Als een ondernemer een lening krijgt aangeboden die hij mede kan gebruiken om zijn verplichtingen volgens een zakelijke overeenkomst na te komen, behoort deze lening tot het verplichte ondernemingsvermogen.
In deze zaak was de belastingplichtige een specialist op het gebied van complexe projectfinancieringen. Een Limited (Ltd.) benaderde deze man om veelbelovende investeringsprojecten voor haar te vinden en te realiseren. Zij sloten een overeenkomst, waarin onder meer stond dat de man een commissie zou ontvangen als vergoeding voor zijn activiteiten. En om zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst te kunnen uitvoeren, verstrekte de Ltd. hem een lening. De aflossingen van deze lening zouden bestaan uit verrekeningen met de commissies waarop de man recht had.
Toen de economische situatie verslechterde en de Ltd. hierdoor steeds minder investeringsmogelijkheden had, werd de man geïnformeerd dat de overeenkomst was komen te vervallen en dat hij was ontslagen van al zijn verplichtingen, wat onder meer betekende dat hij de lening niet meer hoefde af te lossen. Vervolgens ontstond een geschil tussen de belastingplichtige en de fiscus. Volgens de inspecteur behoorde de lening tot het verplichte ondernemingsvermogen, maar volgens de belastingplichtige ging het om een privélening.
De rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk. De lening was nadrukkelijk bedoeld om de belastingplichtige te stimuleren om zakelijke activiteiten voor de Ltd. te verrichten. En aangezien de lening uitsluitend werd afgelost door verrekening met commissies én de man de lening niet hoefde terug te betalen nadat de samenwerkingsovereenkomst was beëindigd, vond de rechtbank dat alles erop wees dat de lening tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorde.
Bron: Rb. Noord-Holland, 5-12-2018

Volgens het Internationaal monetair fonds (IMF) moeten de verschillen tussen werknemers met een vast of tijdelijk contract en zzp’ers worden verkleind. Ook zouden de lonen omhoog moeten, stelt het IMF in een rapport over Nederland.
In het rapport geeft het IMF ook aan dat het tijd is om het pensioenstelsel te hervormen, zodat ook meer zzp’ers daaraan kunnen deelnemen. De belastingregels voor werknemers en zzp’ers en de verschillen in sociale bescherming moeten volgens het IMF worden aangepakt. De loonbelasting kan nog wel iets lager, maar de huidige voorgestelde verlaging van die belasting en de verhoging van het lagere btw-tarief zijn goede eerste stappen, zei IMF-econoom Tom Dorsey in een toelichting.
Tegelijkertijd mag de flexibiliteit op de arbeidsmarkt worden vergroot. Als dat laatste gebeurt, zijn bedrijven volgens hem ook eerder geneigd om de salarissen te verhogen.
Ook op pensioenvlak moet het verschil tussen werknemers en zzp’ers aangepakt worden. Door het pensioenstelsel te hervormen naar een systeem met persoonlijke potten, komt er meer transparantie en minder onzekerheid. Zo’n systeem is ook aantrekkelijker voor zelfstandigen.
Bron: Div. media 6-12-2018; IMF 6-12-2018

Een vrijwel nieuwe auto die 881 kilometer op de teller heeft staan, geldt voor de bpm als gebruikte auto, ook als hij maar kort in een buitenlands kentekenregister heeft gestaan.
Een bv kocht op 24 mei 2013 in Duitsland een Jaguar F-type. De datum van eerste toelating in Duitsland was 31 mei 2013 en op dezelfde dag werd de auto ook uitgeschreven uit het Duitse kentekenregister. In juni 2013 schreef de bv de auto in in het Nederlandse kentekenregister. Vervolgens stelde de bv zich op het standpunt dat voor de bpm sprake was van een gebruikte auto.
De inspecteur ging hier niet in mee, maar het hof was het wél met de bv eens. Op het moment van de inschrijving in Nederland had de auto 881 kilometer gereden, waardoor de auto niet meer als nieuw kon worden aangemerkt. Daarnaast had de bv een goede verklaring voor het feit dat de auto slechts korte tijd stond ingeschreven in het Duitse kentekenregister. De verkoper had de auto namelijk gebruikt op een circuit om klanten hiermee kennis te laten maken en in Duitsland is voor dergelijk gebruik geen registratie nodig. Verder wees het hof erop dat de auto op de binnenlandse markt als margeauto kon worden verhandeld, ondanks het feit dat het een jong en exclusief voertuig was. Voor de bpm was daarom sprake van een gebruikte auto.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018

Op Internetconsultatie.nl ligt een conceptbesluit voor wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met de collectiviteitskorting ter consultatie voor. Het ontwerp besluit regelt dat zorgverzekeraars voor dezelfde zorgverzekering dezelfde premie moeten vragen. Wel mogen zij een korting op de premie geven aan deelnemers van een collectiviteit, maar de hoogte van die korting wordt wettelijk gemaximeerd. Het maximale kortingspercentage zal worden verlaagd van 10% naar 5%.
Achtergrond van de aanpassing is zoals is aangegeven in de toelichting bij het ontwerpbesluit dat de huidige praktijk van collectiviteitskortingen niet werkt. Nauwelijks is er sprake van besparingen die worden gegenereerd voor de specifieke collectiviteiten. Het blijkt dat verzekeraars de zorg inkopen voor al hun verzekerden tegelijk, zonder onderscheid te maken naar collectiviteiten. In plaats van financiering door besparingen voor specifieke collectiviteiten, blijkt de collectiviteitskorting te worden gefinancierd uit een opslag op de premie. Verzekerden betalen daarmee zelf voor hun collectiviteitskorting.
Als de voorgestelde aanpassing wordt ingevoerd, zullen aanbieders van collectiviteiten lopende contracten per 2020 moeten aanpassen naar een maximaal kortingspercentage van 5%. Ook zal men meer moeten doen om de korting te legitimeren door zorginhoudelijke afspraken.
Voor de verzekerden verandert er naar verwachting weinig. Hoewel de korting gehalveerd wordt zal daarmee ook de opslag op de premie gehalveerd worden. Daarmee is het effect op de uiteindelijk te betalen premie naar verwachting nihil.
Tot 23 december a.s. is het mogelijk te reageren op de aangekondigde wijziging.
Bron: Internetconsultatie.nl 25-11-2018

Als een ondernemer op grond van een bestemmingsplan de woonbestemming van een oude woning moet opgeven ten gunste van de woonbestemming voor een nieuwe woning, mag hij de daaropvolgende waardedaling van de oude woning activeren op de balans.
Een agrariër die zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak dreef, bezat twee percelen landbouwgrond. Op één van deze percelen stond zijn woning, die samen met de ondergrond als privévermogen was bestempeld. De man wilde op het andere perceel een nieuwe woning bouwen, die samen met de ondergrond tot het ondernemingsvermogen zou behoren. Er was alleen één probleem en dat was dat op de twee percelen op grond van het bestemmingsplan in totaal maar één woning mocht staan. De agrariër kon uitsluitend een bouwvergunning krijgen voor de bouw van de nieuwe woning als hij de woonbestemming van zijn oude woning zou opgeven zodra zijn nieuwe woning was opgeleverd.
Als gevolg van het verlies van de woonbestemming daalde de waarde van de oude woning met € 50.000. Toen de ondernemer de nieuwe woning in gebruik nam, activeerde hij het boekverlies op de oude woning als ‘inbreng woontitel’ op de balans. Vervolgens voegde hij dit bedrag toe aan de boekwaarde van de nieuwe woning. De inspecteur vond dat de agrariër onjuist had gehandeld, maar de rechtbank was het niet met de inspecteur eens. De man mocht de waardedaling van de oude woning wel degelijk verrekenen met de boekwaarde van de nieuwe woning.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 18-06-2018 (gepubliceerd 06-12-2018)

Als iemand een deelneming verkoopt en op grond van een earn-out-regeling nog vergoedingen ontvangt, valt de eventuele rente over deze vergoeding volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet onder de deelnemingsvrijstelling.
Een bv verkocht in 2006 een deelneming voor € 2,5 miljoen, vermeerderd met een variabel deel dat afhankelijk was van de winst over 2006 en 2007. In de overeenkomst stond, naast een anti-speculatiebeding, ook dat de koper een rentevergoeding van minimaal 6% moest betalen over het deel van de koopprijs dat niet tijdig was betaald. In 2008 verkocht de koper in strijd met het anti-speculatiebeding de aandelen. Ook was de koopprijs nog niet geheel betaald. Hiervoor ontving de bv vergoedingen. De bv vond dat de rentevergoeding over de ontvangen vergoedingen onder de deelnemingsvrijstelling viel, maar de inspecteur was het hier niet mee eens. De rechtbank gaf de inspecteur gelijk. De rente had in dit geval het karakter van een vergoeding voor het te laat betalen van de verschuldigde vergoeding. Hierdoor was de rente niet aan te merken als een voordeel uit de deelneming, zodat de rente niet onder de deelnemingsvrijstelling viel.
Bron: Rb. Zeeland-West Brabant 25-05-2018, (gepubl. 04-12-2018)

De Belastingdienst heeft de tweede uitgave van de Nieuwsbrief Loonheffing 2019 gepubliceerd. In deze uitgave zijn 3 nieuwe onderwerpen toegevoegd. Verder zijn enkele onderwerpen aangepast.
De volgende 3 onderwerpen zijn toegevoegd:

Onderwerp 7: de voorwaarde recht op uitkering of arbeidsondersteuning bij de loonkostenvoordelen wijzigt.
Onderwerp 8: de bedragen voor de vrijwilligersregeling gaan omhoog.
Onderwerp 9: de ouderenkorting gaat omhoog.

Een aantal onderwerpen zijn aangepast.

Onderwerp 1 (Belastingdeel heffingskortingen alleen nog voor inwoners van Nederland): onder het kopje ‘Hoe bepaalt u van welk land een werknemer inwoner is?’ is de informatie over waar u een woonplaatsverklaring aanvraagt, veranderd.
Onderwerp 3 (Aangifte loonheffingen: veranderingen en aandachtspunten): onder het kopje ‘Verloonde uren bij stukloon’ is de beschrijving uitgebreid en verduidelijkt.
Onderwerp 5 (Auto’s zonder CO2-uitstoot: bijtelling verandert): de Belastingdienst maakt nu onderscheid tussen elektrische auto’s en auto’s die rijden op waterstof.

Meer informatie: Nieuwsbrief Loonheffing 2019

Deelnemers aan een samenwerkingsverband kunnen in fiscale zin ook ondernemer zijn als zij geen eigen declaratierecht hebben, zo blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
Het ging in deze zaak om een maatschap van medisch specialisten. Eén van de maten stond in het BIG-register ingeschreven als arts en tandarts. Zij was in dienstbetrekking bij een bedrijf en verrichte daarnaast als arts diverse medische specialistische handelingen in een ziekenhuis. Deze werkzaamheden voerde zij uit namens de maatschap en zij stuurde hiervoor declaraties op naam van de maatschap naar het ziekenhuis. Het ziekenhuis controleerde en ondertekende de declaraties en stuurde deze door naar de zorgverzekeraar, waarna het ziekenhuis 50% van het aan de zorgverzekeraar gedeclareerde bedrag aan haar uitbetaalde.
Volgens de Belastingdienst was er in deze zaak geen sprake van fiscaal ondernemerschap met betrekking tot de werkzaamheden van de arts voor het ziekenhuis. De inspecteur stelde namelijk dat niet was voldaan aan het zelfstandigheidscriterium. Maar de Hoge Raad oordeelde dat het feit dat de vrouw op naam van de maatschap declareerde, niet uitsloot dat zij voldeed aan het zelfstandigheidscriterium. Dat de vrouw maar 50% van de declaratie ontving, deed hier niets aan af. Daarnaast constateerde de Hoge Raad dat de vrouw risico liep, aangezien het ziekenhuis haar niet betaalde als ze geen werkzaamheden verrichte. Omdat niets was vastgesteld over de continuïteit van de werkzaamheden van de vrouw, verwees de Hoge Raad de zaak door naar Hof ’s-Hertogenbosch om een en ander te onderzoeken.
Bron: HR 30-11-2018

In de periode 2008-2010 zijn er ruim 650.000 zzp’ers gestart. Na één jaar was 69% van deze startende zzp’ers nog altijd actief als zzp’er. Na twee jaar was dit 57% en na vijf jaar was dit verder afgenomen tot 42%. Een klein deel van de starters, 4%, ging personeel in dienst nemen.
Bijna 55% van de startende zzp’ers uit de startjaren 2008-2010 was na vijf jaar niet meer actief als zelfstandige. De meerderheid van deze groep, bijna 3 op de 10 oorspronkelijke starters, was (weer) werknemer geworden. Ruim 10% van de starters was na vijf jaar niet meer actief als zelfstandige, maar met pensioen. Zo’n 6% was vijf jaar na afloop van de zelfstandigenbaan aangewezen op een uitkering, 5% zat in een situatie zonder eigen inkomen. Nog eens 3% was overleden of geëmigreerd en 1% volgde (weer) onderwijs.
Mannen zijn vaker dan vrouwen voor langere tijd zzp’er. Na vijf jaar was 46% van de mannelijke starters en 38% van de vrouwen nog zzp’er. Vrouwen verruilen de zelfstandigenbaan vaker voor werk in loondienst dan mannen. Bijna een derde van de vrouwelijke starters was na vijf jaar werknemer, tegenover ruim een kwart van de mannelijke starters.
De leeftijdsgroep die het vaakst actief blijft als zzp’er is die van de starters tussen de 25 en 55 jaar. Ruim 46% was na vijf jaar nog steeds zzp’er. Bij de oudere leeftijdsgroepen neemt het aandeel dat zzp’er blijft met de leeftijd af.
Het aandeel startende zzp’ers die minimaal vijf jaar zzp’er blijven verschilt sterk per bedrijfstak. Zo was bij starters in de landbouw na vijf jaar 70% nog altijd zzp’er. Startende zzp’ers in de bouw blijven eveneens relatief lang werkzaam als zzp’er. Van hen was na vijf jaar 65% nog altijd zzp’er. Sectoren waar zzp’ers naar verhouding minder lang actief blijven, zijn het openbaar bestuur en de gezondheidszorg.
De afgelopen jaren startten er jaarlijks ruim 200.000 personen als zelfstandige. De overgrote meerderheid van startende zelfstandigen bestaat uit zzp’ers. Het aantal startende zelfstandigen liep na het begin van de economische crisis in 2008 wat terug, maar nam sinds 2013 weer toe.
Tot de startende zzp’ers worden zowel personen gerekend voor wie het zzp-jaarinkomen de belangrijkste inkomensbron is als personen voor wie het een neveninkomen is. De cijfers over loopbanen van zzp’ers zijn ontleend aan aangiftegegevens van de Belastingdienst. Omdat zelfstandigen uitstel mogen aanvragen voor de aangifte en betaling van de belastingaanslag, komen deze cijfers met vertraging beschikbaar. Het meest recente jaar waarvoor definitieve cijfers beschikbaar zijn, is 2015. Dit betekent dat de starters in de periode 2008-2010 minimaal vijf jaar gevolgd kunnen worden.
Bron: CBS 27-11-2018

Als een geschil over een erfenis wordt beslecht doordat één of meer erfgenamen hun aanspraak op een erfdeel laten vallen in ruil voor een vergoeding, is die vergoeding belast met erfbelasting.
Een man had in zijn testament zijn toenmalige partner benoemd als enig erfgenaam. In het testament stond ook dat als de man tegelijk met of na zijn partner zou overlijden, een stichting de enige erfgenaam zou zijn. Op het moment dat de man overleed, had hij geen relatie meer met zijn inmiddels ex-partner, waarna tussen de stichting, een halfbroer en twee halfzussen van de overledene een geschil ontstond over hoe het testament moest worden uitgelegd. Het probleem werd opgelost door een vaststellingsovereenkomst te sluiten waarin de familieleden erkenden dat de stichting de enige erfgenaam was en dat de stichting de halfbroer en de halfzussen ieder ruim € 40.000 zou uitbetalen.
Volgens de Belastingdienst zijn de vergoedingen die de familieleden van de stichting ontvingen, belast voor de erfbelasting en de rechtbank was het hiermee eens. De rechtbank oordeelde dat de ontvangen betalingen uit erfrecht waren verkregen, zodat de halfbroer en de halfzussen hierover erfbelasting moeten betalen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 24-05-2018 (gepubl. 29-11-2018)