Met ingang van 1 januari 2024 geldt in Nederland een wettelijk minimumuurloon. De bestaande minimumbedragen per maand, per week en per dag verdwijnen per die datum. Door de invoering van een wettelijk minimumuurloon verdwijnt het huidige onderscheid dat het gevolg is van het gebruikelijke aantal gewerkte uren per week in een sector. De invoering van het minimumuurloon betekent dat afspraken in cao’s en arbeidscontracten mogelijk moeten worden aangepast.

Bron:Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2023, 240 | 29-06-2023

Nederland en België hebben een nieuw belastingverdrag ondertekend. Het nieuwe verdrag vervangt het huidige verdrag, dat dateert van 2001. Enkele knelpunten van het huidige verdrag zijn door nieuwe bepalingen opgelost. Die knelpunten betreffen leraren en hoogleraren en sporters en artiesten die over de grens werken. (Hoog)leraren betalen voortaan in beginsel belasting in het land waar zij werken. Zij worden dan hetzelfde behandeld als andere werknemers. Sporters en artiesten zijn onder het nieuwe verdrag bij een kortdurend optreden over de grens geen belasting in het land waar zij optreden verschuldigd, maar alleen in hun woonland.

Het nieuwe belastingverdrag bevat verdergaande bepalingen om belastingontwijking door misbruik van het verdrag tegen te gaan. Deze bepalingen komen voort uit het BEPS-project (Base Erosion and Profit Shifting) van de OESO.

Het nieuwe verdrag bevat twee aanpassingen voor dga’s, die naar België zijn geëmigreerd. Nederland mag tot tien jaar na de emigratie dividenden van de eigen bv aan de dga belasten, ook als de bv is meeverhuisd naar België. België zal geen belasting heffen bij verkoop of liquidatie van de bv als er nog een Nederlandse belastingclaim openstaat. Die claim moet betrekking hebben op de waardeaangroei van de aandelen in de periode dat de dga inwoner van Nederland was.

Over de situatie van grenswerkers, die thuiswerken, zijn de onderhandelingen nog niet afgerond.

De parlementen in beide landen moeten goedkeuring geven aan het verdrag voordat het in werking kan treden. Nederland en België zullen een gezamenlijke toelichting op het verdrag opstellen.

Bron:Ministerie van Financiën | overig | 20-06-2023

Binnen de huidige wetgeving bestaat de mogelijkheid om nieuwe onroerende zaken via een aandelentransactie over te dragen zonder dat btw of overdrachtsbelasting verschuldigd is. Er wordt dan gebruik gemaakt van de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij overdracht van onroerend goed en er is ook geen omzetbelasting verschuldigd over de levering van aandelen. In het geval dat de afnemer de anders berekende omzetbelasting niet kan terugvorderen betekent dit een groot voordeel. 

Wettelijk uitgangspunt is echter dat er btw verschuldigd is bij de levering van nieuwe onroerende zaken. Om de vrijstelling te bestrijden heeft het kabinet een conceptwetsvoorstel gemaakt waarmee de vrijstelling die samenloop van btw en overdrachtsbelasting voorkomt. De wet wordt zodanig gewijzigd dat de verkrijging van nieuwe onroerende zaken via aandelen niet is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De afgelopen periode heeft het kabinet een internetconsultatie georganiseerd. 

De inbreng vanuit de vastgoedsector heeft het kabinet nader inzicht gegeven in de manier waarop de sector werkt en hoe complexe en vaak langlopende projecten worden geraakt door het wetsvoorstel. De sector heeft aangegeven het belang van het voorstel te begrijpen en heeft enkele specifieke punten opgemerkt waar het kabinet het wetsvoorstel nu op heeft aangepast. 

Zo blijft onroerend goed dat gedurende twee jaar na het verkrijgen voor 90% of meer gebruikt wordt voor activiteiten ter zake waarvan btw verschuldigd is buiten de toepassing van de nieuwe maatregel. Daarnaast wordt het overdrachtsbelastingtarief van de nieuwe maatregel maximaal 4%. Hierdoor komt de samengestelde belastingdruk veelal uit op ongeveer 21%, dit is gelijk aan het belastingtarief dat wordt geheven bij nieuw vastgoed. 

Ook wordt overgangsrecht ingevoerd voor lopende projecten. Het overgangsrecht gaat gelden voor projecten waar vóór de indieningsdatum van het wetsvoorstel in ieder geval een intentieverklaring is ondertekend. Voor die projecten geldt het wetsvoorstel dus niet en blijft de huidige wetgeving van toepassing. 

Het wetsvoorstel wordt nu verder uitgewerkt en loopt mee met het Belastingplan 2024. Dit betekent dat het nieuwe wetsvoorstel op Prinsjesdag 2023 wordt ingediend bij de Tweede Kamer. De voorgenomen inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2025. 

Bron:Ministerie van Financiën | publicatie | 04-07-2023

Het wetsvoorstel voor invoering van de digitale euro is door de Europese Commissie op 28 juni ingediend. 

De digitale euro is giraal geld welk uitgegeven wordt door de Europese Centrale Bank (ECB). Tegoeden houdt men aan door een rekening te openen bij een handelsbank. De digitale euro is te vergelijken met contant geld en is bedoeld om de beschikbaarheid van geld en transacties eenvoudiger te maken. Het is een wettig betaalmiddel. Contant geld wordt niet vervangen. 

In het huidige voorstel wordt de digitale euro niet programmeerbaar. Dat wil zeggen dat er geen invloed uitgeoefend kan worden op de besteding van het geld en de transacties ook niet kunnen worden herleid naar de uiteindelijke gebruiker van de digitale euro. Veel sceptici denken dat de invoering nu een opmaat is naar uiteindelijk wel een programmeerbare digitale euro met daaraan gekoppeld meer controle door de ECB. Dit zou kunnen gebeuren door koppeling van de digitale euro aan het digitale identiteitsbewijs. 

Nederland heeft in de wereld een uiterst efficiënt betalingssysteem. Of een digitale euro veel toevoegt aan dit betalingssysteem is nog onduidelijk.  

Bron:Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 04-07-2023

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de beoordeling van leefvormen in de AOW. In dat kader heeft de minister toegezegd te onderzoeken of een objectief partnerbegrip een haalbaar alternatief is voor de huidige wijze van beoordeling van de leefvormen. De minister verwacht de Kamer eind dit jaar over de voortgang te kunnen informeren. De uitwerking moet dan in het voorjaar van 2024 afgerond zijn.

Vaststelling leefvorm in de AOW

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeelt of iemand recht heeft op AOW voor een alleenstaande of voor samenwonenden. Twee personen voeren een gezamenlijke huishouding als zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij zorgdragen voor elkaar. De SVB beoordeelt aanvragen op basis van gegevens die de burger aanlevert bij de aanvraag. Bij twijfel of sprake is van een gezamenlijke huishouding worden vragen over de persoonlijke levenssfeer gesteld. Die zijn nodig voor de beoordeling, maar kunnen als inbreuk op de privacy worden ervaren.

In 2021 is de Verkenning Leefvormen in de AOW aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin zijn drie opties uitgewerkt: individualiseren, het adres als uitgangspunt en het Awir-partnerbegrip.

Individualisering van de AOW betekent dat de uitkeringshoogte niet meer afhankelijk is van de leefvorm. De uitvoering hiervan is zeer eenvoudig en duidelijk. Vanwege de financiële consequenties schuift de minister deze variant terzijde.

Wanneer het adres als uitgangspunt wordt genomen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van het aantal mensen dat op één adres woonachtig is. Een onderlinge relatie is dan niet van belang. Mede vanwege de schaarste op de woningmarkt vindt de minister deze optie onwenselijk.

De invoering van een objectief partnerbegrip in de AOW, zoals ook wordt toegepast in de Awir, is de minst ingrijpende vereenvoudiging. Met een objectief partnerbegrip in de AOW kan de SVB op basis van een aantal objectieve criteria vaststellen of mensen elkaars partner zijn. Volgens de minister moet nader onderzoek uitwijzen of een objectief partnerbegrip in de AOW wenselijk en haalbaar is.

Keuze voor duurzaam gescheiden leven in verpleeghuissituaties

Wanneer een van de AOW-gerechtigde partners wordt opgenomen in een zorginstelling, krijgt het paar de keuze voorgelegd om de gehuwden-AOW te blijven ontvangen en de lage eigen bijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz) te betalen. In plaats daarvan kunnen zij ervoor kiezen om te worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend. In dat geval ontvangen zij de hogere AOW voor alleenstaanden en moet de hoge eigen bijdrage voor de Wlz worden betaald. Het is niet altijd voordelig om te kiezen voor de hoge AOW. Daarom kan de keuze eenmalig worden herzien indien de partners een financieel nadeel hebben van hun keuze. De afgelopen periode is onderzocht of de keuzemogelijkheid voor duurzaam gescheiden leven afgeschaft kan worden. De minister zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de haalbaarheid en wenselijkheid van afschaffing van de keuzemogelijkheid.

Bron:Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000239090 | 07-06-2023

Met ingang van 26 juni 2023 is het bij alle gerechtshoven mogelijk om digitaal te procederen in zaken betreffende lokale belastingen. Sinds 30 januari is het al mogelijk om digitaal te procederen in Rijksbelastingzaken.

Digitaal procederen is toegankelijk via 'Mijn Rechtspraak'. Inloggen is mogelijk met DigiD voor burgers, met eHerkenning voor organisaties, belastingadviseurs en andere juridische professionals of met de Advocatenpas. Op dit moment is digitaal procederen vrijwillig voor alle partijen. In de toekomst gaat een verplichting gelden voor juridische professionals.

Bron:Overig | publicatie | 11-06-2023

Voor de toepassing van de erfbelasting worden twee ongehuwde personen als partners aangemerkt als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. In de zes maanden voor het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting moeten beiden meerderjarig zijn en op hetzelfde adres staan ingeschreven. Daarnaast moeten zij een wederzijdse zorgverplichting hebben die in een notarieel samenlevingscontract is vastgelegd en mogen zij geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn. Ten slotte geldt dat zij niet met een ander aan deze voorwaarden mogen voldoen. De voorwaarde van een wederzijdse zorgverplichting, die in een notarieel samenlevingscontract is vastgelegd, wordt niet gesteld als beide personen tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken hebben samengewoond.

Volgens Hof Den Bosch voldoet een zus van een overleden vrouw niet aan de voorwaarden voor het partnerschap, ondanks langdurig samenwonen. De reden hiervoor is dat een derde zus op hetzelfde adres stond ingeschreven. Volgens het wettelijke partnerbegrip kan iemand maar één partner hebben. In dit geval voldeed de belanghebbende in de procedure met haar beide zussen aan de voorwaarden. Daardoor was geen sprake van partnerschap en bestond geen recht op de partnervrijstelling voor de erfbelasting.

Bron:Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20223964, 21/00996 | 15-11-2022

De werkgever is sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid op 1 juli 2015 in beginsel een transitievergoeding verschuldigd als een dienstverband op of na die datum eindigt op zijn initiatief. Dit geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig arbeidsongeschikt zijn. Voor die gevallen is een compensatieregeling getroffen, omdat de werkgevers al twee jaar het loon hebben moeten doorbetalen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de werkgever aanspraak heeft op compensatie als het dienstverband na 1 juli 2015 is geëindigd, maar de tweejaarstermijn al eerder is verstreken. De compensatie wordt dan berekend over de transitievergoeding die ziet op de periode tot de dag dat de tweejaarstermijn is verstreken. De wettelijke regeling sluit aan bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 en niet bij het einde van de tweejaarstermijn.

De rechtbank Noord Holland is van oordeel dat het UWV terecht de compensatie heeft geweigerd aan een werkgever die de arbeidsovereenkomsten met twee arbeidsongeschikte werknemers heeft beëindigd. In de vaststellingsovereenkomsten staat dat de arbeidsovereenkomsten van de werknemers per 1 juli 2015 eindigen. Dit betekent dat zij tot en met 30 juni 2015 liepen. De betaalde vergoedingen waren lager dan de wettelijke transitievergoeding. De rechtbank verwees naar een arrest van De Hoge Raad uit 2021. Daaruit blijkt dat opzegging per de eerste dag van een maand moet worden uitgelegd als de arbeidsovereenkomst eindigt op de laatste dag van de voorafgaande maand. Op 30 juni 2015 bestond er geen wettelijk recht op de transitievergoeding. Compensatie van de betaalde bedragen aan ontslagvergoeding is daarom niet aan de orde.

Bron:Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20234934, HAA 21/4162 en 21/4163 | 16-05-2023