Aandeelhouder moet eigen correctie bewijzen

Als een aandeelhouder in zijn aangifte IB een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang heeft opgegeven, mag de fiscus ervan uitgaan dat het opgegeven bedrag juist is. Stelt de aandeelhouder later dat het voordeel veel lager of zelfs negatief is, dan moet hij de juistheid van zijn stellig aannemelijk maken.
Een man geeft in zijn aangifte IB over 2012 op dat hij een aanmerkelijk belang aan aandelen heeft vervreemd tegen € 1.553.881. Hij geeft aan dat de verkrijgingsprijs € 1.276.884 is. De Belastingdienst volgt deze cijfers bij het opleggen van de aanslag. Naderhand stelt de aandeelhouder dat hij in het kader van een schikking zijn aandelen om niet heeft overgedragen. Ook zou de verkrijgingsprijs van zijn aandelen € 4.327.188 bedragen.
De rechtbank redeneert dat in beginsel de inspecteur moet bewijzen dat hij de overdrachtsprijs op het juiste bedrag heeft gesteld als de belanghebbende dit gemotiveerd betwist. Maar in deze situatie is een uitzondering van toepassing. De fiscus is immers uitgegaan van bedragen die de aandeelhouder zelf heeft opgegeven in zijn aangifte. Deze omstandigheid wekt bij de Belastingdienst het vermoeden op dat deze gegevens juist zijn. Het is nu aan de aandeelhouder om aannemelijk te maken dat de nieuwe bedragen correct zijn. De aandeelhouder overlegt echter geen akten, dividendnota’s of andere juridische bewijsstukken die zijn stelling onderbouwen. De man toont wel een overeenkomst, maar deze wijst erop dat toch een overdrachtsprijs is overeengekomen. De rechtbank verklaart het beroep van de man dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Holland 16-07-2019