn btw-aangifte indient, is te laat. De inspecteur kan een negatieve aangifte wel opvatten als een verzoek om een ambtshalve teruggaaf, maar als hij dit verzoek afwijst, kan de ondernemer niet in beroep gaan tegen deze afwijzing.
Bron: Rb. Noord-Nederland, 21-08-2018

Het aantal bedrijven dat failliet is verklaard is in augustus opnieuw iets toegenomen. Dit blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De trend is echter al sinds augustus 2017 redelijk vlak, met de ene maand een lichte stijging en de andere maand een lichte daling.
De meeste faillissementen in augustus werden uitgesproken in de handel (51 failliete ondernemingen), gevolgd door financiële instellingen en de bouwnijverheid met respectievelijk 32 en 31 faillissementen. Dit komt echter deels doordat dit bedrijfstakken met veel bedrijven zijn. Relatief gezien werden in augustus de meeste faillissementen uitgesproken in de bedrijfstak vervoer en opslag.
Bron: CBS, 11-09-2018

Om de concernregeling uit de werkkostenregeling te kunnen toepassen moet er sprake zijn van een aandelenbelang van ten minste 95% gehouden door één van de inhoudingsplichtigen in de andere inhoudingsplichtige of een derde die in beide inhoudingsplichtigen een dergelijk belang heeft.
Een uitgever overschrijdt in 2015 de vrije ruimte van de werkkostenregeling en wil daarom samen met een zustervennootschap die nog vrije ruimte overheeft de concernregeling toepassen. Een buitenlandse aandeelhouder houdt alle gewone aandelen in de uitgever. Deze aandelen vertegenwoordigen ongeveer 59% van het geplaatste aandelenkapitaal. Een preferente aandeelhouder houdt het overige geplaatste kapitaal. De buitenlandse aandeelhouder heeft de aandelen in de zustervennootschap op 16 februari 2015 verkregen. Het eerste bod op deze aandelen dateert van 30 juni 2014 en op 1 september 2014 is dat bod geaccepteerd.
In geschil is of de zustervennootschap per 1 januari 2015 kan worden aangemerkt als een met de uitgever gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtige en daarmee aanspraak kan maken op toepassing van de concernregeling.
In de wet is opgenomen dat een inhoudingsplichtige gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband opereert, indien gedurende het gehele kalenderjaar:

de inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige;
die andere inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, of
een derde voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, terwijl deze derde tevens voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige.

Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de juridische en economische eigendom voor de toepassing van de concernregeling doorslaggevend zijn, en dat wordt aangesloten bij het nominaal gestort kapitaal. Op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis, kan de uitgever geen aanspraak maken op toepassing van de concernregeling.
Bron: Rb. Noord-Holland 31-01-2018 (gepubl. 06-09-2018)

Een echtpaar had een extra lening als eigenwoningschuld aangemerkt. Het feit dat de inspecteur de aangiften van eerdere jaren volgde, betekent niet dat de wettelijke eis van staving met schriftelijke bescheiden vervalt. Wel verwerkt de inspecteur mogelijk zijn rechten door pas na jaren bewijs op te vragen.
In 2007 verhoogde een echtpaar hun hypothecaire lening en in 2008 nog eens. In hun aangiften IB/PVV gaven zij deze verhogingen aan als eigenwoningschuld. In 2013 vroeg de inspecteur bij de behandeling van de aangifte IB/PVV 2010 om een verklaring van de stijging van de lening. Tevens vroeg hij om een verklaring voor de hypotheekrente van 9%. Bij Hof Den Bosch was het onder meer de vraag of het echtpaar voldaan heeft aan de wettelijke eis om met schriftelijke bescheiden aan te tonen dat de verhoging van de lening gebruikt is voor onderhoud of verbetering van de eigen woning. Verder was het de vraag of de inspecteur zijn rechten om te corrigeren niet heeft verspeeld door tijdsverloop. De man en de vrouw overlegden onder meer: excel-overzichten van de verbouwingskosten in 2006 en 2007, fotomateriaal waarop de verbouwing te zien is en een verkoopbrochure van de makelaar waarin gerefereerd wordt naar een recente verbouwing. Het hof oordeelde dat alleen facturen en bankbescheiden als schriftelijke bescheiden ter onderbouwing van de verhoging van de hypotheek kunnen dienen.
De inspecteur heeft de aangiften over 2007 tot en met 2009 zonder correctie gevolgd en ook de aangiften over de jaren 2013 tot en met 2015 zijn gevolgd. Het enkele volgen van aangiften van eerdere jaren brengt echter nog niet met zich mee dat men ontslagen is van de last te voldoen aan de wettelijke eis om een en ander met schriftelijke bescheiden aan te tonen. Volgens het hof is het wel denkbaar dat de inspecteur na verloop van een bepaalde periode het recht heeft verspeeld om om bewijs te vragen. Daarvan was hier sprake. De inspecteur heeft namelijk pas in 2013 om schriftelijke gegevens gevraagd, ruim zes jaar na verhoging van de hypotheek. Aangesloten moet worden bij de navorderingstermijn; de inspecteur heeft na verloop van de navorderingstermijn over de jaren waarin de verbetering of het onderhoud van de eigen woning heeft plaatsgevonden zijn recht om bewijs te vragen verspeeld.
Bron: Hof Den Bosch 08-06-2018

Nederlandse werkgevers zijn niet kinderachtig als het gaat om het uitbetalen van ontslagvergoedingen. Bij het Trendonderzoek Salarisprofessionals 2018 gaf 47% van de salarisprofessionals aan dat hun organisatie weleens ontslagvergoedingen uitkeert die hoger zijn dan de wettelijke transitievergoeding.
Volgens Berenschot, dat het onderzoek uitvoerde in opdracht van het Nederlands Instituut Register Payroll Accounting (NIRPA), kiezen werkgevers er waarschijnlijk vooral uit praktische beweegredenen voor om met regelmaat hogere ontslagvergoedingen uit te keren dan zij wettelijk verplicht zijn. Zij ontlopen hiermee namelijk het risico op lange processen of om te worden teruggewezen op basis van bestaande dossiers.
Verder blijkt uit het Trendonderzoek Salarisprofessionals dat het aantal loonbeslagen ondanks de economische opleving volgens 51% van de salarisprofessionals gelijk blijft in vergelijking met vorig jaar. Eén of de vijf salarisprofessionals gaf aan dat het aantal loonbeslagen is toegenomen.
Uit het onderzoek blijkt ook dat de arbeidsmarkt steeds verder flexibiliseert. 50% van de 1.141 ondervraagde salarisprofessionals zag in de afgelopen drie jaar een toename van het aantal tijdelijke contracten, oproepcontracten en uitzendkrachten. Voor 60% van de salarisprofessionals betekent dit ook een hogere werkdruk. De naleving van de Wet DBA, de wet die bepaalt hoe organisaties met flexibel personeel omgaan, laat jaren na invoering nog altijd te wensen over. Bijna een kwart (22%) van de salarisprofessionals zegt dat hun organisatie geen modelovereenkomst afsluit met zzp’ers. En in de gevallen waarin dat wel gebeurt, wordt de modelovereenkomst in slechts 57% van de gevallen goedgekeurd door de Belastingdienst. Dit laatste komt mogelijk doordat de fiscus de handhaving van de wet heeft opgeschort tot 2020. Volgens Berenschot blijkt uit de cijfers dat de Wet DBA vooral een papieren wet is.
Bron: Berenschot, 7 september 2018

De uitnodiging tot het doen van aangifte, de aanmaning daartoe en de aanslag mogen niet uitsluitend langs digitale weg bekend worden gemaakt. Volgens de rechtbank is de aanslag niet op de juiste wijze bekend gemaakt als deze niet per post is ontvangen. De boete wordt vernietigd.
De uitnodiging voor het doen van aangifte IB/PVV 2015 was, ondanks een doorgegeven adreswijziging, verstuurd naar het oude adres van de belastingplichtige. Na het uitblijven van een reactie legde de inspecteur een ambtshalve aanslag op met verzuimboete van € 369. Ook deze aanslag is naar het oude adres van de belastingplichtige verstuurd. De aanslag wordt daarnaast in de Berichtenbox (MijnOverheid) van de belastingplichtige geplaatst. De aanslag blijft onbetaald, zodat de ontvanger een dwangbevel uitvaardigt dat wel naar het nieuwe en juiste adres van de belastingplichtige wordt verstuurd. Het bezwaar van de belastingplichtige tegen het dwangbevel wordt wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de belastingplichtige is hij pas na ontvangst van het dwangbevel van het bestaan van de aanslag op de hoogte. De uitnodiging noch aanslag heeft hij per post ontvangen. Hij verklaarde verder dat hij de digitale berichtenbox pas na ontvangst van het dwangbevel heeft geactiveerd en nooit kenbaar heeft gemaakt via de berichtenbox bereikbaar te zijn.
Voor Rechtbank Den Haag is het de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De inspecteur vindt dat, hoewel de aanslag niet naar het juiste adres is gestuurd, de aanslag met het plaatsen in de digitale berichtenbox op de juiste wijze bekend is gemaakt. De rechtbank is het hier niet mee eens. De uitnodiging tot het doen van aangifte, de aanmaning daartoe en de aanslag mogen niet uitsluitend langs digitale weg bekend worden gemaakt. Nu vaststaat dat de per post verzonden aanslag niet naar het juiste adres is verzonden en deze de belastingplichtige niet heeft bereikt, is de aanslag niet op juiste wijze bekend gemaakt. De rechtbank oordeelt dat gelet op de omstandigheden van het geval het bezwaar tegen het dwangbevel moet worden aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag. De belastingplichtige heeft nadat hij op de hoogte is geraakt van de aanslag zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem verwacht kon worden bezwaar gemaakt. Het bezwaar is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt de boete.
Bron: Rb Den Haag, 22-08-2018 (gepubl. 07-09-2018)

Op 1 januari 2015 heeft de Participatiewet de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) vervangen. Na de invoering van de Participatiewet zijn de gemiddelde baankansen voor de doelgroep van deze wetten gedaald. Dit blijkt uit tussenrapportage van een onderzoek uitgevoerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Wie op 1 januari 2015 al een baan in de sociale werkvoorziening had, kon die baan behouden. Maar ruim 11.000 mensen die op 31 december 2014 op de wachtlijst stonden voor zo’n baan, zijn hun indicatie kwijtgeraakt. Deze personen (hierna: Wsw-wachtlijsters) zijn met de invoering van de Participatiewet hun indicatie kwijtgeraakt. Zij behoren nog wel tot de doelgroepen van de Participatiewet. Voorheen waren de baankansen van Wsw-wachtlijsters gemiddeld 50%. Na de invoering van de Participatiewet zijn hun baankansen gedaald naar een gemiddelde van 30%. Deze daling is vooral te zien bij Wsw-wachtlijsters met een bijstandsuitkering. Vóór de invoering van de Participatiewet hadden zij een voorsprong op andere bijstandsgerechtigden. Nu hebben zij een kleine achterstand. De baankansen voor Wsw-wachtlijsters met een Wajong-uitkering zijn juist iets gestegen ten opzichte de kansen voor andere Wajong-uitkeringsgenieters.
Een ander probleem is dat de banen die Wsw-wachtlijsters vinden minder duurzaam zijn sinds de invoering van de Participatiewet. Vóór de invoering duurde 65% à 77% van de gevonden banen minstens één jaar. Dit percentage is nu gedaald naar 51%. Daarnaast zijn iets meer Wsw-wachtlijsters afhankelijk van hun uitkering. Zo’n 58%-60% van de baanvinders onder de Wsw-wachtlijsters uit de periode 2010-2013 ontving ook een uitkering. Van de wachtlijsters uit 2014 die in 2015 en 2016 een baan hadden, zijn 63% uitkeringsgenieters.
Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau 5-09-2018

Volgens Hof Amsterdam blijkt uit de parlementaire toelichting bij de invoering ‘verklaring geen privégebruik bij een bestelauto’ dat correctie wegens privégebruik via de loonbelasting moet plaatsvinden. Correctie via de inkomstenbelasting, zonder voorafgaande correctie in de loonbelasting staat op gespannen voet met het wettelijke systeem.
Een monteur kreeg van zijn werkgever een bestelauto ter beschikking. Voor deze bestelauto was al eerder een ‘verklaring geen privégebruik’ afgegeven. Voor een andere procedure was de monteur met de bestelauto in 2013 naar Hof Amsterdam gereden. De procedure waarvoor de werknemer naar het hof was gereden ging over de vraag of de bestelauto naar ‘aard en inrichting’ uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor vervoer van goederen. Om die aard aan te tonen was de monteur naar Amsterdam gereden, zodat die aard door de rechter ter plaatse kon worden beoordeeld. Voor alle andere ritten gebruikte de monteur de auto alleen zakelijk. In geschil is of een bijtelling privégebruik voor de bestelauto terecht is. Hof Amsterdam leidt uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto het volgende af. Een correctie vanwege privégebruik bestelauto van de zaak moet plaatsvinden door naheffing van loonbelasting bij de werknemer, of eventueel de werkgever. Van belang is dat die correctie plaatsvindt vanwege een constatering van privégebruik in de actualiteit. Volgens het hof lijkt het op gespannen voet te staan met het wettelijke systeem dat bijtelling van privégebruik bestelauto in de inkomstenbelasting plaatsvindt, zonder dat dit privégebruik eerder in de heffing van loonbelasting is betrokken. Het alsnog via de inkomstenbelasting heffen over het privégebruik, stuit ook af op de in de wettelijke regeling besloten eis van ‘controle in de actualiteit’ nu het ‘privégebruik’ plaatsvond op 27 februari 2013 en de inspecteur dit pas per brief van 15 december 2015 ter discussie heeft gesteld. Het hof vindt tot slot dat een ritje naar het hof redelijkerwijs niet kan gelden als een rit waarvoor een bijtelling gold, gezien de reden waarom de monteur met de bestelauto naar het hof was gereden. Het hof verminderde de aanslag naar het in de aangifte aangegeven belastbaar inkomen.
Bron: Hof Amsterdam 14-08-2018

Door een vergissing van de verzekeraar is de nieuwe garantieverklaring van een bv om eigenrisicodrager voor de WGA te blijven niet op tijd ingediend. Doordat het niet aan de bv is te wijten dat de verklaring te laat is ingediend blijft de bv eigenrisicodrager voor de WGA.
De inspecteur heeft in februari 2017 aan een bv laten weten dat het eigenrisicodragerschap (ERD) van de bv voor de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) met ingang van 1 januari 2017 is beëindigd. De bv heeft verzuimd om voor 31 december 2016 een nieuwe garantieverklaring op te sturen. Het concern, waar de bv deel van uit maakt, is per 1 januari 2017 overgestapt naar een andere verzekeraar. Deze verzekeraar heeft voor 11 van de 12 onderdelen van het concern tijdig garantieverklaringen ingestuurd. Per vergissing is zat de garantie verklaring van de bv daar niet bij. Deze is alsnog in februari 2017 naar de Belastingdienst verstuurd.
Omdat de garantieverklaring ontbrak heeft de bv begin februari beschikkingen van de inspecteur ontvangen waarbij het eigenrisicodragerschap voor de WGA per 31 december 2016 is geëindigd. Tegen deze beschikkingen gaat de bv in beroep bij Hof Den Haag. Volgens het hof staat vast dat de bv voor 1 januari 2017 eigenrisicodrager was voor de WGA en dat zij dat ook zou zijn gebleven als de garantieverklaring op tijd was ingediend. Ook staat vast dat de verzekeraar de andere elf garantieverklaringen op tijd aan de inspecteur heeft aangeboden en dat de bv niet op de hoogte was van de ontbrekende garantieverklaring totdat zij de beschikkingen van de inspecteur ontving.
Volgens het hof heeft de verzekeraar de vergissing gemaakt waardoor de garantieverklaring van één onderdeel van het concern te laat werd ingediend. Verder is sprake van voortzetting van het bestaande eigenrisicodragerschap met de uitbreiding naar de WGA flex en niet van een overgang van een niet-eigenrisicodragersituatie naar een eigenrisicodragersituatie of omgekeerd. Gelet op deze omstandigheden kan het de bv niet worden tegengeworpen dat de garantieverklaring niet vóór 1 januari 2017 bij de inspecteur is ingediend. Het niet-indienen van de garantieverklaring vóór 1 januari 2017 behoort in dit geval niet te leiden tot het verval van de status van eigenrisicodrager van de bv per 1 januari 2017. De bv blijft eigenrisicodrager voor de WGA en de beschikkingen van de inspecteur waardoor dit is geëindigd moeten worden gewijzigd.
Bron: Hof Den Haag 28-08-2018