De werkgeversvoorzitters van VNO-NCW, LTO Nederland en MKB-Nederland roepen in een open brief in het Financieele Dagblad de vakbonden op om weer aan tafel te komen om te onderhandelen over een nieuw pensioenstelsel.
De voor 18 maart aangekondigde stakingen treffen volgens de werkgeversvoorzitters vooral de ondernemers die geen enkele invloed hebben op het kabinetsbeleid en de AOW-leeftijd. Volgens de werkgevers hebben de vakbonden in november een unieke mogelijkheid laten liggen om voor ouderen indexering weer mogelijk te maken, én jongeren de zekerheid van een goed pensioen te geven. Het laatste brandende punt was de AOW-leeftijd. Maar dat is iets waar ondernemers geen enkele invloed op hebben aangezien dat kabinetsbeleid is.
Juist in dit versplinterde politieke landschap moet de polder volgens de werkgeversvoorzitters zijn stabiliserende rol vervullen. De oplossing is volgens de werkgevers dat de stijging van de AOW-leeftijd wordt afgevlakt. Dat het eerder stoppen in zware beroepen mogelijk moet worden gemaakt met maatwerk. Dat zzp’ers beter toegang krijgen tot pensioen. Én dat pech- en gelukgeneraties worden voorkomen.
Bron: VNO-NCW / MKB-Nederland, 09-03-2019

Als de Belastingdienst voldoende bewijst dat een onderneming een incorrecte administratie heeft gevoerd en een onjuiste aangifte heeft ingediend, wordt de bewijslast terecht omgekeerd.
Een Nederlandse broodbakker kocht meel in bij een Belgische groothandel. De Belgische belastingdienst ontdekte dat deze groothandel een schaduwboekhouding voerde, wat er uiteindelijk toe leidde dat aan de Nederlandse broodbakker navorderingsaanslagen inkomstenbelasting werden opgelegd. Volgens de inspecteur had de broodbakker namelijk zwart meel ingekocht bij de Belgische groothandel en dit meel vervolgens gebruikt voor omzet die niet was opgegeven.
Het hof oordeelde dat de inspecteur voldoende had bewezen dat de administratie onjuist was. Op de witte facturen in de boekhouding waren namelijk met pen bedragen vermeld die overeenkwamen met de bedragen uit de zwarte boekhouding van de Belgische groothandel. Ook was er regelmatig sprake van negatieve kassaldi, was het brutowinstpercentage opvallend laag én was de omzet te laag in verhouding tot de inzet van het personeel. Daarom werd de bewijslast omgekeerd, waarna de bakker er niet in slaagde om geschikt tegenbewijs te leveren. En omdat het hof vond dat de schatting van de fiscus redelijk was, bleven de opgelegde navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Bron: Hof Den Bosch, 29-11-2018 (gepubl. 27-2-2019)

De gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen is in de tweede maand van 2019 gestegen van 106% naar 108%, zo blijkt uit de Pensioenthermometer van Aon.
Na maanden van daling liep de rente in februari 2019 weer iets op en ook de aandelenbeurzen noteerden goede rendementen.
Het vermogen van pensioenfondsen is in februari verder gestegen. Het herstel op de financiële markten sinds januari zette in februari door, ondanks de Brexit-perikelen en het dalende consumentenvertrouwen. De aandelenmarkten behaalden een rendement van 3%. In het kielzog van de aandelen daalden de kredietopslagen van obligaties.
Toch blijft het voor een aantal pensioenfondsen spannend of er eind 2020 of 2021 gekort moet worden op uitkeringen. De rente is op een historisch laag punt en er hoeft maar iets met de aandelen te gebeuren en de fondsen zijn terug in de gevarenzone. Aon waakt voor teveel optimisme. De rente zal voorlopig laag blijven en de verwachtingen voor rendementen op bijvoorbeeld aandelen zijn gematigd.
Bron: AON, 01-03-2019

Heeft een werknemer ook in het buitenland gewerkt en moet de Belastingdienst hierdoor een vermindering toepassen op de over het loon verschuldigde belasting, dan telt een reisdag als een in het buitenland gewerkte dag.
In deze zaak was een Nederlander in loondienst werkzaam voor een Nederlandse bv. De man werkte in de jaren 2011 tot en met 2014 onder meer op de territoriale wateren van Frans-Guyana. Omdat Frankrijk belasting mocht heffen over het loon voor de arbeid in Frans-Guyana, moest Nederland deze werknemer een voorkoming van dubbele belasting verlenen. In dergelijke gevallen is de hoogte van de betreffende voorkoming afhankelijk van het aantal dagen dat de man in het buitenland heeft gewerkt. De inspecteur telde de reisdagen voor de helft mee, maar de rechtbank constateerde dat de bv de reisdagen – waarop de man in Frans-Guyana aankwam of vanuit Frans-Guyana vertrok – gewoon doorbetaalde. Daarom oordeelde de rechtbank dat de man ook op de reisdagen werkzaam was in Frans-Guyana en dat de reisdagen volledig moesten meetellen bij de berekening van de voorkoming van dubbele belasting.
Bron: Rb. Noord-Nederland, 19-2-2019

De wet waarin de compensatieregeling is opgenomen is al aangenomen en gepubliceerd. Ook de beoogde datum van inwerkingtreding is bekend, maar het is nu eindelijk definitief: vanaf 1 april 2020 kunnen de aanvragen bij UWV worden ingediend voor de betaalde transitievergoeding na langdurige arbeidsongeschiktheid. Dit blijkt uit de Regeling compensatie transitievergoeding die 26 februari jl. is gepubliceerd.
Het gaat om compensatie van de transitievergoeding die de werkgevers hebben betaald als zij vanaf 1 juli 2015 een langdurig arbeidsongeschikte werknemer hebben ontslagen. De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB), die nog in behandeling is bij de Eerste Kamer, bepaalt dat de arbeidsongeschiktheid wel ten minste twee jaar moet hebben geduurd. Vanaf 1 april 2020 kunnen aanvragen worden ingediend. Is de vergoeding in de periode 1 juli 2015 tot en met 31 maart 2020 betaald, dan moet de aanvraag voor 1 oktober 2020 worden ingediend. Aanvragen voor de vergoedingen betaald vanaf 1 april 2020 moeten worden ingediend binnen zes maanden na betaling. Bepalend hiervoor is het moment dat de vergoeding is afgeschreven van de rekening van de werkgever. Aanvragen die te vroeg of te laat worden ingediend worden afgewezen. Als binnen de aanvraagtermijn een incomplete aanvraag is ingediend en die aanvraag na afloop van de aanvraagtermijn, maar binnen de door UWV gestelde hersteltermijn wordt aangevuld, is sprake van een tijdig ingediende aanvraag.
Op de beslissing van UWV op de aanvraag staat bezwaar en (hoger) beroep open.
UWV komt nog met een formulier waaruit blijkt welke informatie UWV nodig heeft voor het kunnen beoordelen van de aanvraag, die (zoveel mogelijk) langs elektronische weg verloopt. Om te beoordelen of recht bestaat op compensatie en wat de hoogte daarvan is, moet UWV in ieder geval het volgende kunnen vaststellen:

dat sprake was van een arbeidsovereenkomst, en wat de duur daarvan is;
dat de werknemer ziek uit dienst is gegaan;
dat transitievergoeding is betaald;
hoe de berekening van de transitievergoeding heeft plaatsgevonden; en
hoe hoog de kosten van de loondoorbetaling tijdens ziekte waren.

De werkgever moet hiervoor de volgende gegevens verstrekken. De arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer. Wanneer de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd: bescheiden waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij beëindiging zonder toestemming van UWV: een verklaring van de werkgever dat de werknemer ziek was op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigde, de periode gedurende welke de werknemer ziek is geweest en de naam van de behandelend bedrijfsarts. Loonstroken m.b.t. tijdens ziekte betaalde loon. De gegevens die gebruikt zijn om de hoogte van de transitievergoeding te berekenen. Bewijs van betaling van de (transitie)vergoeding. Bij betaling in termijnen zullen betalingsbewijzen moeten worden overlegd waaruit blijkt dat de gehele vergoeding is voldaan.
Als bij beëindiging zonder toestemming van UWV, UWV een beschikking heeft gegeven op de aanvraag voor een WIA-uitkering of een uitkering op grond van de Ziektewet, blijkt uit die gegevens al dat de werknemer ziek was bij het einde van de arbeidsovereenkomst.
Bron: Min. SZW en AWVN, 26-2-2019

Hoewel er volgens een schriftelijke uitzendovereenkomst sprake is van een dienstbetrekking van een jaar, blijkt uit de ‘bevestiging van uitzending’ dat de werkzaamheden maximaal zes maanden zouden duren. Nu het uitzendbedrijf niet de bedoeling had om de uitzendkrachten voor langere tijd aan zich te binden, is de lage sectorpremie niet van toepassing.
Een uitzendbedrijf is in 2014 onder meer ingedeeld in sector 1 (Agrarisch bedrijf). Zij werft in 2014 214 buitenlandse uitzendkrachten en leent hen uit om onder leiding en toezicht in de met haar verbonden bv werkzaamheden te verrichten in de aspergeproductie. Het uitzendbedrijf sluit met de werknemers een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding en zonder loonbetalingsverplichtingen voor de duur van een jaar. De overeenkomst eindigt van rechtswege na een jaar vanaf de datum waarop de uitzendovereenkomst is gesloten of op het moment dat de uitzendkracht na het seizoen terugkeert naar het woonland en niet terugkeert naar Nederland. In de ‘bevestiging van uitzending’ is vermeld dat de uitzendkracht gedurende het aspergeseizoen in de functie van seizoenarbeider gedurende maximaal 6 maanden voor de bv werkt. Over het loon van de uitzendkrachten draagt het uitzendbedrijf de lage sectorpremie af behorend bij sector 1. Geen van de uitzendkrachten is een volledig jaar in dienst bij het uitzendbedrijf. De inspecteur legt een naheffingsaanslag over 2014 op, omdat de hoge sectorpremie Agrarisch bedrijf volgens hem van toepassing is. In geschil is het antwoord op de vraag of het uitzendbedrijf terecht de lage sectorpremie heeft toegepast. In sector 1. is een hoog of een laag premiepercentage van toepassing. Het lage sectorpremiepercentage is van toepassing op werknemers die op grond van een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of onbepaalde tijd in dienstbetrekking met de werkgever zullen staan, tenzij:

zij binnen een jaar na aanvang van de dienstbetrekking op grond van die dienstbetrekking recht hebben op een werkloosheidsuitkering; of
de omvang van de werkzaamheden niet in de arbeidsovereenkomst is vastgesteld; en
overige werknemers.

Het hof overweegt dat uit de wet- en regelgeving volgt dat in een situatie als de onderhavige uit het samenstel van de gesloten overeenkomsten, die in hun onderlinge samenhang moeten worden beschouwd, moet blijken dat de werknemer voor tenminste een jaar in dienstbetrekking zal staan, wil er sprake zijn van toepassing van het lage sectorpremiepercentage.
De werkelijke indiensttreding vindt plaats op een later tijdstip dan waarop de uitzendovereenkomst is gesloten, volgens de uitzendovereenkomst, zonder dat de datum uitdiensttreding ook wordt verschoven. Hierdoor is in de uitzendovereenkomst rekening gehouden met de mogelijkheid dat de overeenkomst korter dan een jaar duurt. Dit heeft in een aantal gevallen ook daadwerkelijk plaatsgevonden. In de ‘bevestiging van uitzending’ is afgesproken dat de werkzaamheden bij de bv maximaal 6 maanden duren. De uitzendovereenkomst eindigt van rechtswege op het moment dat de werknemer na het oogstseizoen terugkeert naar zijn woonland en niet terugkeert naar Nederland. Het uitzendbedrijf had bijna geen andere opdrachtgevers waar de uitzendkrachten te werk konden worden gesteld. Daarbij is het uitzendbedrijf te laat begonnen met zoeken naar andere opdrachtgevers. Het ligt dan ook niet voor de hand dat het uitzendbedrijf de bedoeling had om de uitzendkrachten voor langere tijd aan zich te binden dan voor het aspergeseizoen. Toepassing van het lage sectorpremiepercentage is dan ook niet terecht. Het hoger beroep is ongegrond. Het hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Bron: Hof Den Bosch, 15-11-2018

In 2019 gaat een toenemend aantal Nederlanders actief op zoek naar een nieuwe baan. Dat blijkt uit de forse stijging van het aantal sollicitaties in januari 2019.
Hays constateert in januari een stijging van 18% ten opzichte van de maand ervoor. Ook vorig jaar was januari een piekmaand. Het aantal sollicitaties was in 2019 echter 13% hoger dan in januari 2018. Hieruit blijkt dat meer mensen wisselen van baan in deze toch al krappe arbeidsmarkt.
In een wereldwijde enquête van Hays onder 4.500 mensen geven werkenden als voornaamste reden om te wisselen van baan dat het tijd is voor verandering (40%). Daarnaast zorgt het gebrek aan ontwikkelingsmogelijkheden op de huidige werkplek dat mensen verder kijken (19%). Nederlanders die niet actief op zoek zijn naar een nieuwe baan zeggen wel overgehaald te kunnen worden door vacatures die een hoger salaris of betere trainings- en carrièremogelijkheden bieden.
In een recente rondvraag van Hays blijkt dat Whatsapp een populair kanaal aan het worden is voor het ontvangen van vacatures. Op de vraag of zij het interessant vinden om de nieuwste vacatures via Whatsapp te ontvangen antwoordt een derde van de respondenten ‘Ja’. Toch blijft e-mail het voorkeurskanaal voor 51% van de respondenten.
Hays.nl, 27-02-2019

Bijna een op de drie Nederlanders vult liever zijn belastingaangifte in dan dat hij iets in het huishouden doet. Dit is een van de opvallende conclusies uit een onderzoek van de Belastingdienst.
Vanaf 1 maart tot 1 mei kunnen miljoenen Nederlanders hun belastingaangifte doen. Een meerderheid van de Nederlanders vindt het een eenvoudig klusje. Eén op de drie is er zelfs minder dan een half uur mee bezig. Het is een hele verbetering ten opzichte van een jaar geleden. In een eerder onderzoek van de fiscus gaf nog een kwart van de particulieren aan er een half uur aan te besteden. En een andere verbetering: zeven op de tien particulieren zegt de belastingaangifte achteraf eenvoudiger te vinden dan dat hij dacht. Een jaar geleden gold dat nog voor 64%.
Ook ondernemers vinden belastingaangifte doen niet vervelend. Ongeveer een derde dient de aangifte zelf in. De top vijf aftrekposten en aftrekbare kosten bij ondernemers is:

Zelfstandigenaftrek (64,5%)
Kantoorkosten of werkplaatskosten zoals huur, onderhoud en inrichting (50,6%)
Startersaftrek (46%)
Autokosten (44,4%)
Reiskosten zoals openbaar vervoer en fiets (38,3%)

In verband met de start van de indiening van de aangifte IB heeft de Belastingdienst een aantal brieven verstuurd om belastingplichtigen attent te maken op dingen waar zij tegen aan kunnen lopen.
Fiscale partners Belastingplichtigen die in 2018 een fiscale partner hadden, ontvangen een brief waarin wordt uitgelegd wat het voordeel is van samen aangifte inkomstenbelasting doen.
Scheiding Belastingplichtigen (43.000) die in 2018 zijn gescheiden krijgen een brief met tips voor het invullen van de aangifte. Met name als een partner in de eigen woning blijft wonen krijgt de aandacht.
Restant PGA Belastingplichtigen die nog een restant persoonsgebonden aftrek hebben uit een eerdere jaren, krijgen ook een brief. Hierin wordt uitgelegd hoe het restant bedrag in de aangifte 2018 kan worden ingevuld.
Afkoop lijfrente Belastingplichtigen die in 2018 een lijfrenteproduct hebben afgekocht krijgen een brief hoe zij deze afkoop moeten verwerken in de aangifte. Vaak moet ook revisierente worden betaald.
Inkomensverklaring Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die voor het aangiftejaar 2016 en/of 2017 geen inkomensverklaring hebben ingestuurd, krijgen een brief van de Belastingdienst. Hierin wordt verzocht om alsnog binnen zes weken de inkomensverklaringen op te sturen. In dat geval wordt men alsnog als kwalificerend buitenlands belastingplichtige aangemerkt.
Bron: Belastingdienst/AD, 28-02-2019

Dat zijn zussen gebruik hebben gemaakt van de inkeerregeling, wil niet zeggen dat de nalatenschap en daardoor de aanslag erfbelasting van hun broer te laag is vastgesteld. Het buitenlands vermogen kan bij leven aan alleen de zussen zijn geschonken.
In 2002 overlijdt een zus van belastingplichtige. Samen met zijn drie andere zussen is hij tot erfgenaam benoemd. In 1995 is de moeder van de vijf erfgenamen overleden. Uit haar nalatenschap blijkt dat zij een bankrekening had in Zwitserland. De drie zussen hebben na het overlijden van hun zus gebruik gemaakt van de inkeerregeling. Op basis daarvan komt de inspecteur tot de conclusie dat de nalatenschap van de overleden zus hoger was dan is aangegeven. De inspecteur heeft daarom een navorderingsaanslag opgelegd aan de broer.
Volgens de broer had zijn overleden zus echter geen vermogen in het buitenland. De inspecteur baseert zich op berekeningen die hij van de collega inspecteur heeft gekregen die de aanslagen inkomstenbelasting van de zussen heeft vastgesteld. In die berekeningen is het in 1995 door de overleden zus verkregen aandeel in het tot de nalatenschap van de moeder behorende Zwitserse vermogen na aftrek van de verschuldigde belasting over die verkrijging, aangemerkt als onderdeel van de nalatenschap van de zus.
Volgens de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat bij het vaststellen van de primitieve aanslag erfbelasting is uitgegaan van een te laag bedrag aan nalatenschap. De ingebrachte berekeningen en de verklaring dat de IB-inspecteur deze berekeningen zijn gebaseerd op gegevens die de IB-inspecteur heeft gekregen in het kader van de inkeer door de zussen, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat en tot welk bedrag de overleden zus op de overlijdensdatum banksaldi in het buitenland aanhield. Ook de omstandigheid dat door de zussen is ingekeerd voor het recht van successie is onvoldoende voor de vaststelling dat de aan de broer opgelegde aanslag te laag is geweest. Inkeer voor het recht van successie door de zussen is immers ook aan de orde als de overleden zus bij leven het buitenlandse vermogen alleen aan haar zussen heeft geschonken.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 30-08-2018 (gepubl. 26-02-2019)

De Hoge Raad heeft in vijf zaken arrest gewezen over de afdrachtvermindering onderwijs. In alle vijf de zaken stond de in de praktijkovereenkomst vermelde opleiding centraal. Doordat voor werknemers die een beroepspraktijkvorming volgen onder voorwaarden de lage sectorpremie kan worden toegepast, blijft het voor de loonheffingen belangrijk om te weten wanneer sprake is van het volgen van beroepspraktijkvorming.
Twee procedures betroffen de mbo-opleidingen Commercieel Medewerker Marketing en Communicatie (CMMC) en de beroepsopleiding Commercieel Medewerker Binnendienst (CMB) op niveau 4. Het belangrijkste bezwaar van de inspecteur tegen het claimen van afdrachtvermindering voor deze opleidingen: op de praktijkovereenkomsten (POK’s) van de desbetreffende werknemers is niet de gevolgde beroepspraktijkvorming vermeld. De gehele beroepsopleiding is vermeld terwijl slechts drie deelopleidingen zijn gevolgd. Verder voerde de inspecteur aan dat het in de POK’s vermelde aantal uren (800) niet is te herleiden tot de gevolgde deelcertificaten. De onderwijs- en examenregeling van Vak & Werk School vermeldt voor de onderscheidenlijk drie deelkwalificaties een aantal normatieve uren van 945. Ook is een totaal aantal uren vermeld, maar niet de verdeling daarvan over de kalenderjaren. Volgens het hof en de Hoge Raad staat deze combinatie van onvolkomenheden een doelmatige controle door de Belastingdienst in de weg en bestaat daarom geen recht op de afdrachtvermindering.
De derde procedure betreft mbo-opleidingen ten behoeve van de timmerindustrie op niveau 2, 3 en 4. In deze procedure stond de vraag centraal of hetgeen de werknemers hadden gevolgd, het programma ‘slimmer produceren’ overeenkwam met de beroepspraktijkvorming van de opleiding. Het hof concludeerde dat de inhoudingsplichtige met geen enkel overgelegd document of op welke andere wijze dan ook aannemelijk gemaakt heeft dat de training ‘slimmer produceren’ onderdeel uitmaakt van de opleidingen. Volgens het hof kon reeds om die reden niet gezegd worden dat de werknemers – zelfs als ze deelgenomen hebben aan de training Slimmer produceren – de opleidingen hebben ‘gevolgd’. De inhoudingsplichtige heeft volgens het hof en de Hoge Raad geen recht op de afdrachtvermindering.
De staatssecretaris heeft twee procedures over mbo-opleidingen op niveau 1 verloren. Ook in deze procedures was op de POK’s van de desbetreffende werknemers de hele opleiding vermeld, maar ook dat niet de hele opleiding gevolgd zou worden. In de door de inhoudingsplichtige aangeleverde deelnemersdossiers bevinden zich vastleggingen van (aanwezigheid bij) lessen en teambuildingactiviteiten, ‘student reports’, diverse (niet-erkende) certificaten, evaluaties van gevolgde lessen, verslagen van praktijkopdrachten en lessen en vastleggingen van beoordelingsgesprekken ter zake waarvan de inhoudingsplichtige, door de inspecteur onvoldoende weersproken, heeft gesteld dat daarin tevens de vervulde praktijkopdrachten aan de orde kwamen. Uit deze documenten blijkt naar het oordeel van het hof van een aansluiting tussen genoemde lessen, teambuildingactiviteiten en praktijkopdrachten en het opleidingsprogramma/de studiewijzer en Handleiding Beroepspraktijkvorming. Op grond van de overgelegde stukken acht het hof aannemelijk dat de door de deelnemers gevolgde beroepspraktijkvorming onderdeel heeft uitgemaakt van de opleidingen. De Hoge Raad is het hiermee eens.
Bron: HR 22-02-2019