Het is aan te raden om bij geschillen met de fiscus niet te persoonlijk te worden. Het inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de Belastingdienst is in principe niet toegestaan. Dit kan soms zelfs tot een beperking leiden van de vrijheid van meningsuiting, aldus Rechtbank Gelderland.
Tussen de Belastingdienst en een vennoot van een VOF ontstaat een geschil over naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting. Uiteindelijk wordt de vrouw aansprakelijk gesteld en betaalt zij na beslaglegging haar belastingschulden. Voor haar echtgenoot is dit de aanleiding om de Belastingdienst en verschillende individuele ambtenaren te beschuldigen van allerlei strafbare en/of onrechtmatige gedragingen. Ook vordert hij van de Belastingdienst een schadevergoeding voor het plegen van een onrechtmatige daad. Rechtbank Gelderland wijst deze vordering echter af. Vervolgens richt de man een stichting op, die via openbare websites individuele medewerkers van de Belastingdienst met naam en toenaam beschuldigt van ernstige vergrijpen. Steeds wanneer de voorzieningenrechter gebiedt zo’n website te sluiten, gaat de stichting verder met een andere website. Bovendien kondigt de man aan dat hij enkele medewerkers van de fiscus persoonlijk thuis komt opzoeken. Daarbij wil hij hen een prijs voor meest corrupte ambtenaar of meest ongelikte beer uitreiken en dit filmen. De fiscus vordert van Rechtbank Gelderland dat de man met lijfsdwang wordt verhinderd om zijn voornemen uit te voeren.
Volgens de rechtbank moet de man zich in principe in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend kunnen uitlaten over (vermeende) misstanden die de samenleving raken. Het filmen van zo’n ‘prijsuitreiking’ kan daartoe een middel zijn. Maar tegenover dit recht van de man staan enkele rechten van de individuele medewerkers van de fiscus. Zij hebben het recht om verschoond te blijven van ernstige beschuldigingen die leiden tot ontoelaatbare aantasting van hun eer en goede naam. Daarnaast hebben zij het recht om vrij te blijven van ontoelaatbare inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer. Op basis van de voorgeschiedenis vindt de rechtbank het aannemelijk dat het filmen van de prijsuitreiking zeer belastend en intimiderend voor de medewerkers zal zijn. De rechter oordeelt dat de manier waarop de man zijn mening wil uiten niet meer in verhouding staat tot zijn belang van vrije meningsuiting. De man erkent ook dat hij wordt gedreven door wraakzucht. Bovendien laat hij weten niet onder de indruk te zijn van lijfsdwang of dwangsommen. De rechter concludeert dat lijfsdwang averechts zal werken. Hij legt de man daarom een contactverbod op met de desbetreffende medewerkers van de fiscus. Iedere schending van dit verbod zal de man een dwangsom van € 5.000 tot een maximum van € 100.000 kosten.
Bron: Rb. Gelderland 28-06-2019

Het fiscaal loonbegrip is heel ruim. Daardoor behoren voordelen die een werknemer in het kader van zijn dienstbetrekking heeft genoten ook tot het belastbare loon als deze voordelen afkomstig zijn van een ander dan de werkgever.
Een vrouw is als koster in dienstbetrekking bij een kerkgemeenschap. Zij schenkt onder andere drankjes in en verstrekt broodjes en andere versnaperingen wanneer kerkdiensten, uitvaarten, vergaderingen en andere bijeenkomsten plaatsvinden in het kerkgebouw. Voor deze horeca-activiteiten brengt de koster haar opdrachtgevers vergoedingen in rekening. Deze vergoedingen zijn gebaseerd op het aantal verstrekte consumpties. De vrouw hanteert lagere vergoedingen voor de kerkgemeenschap dan voor andere opdrachtgevers. Daarnaast int de koster namens de kerk de zaalhuur. De vrouw claimt de zelfstandigenaftrek, omdat zij meent met de horeca-werkzaamheden in het kerkgebouw een onderneming te drijven. Maar de Belastingdienst stelt dat het voordeel dat de vrouw uit de horeca-activiteiten behaalt, loon uit dienstbetrekking vormt.
Rechtbank Noord-Nederland haalt uit de omschrijving van de functie van koster dat de koster onder andere verantwoordelijk is voor de exploitatie van de keuken en het buffet. In een verklaring van de kerkenraad staat bovendien dat de vrouw voor eigen rekening de keuken zal exploiteren. Verder meldt de verklaring dat de kerk recht heeft op levering van consumpties tegen een afgesproken vergoeding. De rechtbank leidt hieruit af dat de vrouw de horecawerkzaamheden moet verrichten als gevolg van haar functie als koster. De horeca-activiteiten vallen daarmee onder het bereik van haar dienstbetrekking. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de vergoedingen uit de horeca-werkzaamheden zijn aan te merken als loon. Het fiscaal loonbegrip is namelijk ruim: al wat iemand uit een (vroegere) dienstbetrekking geniet. Als de werkgever een voordeel niet rechtstreeks verstrekt, maar laat toekomen aan de werknemer als beloning voor de in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, is dit voordeel eveneens loon. Dat de vrouw zelf in keukenapparatuur heeft geïnvesteerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De koster is geen ondernemer en heeft dus geen recht op de zelfstandigenaftrek.
Bron: Rb. Noord-Nederland 29-08-2019

In een aantal uitspraken licht Rechtbank Zeeland-West-Brabant enkele aspecten van de motorrijtuigenbelasting toe. Zo blijkt onder meer dat een privéterrein onder omstandigheden tot de openbare weg kan behoren.
In de ene zaak krijgt een vrouw een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd omdat ze met een auto met Roemeens kenteken de Nederlandse openbare weg zou hebben gebruikt. Dit gebruik zou bestaan uit het geparkeerd staan op een privéterrein van een horecagelegenheid. De vrouw stelt dat dit privéterrein niet tot de openbare weg behoort aangezien alleen café- en hotelgasten er mogen parkeren. Maar volgens de rechtbank is van belang of het terrein feitelijk openstaat voor openbaar rijverkeer. De omstandigheid die de vrouw aanvoert, wijst erop dat dit zo is. Dit zou anders zijn als door fysieke barrières het terrein feitelijk alleen openstond voor gasten. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag.
In een andere zaak gaat de rechtbank in op het leveren van tegenbewijs als de Belastingdienst de MRB berekent over een bepaalde periode. Die periode begint op de dag waarop de automobilist is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt op de dag vóór de dag waarop de inspecteur het gebruik van de weg constateert. Deze berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin iemand houder was van de auto in Nederland. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Had de belanghebbende in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland, dan zijn er twee tegenbewijsmogelijkheden:
– de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto belanghebbende in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere dag dan de dag waarvan de fiscus is uitgegaan; of
– de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto hem in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Daarbij dient men onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ te verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.
In dit geval is de rechtbank van mening dat de automobilist niet in die bewijslast is geslaagd. Het feit dat de automobilist over een auto met Nederlands kenteken beschikte en daarmee verkeersovertredingen heeft begaan en dat de auto in het buitenland APK gekeurd is, is niet voldoende. Wel wordt de boete verminderd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2019

MKB-Nederland en VNO-NCW willen dat de subsidiepot voor praktijkleren in het vervolg gaat meegroeien met het aantal studenten dat voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) kiest. De subsidieregeling praktijkleren komt bedrijven tegemoet in hun kosten voor het opleiden van mbo-studenten via de bbl.
Uit onderzoek van SEO, in opdracht van MKB-Nederland en VNO-NCW samen met twintig branches, blijkt dat de overheid financieel het meest profiteert van de bbl. De overheid snijdt zichzelf dan ook flink in de vingers als er wordt geschrapt in de subsidieregeling praktijkleren.
SEO heeft opdracht gekregen om de maatschappelijke kosten en baten van de bbl – waarbij een student vier dagen per week bij een werkgever het vak leert – in kaart te brengen, omdat de subsidieregeling praktijkleren regelmatig onderwerp van discussie is. Zo wilde minister Van Engelshoven (OCW) aan het begin van deze kabinetsperiode de regeling helemaal afschaffen. Zij vindt dat bedrijven van de bbl profiteren en die dan dus ook maar in zijn geheel zelf moeten betalen. Uit het onderzoek blijkt nu dat er van die redenering niets klopt.
Volgens het SEO-onderzoek profiteren alle betrokken partijen van de bbl: werkgevers, studenten én vooral de overheid. Van de totale baten van de bbl – bijna € 1,4 miljard– komt € 962 miljoen bij de overheid terecht, ondanks de € 194 miljoen die jaarlijks wordt uitgetrokken voor de subsidieregeling praktijkleren.
Ook bedrijven profiteren van de bbl, maar zij hebben ook aanzienlijk hogere kosten. Een bbl-student kost een bedrijf per jaar gemiddeld € 13.000, terwijl ondernemers zo’n € 2.500 subsidie krijgen. Werkgevers betalen de begeleiding van studenten, gemiddeld 45% van de opleidingskosten, reiskosten, enz. Opgeteld gaat het om € 422 miljoen.
Bron: MKB Nederland, 10-09-2019

De fiscus kan voorwaarden opnemen in een kwijtscheldingsbeschikking. Als de belastingschuldige niet voldoet aan deze voorwaarden, kan hij zich niet beroepen op een kwijtschelding van zijn belastingschulden.
Een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (FE OB) geeft in haar aangifte omzetbelasting aan dat zij btw is verschuldigd, maar draagt deze btw niet af. Als de FE OB de opgelegde naheffingsaanslagen niet betaalt, stelt de ontvanger in maart 2015 een vennootschap binnen de FE OB bij beschikking aansprakelijk. De vennootschap tekent bezwaar aan tegen deze aansprakelijkstelling, waarop de ontvanger de beschikking intrekt. Maar eind 2017 legt hij de vennootschap opnieuw een aansprakelijkstellingsbeschikking op. De vennootschap is het hier niet mee eens en stapt naar de rechter.
De vennootschap stelt voor de rechtbank dat de fiscus voor de groep van ondernemingen een kwijtscheldingsbeschikking heeft afgegeven. De rechtbank constateert dat die beschikking twee betalingstermijnen als voorwaarden noemt. Omdat de groep niet binnen die termijn heeft betaald, voldoet zij niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding. Bovendien loopt nog een civiele procedure over openstaande schulden van de FE OB. De vennootschap kan daarom volgens het hof niet stellen dat de belastingschuld niet meer bestaat.
De vennootschap stelt daarnaast dat een tweede aansprakelijkstelling niet mogelijk is. Dit wordt echter niet nader gemotiveerd of geconcretiseerd. Bovendien is volgens de rechtbank geen sprake van een dubbele aansprakelijkstelling. De ontvanger heeft immers de tweede aansprakelijkstellingsbeschikking pas opgelegd nadat hij de eerste had ingetrokken. Bovendien maakt de ontvanger aannemelijk dat het ontstaan van de belastingschulden en het belopen van de boeten en betalingskosten is te wijten aan de vennootschap. Zij was als onderdeel van de FE OB verantwoordelijk voor de betaling van de aangiften omzetbelasting. Door niet te betalen, is het opleggen van de naheffingsaanslagen en wat daarbij komt aan haar te wijten. De rechtbank oordeelt dat de vennootschap terecht aansprakelijk is gesteld.
Bron: Rb. Den Haag 04-07-2019

Op 6 september 2019 heeft UWV een lijst van beroepen gepubliceerd waar een groot tekort aan personeel heerst. In steeds meer sectoren is er een tekort aan personeel. Voor het eerst zijn er ook moeilijk vervulbare vacatures in verkoopberoepen, overheidsberoepen en bij juridische beroepen. Uit een werkgeversonderzoek blijkt hoe de krapte wordt ervaren door bedrijven.
Volgens werkgevers is bijna de helft van de vacatures (45%) moeilijk te vervullen. Dit aandeel is gelijk aan vorig jaar. De kraptelijst van UWV bevat veel bekende tekortberoepen, zoals metselaars, elektriciens, cnc-verspaners, programmeurs, verzorgenden, wijkverpleegkundigen, koks, vrachtwagenchauffeurs en leraren exacte vakken. Voor het eerst zijn er in 2019 ook moeilijk vervulbare vacatures in een aantal nieuwe segmenten: veiligheid, verkoop, juridisch en overheid.
Dit jaar staan er ook beroepen op de lijst waarvan minder bekend is dat er tekorten zijn. Zo is er behoefte aan Customer Due Diligence specialisten (mensen die bij banken onderzoek doen om witwassen en terrorismebestrijding te voorkomen) en declaranten (mensen die namens bedrijven de verplichte douaneformaliteiten afhandelen). Ook aan beleidsmedewerkers ruimtelijke ordening en ongediertebestrijders is een groot tekort.
Het valt op dat er dit jaar steeds meer moeilijk vervulbare vacatures ontstaan voor beroepen waar geen of nauwelijks instroomeisen worden gesteld. Voor deze beroepen heeft men geen opleiding nodig, soms wordt wel gevraagd om certificaten die in een aantal dagen te halen zijn. Dit jaar gaat het om 20 beroepen: van assemblagemedewerker tot asbestverwijderaar, van heftruckchauffeur tot verkeersregelaar en van schoonmaker tot verkoopmedewerker tankstation.
Vier van de vijf werkgevers die hun vacatures moeilijk kunnen vervullen verrichten extra inspanningen. Zo zetten zij vacatures uit via meer of andere wervingskanalen. Ook wordt het eigen personeel ingezet om mensen te vinden en gaan bedrijven zelf op zoek naar kandidaten. Het aanpassen van arbeidsvoorwaarden of functie-eisen wordt weinig spontaan genoemd door werkgevers. Een derde van de werkgevers die een of meer vacatures hebben vervuld, heeft een kandidaat aangenomen die niet de juiste opleiding of scholing had.
UWV vraagt ook naar verwachtingen voor de toekomst. Een kwart van de werkgevers (24%) denkt dat het vervullen van vacatures in het najaar van 2019 nog moeilijker wordt. Vooral werkgevers die nu al moeite hebben om personeel te vinden verwachten dat het nog moeilijker gaat worden.
Bron: UWV.nl, 6-9-2019

Op 2 september 2019 heeft het UWV de premies en parameters voor de WGA- en ZW-premies 2020 voor de werkhervattingskas gepubliceerd.
De premie werkhervattingskas wordt voor elke werkgever apart vastgesteld. De Belastingdienst stuurt voor het einde van het jaar een beschikking aan elke werkgever met daarin de hoogte en opbouw van de premies van de werkhervattingskas. De door het UWV gepubliceerde nota geeft een toelichting op de totstandkoming van deze premies en parameters.
De premiedifferentiatiesystematiek wordt op een aantal punten gewijzigd per 1 januari 2020. Dit zijn de belangrijkste veranderingen:
• Het (her)indelen van alle uitzendwerkgevers in sector 52 ‘Uitzendwerkgevers’ heeft gevolgen voor de gedifferentieerde premies Ziektewet. Zo zal de premie voor de uitzendsector stijgen, terwijl de premie in een aantal andere sectoren zal dalen. Dit kan voor werkgever aanleiding zijn om opnieuw te beoordelen of het zin heeft om eigen risicodrager te worden of te blijven.
• Ook is een aantal technische wijzigingen doorgevoerd om de premiesystematiek te verbeteren. De berekening van de sectorale premies is aangepast en het rekenpercentage is afgeschaft.
• Door de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans op 1 januari 2020 worden de Sectorfondsen afgeschaft. Hierdoor zullen de zogenaamde staartlasten Ziektewet vanaf 2020 uit de werkhervattingskas worden gefinancierd. Staartlasten zijn uitkeringen die ontstaan zijn bij werkgevers die inmiddels eigenrisicodrager zijn, maar ten tijde van het ontstaan van de uitkering nog publiek verzekerd waren. Dit heeft in het algemeen een licht verhogend effect op de Ziektewetpremies.
Bron: AWVN.nl, 3-9-2019

De gedifferentieerde premie Werkhervattingskas van een werkgever kan, vanwege een WGA-uitkering, niet worden verhoogd als het ziekengeld niet daadwerkelijk door UWV aan de werknemer is uitbetaald. Vaststaat dat recht op ziekengeld bestond.
Op 1 april 2004 is werknemer bij de werkgever in dienst getreden. Onmiddellijk voorafgaand aan deze indiensttreding had de werknemer recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Tot 1 april 2011 had de werknemer de status van arbeidsgehandicapte. Per 10 november 2009 is de werknemer opnieuw uitgevallen. Na de wachttijd krijgt de werknemer een WGA-uitkering toegekend.
Werkgever heeft het loon van de werknemer gedurende de wachttijd doorbetaald en heeft geen beroep op de no riskpolis van art. 29b Ziektewet gedaan. Het UWV heeft daarom geen ziekengeld aan de werknemer betaald en heeft dit ook niet aan de werkgever gecompenseerd. De WGA-uitkering wordt toegerekend aan de werkgever voor de berekening van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (hierna: premie Whk). Daardoor wordt deze premie hoger vastgesteld.
De werkgever is het hier niet mee eens en komt in beroep. Volgens Rechtbank Gelderland houdt het ‘recht op ziekengeld’ in art. 117b derde lid sub c Wfsv niet in dat dit recht is geclaimd en uitbetaald (geconsumeerd), zoals de Belastingdienst in navolging van het UWV stelt. Voldoende is dat de werknemer uit hoofde van de no risk polis recht op ziekengeld had. De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
In navolging van de rechtbank concludeert het hof dat de WGA-uitkering die aan de werknemer is betaald, redelijkerwijs niet aan de werkgever kan worden toegerekend. Conclusie is dat de individuele premiecomponent WGA-lasten en daarmee het gedifferentieerd premiepercentage Whk 2017 te hoog is vastgesteld. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 27-8-2019

De Belastingdienst is kritisch bij aanvragen voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling op geschonken of vererfde aandelen in vastgoed-bv’s. Als zo’n bv gedurende vele jaren maar één keer aan projectontwikkeling doet, mag de fiscus de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling weigeren.
Een man bezit alle certificaten in een beheermaatschappij. Deze bv heeft een vastgoedportefeuille. Vanaf 1998 koopt de bv verschillende onroerende zaken om deze te verhuren en/of na verloop van tijd te verkopen. Ook voert zij een grootschalige verbouwing uit op onroerend goed ten behoeve van een supermarkt. De man overlijdt in 2014. Zijn weduwe wil op de geërfde certificaten de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) toepassen. De Belastingdienst gaat daar niet mee akkoord. De inspecteur meent namelijk dat de bv geen materiële onderneming drijft. De weduwe gaat in beroep en het geschil belandt voor Rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank gaat in op gevallen zoals in deze zaak, waarin een vastgoed-bv zowel verhuuractiviteiten als ontwikkelingsactiviteiten verricht. In zo’n situatie is van belang of die ontwikkelingsactiviteiten op zichzelf bezien zijn aan te merken als het drijven van een onderneming. De relatieve omvang van de ontwikkelingsactiviteiten in verhouding tot de beleggingsactiviteiten is daarbij niet relevant. Bovendien moet deze toets plaatsvinden op het moment van overlijden. De rechtbank constateert dat de bv het vastgoed dat zij aankocht vaak voor langere tijd aanhield. En in de jaren tot het overlijden van de erflater – zo’n 16 jaar – was de verbouwing ten behoeve van de supermarkt de enige projectontwikkeling. Dit is onvoldoende om te stellen dat de bv een onderneming drijft. De stelling van de weduwe dat zij samen met haar echtgenoot 30 á 40 uur per week werkte voor de bv helpt haar ook niet. Zij maakt namelijk het nut en de noodzaak van haar werkzaamheden niet aannemelijk. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de toepassing van de BOF terecht heeft geweigerd.
Bron: Rb. Noord-Nederland 29-08-2019

Als een belastingplichtige in zijn aangifte inkomstenbelasting opgeeft dat hij ondernemer is, zal hij in beginsel de ondernemersaftrek toepassen. De Belastingdienst kan deze genoten ondernemersaftrek terugnemen als naderhand blijkt dat toch geen sprake is van fiscaal ondernemerschap.
Een man schrijft zich op 1 september 2013 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel in als eigenaar van een eenmanszaak, een ‘Bemiddelingsbureau kinderopvang’. De man schrijft zijn zaak ook in het Landelijk Register Kinderopvang in. In zijn aangifte inkomstenbelasting over 2013 geeft de man een negatief inkomen uit werk en woning op en over 2014 een box 1-inkomen van nihil. Op 4 maart 2016 beëindigt hij zijn onderneming. De Belastingdienst komt achteraf tot de conclusie dat de man nooit fiscaal ondernemer is geweest. De werkzaamheden van de man bestaan namelijk uit het voeren van de administratie van het gastouderbedrijf van zijn echtgenote. Ook vervoert hij kinderen voor de buitenschoolse opvang van zijn echtgenote. Doordat het bemiddelingsbureau één opdrachtgever heeft, is het ondernemersrisico beperkt tot het risico dat de echtgenote de (geringe) vergoeding voor bureaukosten niet betaalt. Hof Den Haag is het eens met fiscus dat de werkzaamheden van de man kwalificeren als overige werkzaamheden. Het hof oordeelt dat de Belastingdienst terecht de eerder genoten ondernemersaftrek heeft teruggenomen.
Bron: Gerechtshof Den Haag 28 augustus 2019