Eigen parkeervergunning geldt niet voor huurauto

Een Amsterdammer gebruikt de parkeervergunning voor zijn eigen auto voor een huurauto en krijgt een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Volgens hem niet terecht. Tot aan de Hoge Raad probeert hij vergeefs zijn gelijk te krijgen.

Gemeente Amsterdam heeft aan een man naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd gedurende de periode dat de man tijdelijk gebruik maakte van een huurauto. De man was het hier niet mee eens omdat hij beschikte over en gebruik maakte van een parkeervergunning voor zijn eigen auto en hij had geparkeerd in een straat waar die parkeervergunning geldig was. Hof Amsterdam oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht door de gemeente zijn opgelegd, omdat de man niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke omzetting van de parkeervergunning. Hij heeft zodoende dus geparkeerd zonder een geldige parkeervergunning, zodat hij voor het parkeren betaaldparkerenbelasting was verschuldigd. Dat de regels over de verschuldigdheid van deze vorm van parkeerbelasting niet voldoende duidelijk zouden zijn, werd door het hof verworpen. De man werd door het hof in het ongelijk gesteld, waarna hij beroep in cassatie instelde en daarbij een klacht heeft aangevoerd. De Hoge Raad maakt er echter weinig woorden aan vuil en doet de zaak als een art. 81 Wet RO-zaak af.
Bron: HR 22-09-2017

Onderhandelingsresultaat cao Supermarkten: erbij-, tussen- en loopbaners

De partijen bij de cao Supermarkten zijn onlangs tot een onderhandelingsresultaat gekomen voor de nieuwe cao. De afspraken betreffen een tweejarige cao met een looptijd tot en met maart 2019.

Naast de loonsverhoging – per 1 november 2017 1%, 1 maart 2018 nogmaals 1% en 1 maart 2019 1,5% – is een belangrijke afspraak in de cao het onderscheid dat zal worden gemaakt tussen de medewerkers met een verschillend loopbaanperspectief. Onderscheid wordt gemaakt tussen erbij-baners, tussenbaners en loopbaners.
De erbij-baners doen het werk in de supermarkt erbij, naast bijvoorbeeld een studie. Het betreft banen van maximaal 12 uur per week. Hun loopbaan perspectief ligt buiten de supermarkt. Zij hebben dan ook geen belang bij een persoonlijk ontwikkelingsbudget. Voor hen komt de mogelijkheid dit uit te betalen volgens het all-in uurloon principe.
Tussenbaners hebben doorgaans een contract voor bepaalde tijd met een looptijd van 4 jaar en werken doorgaans ook meer dan 12 uur per week. De loopbaners hebben een loopbaanperspectief binnen de supermarkten, en een arbeidsomvang van meer dan 12 uur per week. Vanaf 1 januari 2018 zullen de laatste twee groepen, de tussenbaners en loopbaners, de beschikking krijgen over een maandelijks op te bouwen persoonlijk ontwikkelingsbudget (€ 175 per jaar) dat buiten de onderneming op een individuele leerrekening van de werknemer wordt geplaatst. Dit budget moet aangewend worden voor het versterken van de toekomstige arbeidsmarktpositie.
Bron: CNV Vakmensen 26-10-2017

Overeenstemming over aanpassing Detacheringsrichtlijn

De Europese ministers van Sociale Zaken hebben overeenstemming bereikt over aanpassing van de Detacheringsrichtlijn. Kern van de aanpassing is dat een werknemer uit een andere EU-lidstaat beloond moet worden volgens de geldende regels van het werkland.

De afspraken moeten leiden tot een nieuwe Europese Detacheringsrichtlijn, die de vorige uit 1996 gaat vervangen. Volgens de voorstellen die de Europese Commissie maart vorig jaar heeft gelanceerd moet een gedetacheerde werknemer beloond worden volgens de in het werkland geldende cao. De Europese ministers zijn nu overeengekomen dat de maximumduur van detachering wordt beperkt tot 12 maanden. In het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie was een beperking tot twee jaar opgenomen, waarna de gedetacheerde werknemer onder de verplichte beschermende regels van het arbeidsrecht van het werkland vallen. In de Europese minsterraad konden alleen de ministers van Polen, Hongarije, Litouwen en Letland zich niet vinden in de aanpassing van de Detacheringsrichtlijn.
De bedoeling is dat de aanpassingen na een overgangstermijn van vier jaar in werking treden. De transportsector blijft voorlopig uitgezonderd. Voor die sector wordt er gewerkt aan speciale regels.
Bron: div.media 24-10-2017

In buitenland aangeschafte BMW na thuisrit niet meer nieuw

Een auto die in het buitenland nieuw wordt aangeschaft en vervolgens – over een afstand van ruim 1.000 km –naar Nederland wordt gereden, kan volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor de BPM niet meer als ‘nieuw’ worden aangemerkt.

Een man heeft op 5 december 2013 in Hongarije een nieuwe BMW gekocht. Vanaf 29 november 2013 heeft deze auto een Hongaars kenteken. De man rijdt vervolgens deze auto zelf naar Nederland. Bij registratie in Nederland op 29 januari 2014 bedraagt de kilometerstand van de auto 1.566. De man stelt zich in de BPM-aangifte op het standpunt dat de auto gebruikt is. De inspecteur gaat hier echter niet in mee. Volgens hem is sprake van een nieuwe auto en hij legt een BPM-naheffingsaanslag van € 3.673 op.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt ten aanzien van de vraag of de auto niet of nauwelijks in gebruik is geweest dat de auto door de rit van Hongarije naar Nederland méér dan ´niet of nauwelijks in gebruik´ is geweest. Verder overweegt de rechtbank dat door het verstrijken van het kalenderjaar de auto op het moment van registratie door de handel als een auto van één jaar oud wordt aangemerkt. Dat de man de auto nieuw heeft gekocht in Hongarije en de auto zelf naar Nederland heeft gereden en vanaf de eerste registratie feitelijk de beschikkingsmacht over de auto had, doet volgens de rechtbank niet ter zake. Gekeken dient te worden naar het belastbaar feit. Dat is de registratie in Nederland. De rechtbank verklaart dan ook het beroep van de man gegrond.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 7-09-2017

Gemiddelde WW-premie daalt verder

Het UWV meldt dat volgend jaar werkgevers gemiddeld een lagere WW-premie zullen betalen. Door de gunstige economische vooruitzichten dalen de sectorpremies naar gemiddeld 1,28%. Het is voor het vierde opeenvolgende jaar dat de premie naar beneden wordt bijgesteld.

De gemiddelde sectorpremie voor de Werkloosheidswet daalt voor 2018 van 1,36% naar 1,28%. 45 sectoren hebben te maken met een premiedaling, voor 14 sectoren stijgt de premie. De grootste premiedaling doet zich voor bij de sector Schildersbedrijf, de sterkste toename kent de bankensector. Die laatste sector heeft te maken met stijgende WW-lasten doordat de werkgelegenheid terugloopt als gevolg van voortgaande automatisering.
Het aantal WW-uitkeringen is in 2017 fors gedaald, maar dit vertaalt zich maar gedeeltelijk terug bij de vaststelling van de sectorpremies. Volgens het UWV zijn hiervoor vier redenen. Ten eerste neemt de uitkeringslast dit jaar minder af door een gemiddeld hogere uitkering als gevolg van de aanpassing van het Dagloonbesluit waarmee nadelige gevolgen voor onder andere flexwerkers in de WW ongedaan zijn gemaakt. Ook weegt mee dat naar verwachting van het CPB de daling van de werkloosheid volgend jaar afneemt. Een derde reden is volgens UWV de indeling van uitzendorganisaties in een andere sector dan Uitzendbedrijven. Hierdoor hebben deze sectoren te maken met relatief hogere WW-lasten. Daarnaast is bij een aantal sectoren gekozen voor het verhogen van de WW-reserves om daarmee grote premiestijgingen bij toekomstige tegenvallers te voorkomen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de sector Bouwbedrijf.
Bron: UWV 23-10-2017

Maximum transitievergoeding per 1 januari 2018

Met ingang van 1 januari 2018 bedraagt de maximum transitievergoeding € 79.000.

De hoogte van de maximum transitievergoeding wordt jaarlijks aangepast aan de hand van de geraamde ontwikkeling van de contractlonen volgens de Macro-Economische Verkenningen, waarbij de verhoging wordt afgerond op het naaste veelvoud van € 1.000. Voor volgend jaar is de ontwikkeling van de contractlonen door het CPB geraamd op 2,2%. Verhoging van het huidige maximum van € 78.000 met 2,2% zou dan resulteren in een bedrag van € 78.694. Afgerond op het naaste veelvoud van duizend levert dat een bedrag op van € 79.000.
Bij de inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015 bedroeg de maximum transitievergoeding € 75.000. Sindsdien is dit bedrag jaarlijks met € 1.000 verhoogd.
Bron: Stcrt 2017, 56938

Curator mocht niet eenzijdig inkomensverdeling wijzigen

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kon de curator niet eenzijdig een tussen echtgenoten gemaakte inkomensverdeling wijzigen. De inspecteur moest dus bij de heffing uitgaan van de door de beide (ex-)echtelieden gemaakte verdeling.

Een vrouw bezat alle aandelen in een bv. Die bv kocht voor € 547.000 in 2010 een boot die op naam van de echtgenoot van de vrouw werd gezet, met wie de vrouw op huwelijkse voorwaarden was getrouwd. Volgens de inspecteur was de aanschaf van de boot aan te merken als een uitdeling. Hij was van mening dat deze voor de helft ( € 237.700) bij de vrouw en voor de andere helft bij de echtgenoot van de vrouw in aanmerking genomen moest worden. De vrouw was het hier niet mee eens en ging in beroep. Ondertussen scheidden de echtelieden in 2014 en werd de echtgenoot van de vrouw in september 2015 failliet verklaard. Tijdens de beroepsprocedure deden de ex-echtelieden op grond van art. 2.17 Wet IB 2001 op 4 december 2015 een gezamenlijk verzoek om alsnog de volledige uitdeling toe te rekenen aan de ex-echtgenoot van de vrouw. Bij e-mail van 9 december 2015 tekende de curator in het faillissement van de echtgenoot van de vrouw hiertegen echter protest aan; hij deelde de inspecteur mee dat hij niet akkoord gaat met het toerekenen van de gehele correctie aan de (failliete) echtgenoot van de vrouw. In geschil is of de inspecteur bij de vrouw terecht een bedrag van € 273.700 als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een winstuitdeling van € 273.700 en dat het bedrag dat wel als winstuitdeling kan worden aangemerkt gelet op de door haar en haar ex-echtgenoot gemaakte gezamenlijke keuze geheel bij de ex-echtgenoot in aanmerking genomen dient te worden. Volgens de inspecteur is bij de vrouw terecht een winstuitdeling van € 273.700 in aanmerking genomen. Hij voert daarbij onder meer aan dat de gezamenlijke keuze van de vrouw en de ex-echtgenoot om de gehele winstuitdeling toe te rekenen aan de ex-echtgenoot is herzien door de mededeling van de curator dat hij niet akkoord gaat met het toerekenen van de gehele correctie aan de ex-echtgenoot. Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dienaangaande dat uit art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 volgt dat voor de wijziging van een tot stand gekomen onderlinge verhouding van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel vereist is dat een dergelijk verzoek ook gezamenlijk wordt gedaan. Omdat in het onderhavige geval vaststaat dat de vrouw niet heeft ingestemd met een wijziging van de gemaakte keuze, kan volgens het hof een eenzijdig verzoek van de curator niet leiden tot een wijziging van de eerder gemaakte inkomensverdeling. Het hof verklaart het hoger beroep van de vrouw dan ook gegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 4-10-2017

Meer starters, minder faillissementen

In het derde kwartaal van 2017 is het aantal startende ondernemingen sterk toegenomen. De maanden juli en augustus lieten een toename van 10% van het aantal starters zien. Het aantal starters ligt in het derde kwartaal van 2017 uiteindelijk 6% hoger dan in het derde kwartaal van 2016. Toen waren er 41.108 starters tegen 43.469 nu. Het aantal faillissementen is in de afgelopen drie kwartalen met 20% gedaald.

Het totaal aantal ondernemingen in Nederland nam in de eerste drie kwartalen van 2017 met 3.1% toe tot 1.801.965. In dezelfde periode vorig jaar was de toename van het aantal ondernemingen 2,4%. De sterke groei van het aantal ondernemingen in het derde kwartaal wordt ook veroorzaakt door de afname van het aantal stoppende ondernemingen in het derde kwartaal. Het ligt met 22.296 stoppers in het derde kwartaal van 2017 op het laagste niveau sinds 2012 in het derde kwartaal. Toen stopten 20.441 ondernemingen.
In de eerste negen maanden van 2017 is het aantal zzp’ers toegenomen met 33.994 (+4%) tot 916.688. Die groei vindt vooral plaats in het derde kwartaal. In het afgelopen kwartaal startten 9% meer zzp’ers dan in dezelfde periode vorig jaar: toen waren er 24.084 starters tegen 26.220 in het afgelopen kwartaal.
Ook het aantal parttime zzp’ers groeit in de eerste drie kwartalen van 2017 sterk. Het aantal neemt met 6% (12.727) toe tot 231.806. Vooral in het derde kwartaal van 2017 is er sprake van een sterke groei. Er startten 11% meer parttime zzp’ers in het derde kwartaal van 2017 dan in het derde kwartaal een jaar eerder: 8.318 dit jaar tegen 7.464 vorig jaar.
Bron: KvK 10-10-2017

Lage-inkomensvoordeel aangewend voor blijfbonus

Met ingang van 2017 komt een werkgever in aanmerking voor een lage-inkomensvoordeel (LIV) indien hij een werknemer te werk stelt die een uurloon verdient van 100% tot 125% van het minimumloon. In een onlangs tot stand gekomen onderhandelingsresultaat voor de cao Facilitaire Contactcenters is de afspraak opgenomen om het LIV deels aan te wenden voor een blijfbonus voor de werknemers.

Werkgeversvereniging WFC en vakbond Qlix zijn onlangs een principeakkoord overeengekomen voor de cao Facilitaire Contactcenters. Deze cao, met een looptijd van 1 november 2017 tot en met 30 oktober 2019, is de eerste cao sinds 2012. Sindsdien was het niet gelukt met de grotere bonden een cao-akkoord tot stand te brengen.
Een opmerkelijke afspraak in het tot stand gekomen principeakkoord is een blijfbonus. Sinds 1 januari 2017 kunnen werkgevers aanspraak maken op het lage-inkomensvoordeel. Afgesproken is dat als de werkgever voor dit voordeel in aanmerking komt, dat dan 60% van dit voordeel in de vorm van een blijfbonus richting alle medewerkers zal gaan. Dit zal worden uitgekeerd in de vorm van een eenmalige uitkering.
Over 2017 krijgt een werkgever een lage-inkomensvoordeel als hij werknemers in dienst heeft met een gemiddeld uurloon tussen € 9,66 en € 12,08 en mits voor die werknemer minimaal 1248 verloonde uren zijn opgenomen in de aangifte. Het lage-inkomensvoordeel bedraagt € 1,01 per verloond uur (met een maximum van € 2.000 per jaar) bij een uurloon tot € 10,63 en € 0,51 per verloond uur (met een maximum van € 1.000) bij een loon tussen € 10,63 en € 12,08. Een groot deel van de beloningen volgens de cao Facilitaire Contactcenters bevindt zich binnen die grenzen.
Indien de werkgever in aanmerking komt voor het lage-inkomensvoordeel, dan zal het lage-inkomensvoordeel over 2017 op zijn vroegst september 2018 worden uitgekeerd door de Belastingdienst. De blijfbonus zal dan volgens de afspraak in het principeakkoord in de volgende maand worden uitgekeerd. Om in aanmerking te komen voor de blijfbonus moet de werknemer in dienst zijn op de 1e van de maand waarin de bonus wordt uitbetaald en minimaal zes maanden in dienst zijn geweest in het refertejaar.
Bron: Callcentercao.nl, 12-10-2017

Belegging moest aangemerkt worden als privévermogen

Volgens Hof Den Bosch vormde de belegging van een ondernemer geen ondernemingsvermogen maar privévermogen. De belegging vervult volgens het hof geen functie binnen de normale uitoefening van diens onderneming en was dus niet dienstbaar aan die onderneming.

Een beleggingsadviseur startte in april 2008 een eenmanszaak en verkocht in dat kader een beleggingsproduct. In dat beleggingsproduct had hij toen al voor € 400.000 geïnvesteerd. Na de start van zijn onderneming behaalde hij aanvankelijk forse rendementen met dit beleggingsproduct, waarna hij nog eens € 100.000 in dit beleggingsproduct investeerde. Vanaf maart 2009 werd een deel van het geïnvesteerde geld terugbetaald. De ondernemer merkte in zijn aangiften IB 2008, 2009 en 2010 de door hem gedane investeringen in het beleggingsproduct aan als ondernemingsvermogen. In totaal heeft hij ruim € 230.000 van zijn investeringen terugbetaald gekregen. Na een onderzoek stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de investering in het beleggingsproduct niet als ondernemingsvermogen, maar als privévermogen moest worden aangemerkt. De man was het hier niet mee eens. Hof Den Bosch ging echter mee met de inspecteur. Een belegging vormt volgens het hof doorgaans geen ondernemingsvermogen, maar privévermogen. Dit kan volgens het hof anders zijn als de belegging plaatsvindt binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming, als sprake is van tijdelijk overtollige liquiditeiten of als de belegging dient voor de noodzakelijke versterking van het eigen vermogen. Van deze omstandigheden was volgens het hof geen sprake. De investering vervulde geen functie binnen de normale uitoefening van de onderneming van de man en was dus niet dienstbaar aan de onderneming. Daaraan deed niet af dat hij bedrijfsmatig adviseerde en handelde in het beleggingsproduct. Hij had, net als andere beleggers, geen invloed op de waardeontwikkeling. Na het doen van de investering was het voor hem maar afwachten wat de resultaten van de belegging en het rendement zouden zijn. Daarom was volgens het hof de man een belegger als alle anderen.
Bron: Hof Den Bosch 22-09-2017