Vakbond FNV stapt naar de rechter in het conflict met maaltijdbezorger Deliveroo. Volgens de vakbond werkt Deliveroo met schijnzelfstandigen om te voorkomen dat het bedrijf zich aan een cao moet houden.
Sinds dit jaar neemt het bedrijf geen bezorgers meer in loondienst, maar werkt het nog enkel met bezorgers die als zzp’er voor het bedrijf werken. Volgens de vakbond is deze constructie onwettig. De bezorgers zijn volgens de FNV geen ondernemers, maar zijn min of meer gedwongen om als schijnzelfstandige te werken. Een aantal Deliveroo-bezorgers heeft zich verenigd in de ‘Riders Union’ en maakt zich samen met de FNV sterk voor een cao.
Op 15 juni overhandigden enkele bezorgers van Deliveroo een dagvaarding aan de directie van het bedrijf.
Bron: div. media

Het overleg met vertegenwoordigers van zzp’ers, opdrachtgevers en andere veldpartijen over een opvolger van de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) dat voor het verzenden van een hoofdlijnenbrief aan de Kamer zou worden gehouden is uitgesteld. Eerst vindt nu het overleg met de Kamer plaats en pas daarna kunnen de belangenorganisatie feedback geven.
Eerder dit jaar kondigde de minister aan dat voor het zomerreces naar de Tweede Kamer een hoofdlijnen brief over een opvolger voor de Wet DBA zou worden gestuurd. Voorafgaand aan het sturen van de brief zouden veldpartijen gelegenheid krijgen feedback te geven. Half juni heeft noch dit overleg plaats gevonden, noch is de hoofdlijnenbrief al verstuurd. Het overleg met de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de opvolger van de Wet DBA staat gepland voor 27 juni.
Inmiddels is duidelijk geworden dat dit overleg met vertegenwoordigers van onder meer opdrachtgevers en opdrachtnemers en bemiddelaars voor het verzenden van de hoofdlijnenbrief en het overleg met de Kamer niet meer haalbaar is. Zipconomy meldde dat dit overleg wordt uitgesteld tot na de zomervakantie, zodat de partijen beter voorbereid aan het overleg kunnen deelnemen. Een woordvoerder van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevestigt dit bericht. Wanneer het veldoverleg wel zal plaatsvinden, kon zij niet zeggen. De uitnodigingen worden na de zomervakantie verstuurd. Ook wanneer de hoofdlijnenbrief naar de Kamer wordt gestuurd is nog niet bekend. De Kamer had gevraagd dat de brief er voorafgaand aan het overleg met de Kamercommissie er ligt.

Bij de Tweede Kamer is op 14 juni het wetsvoorstel Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG) ingediend. Het wetsvoorstel regelt extra verlof voor de partner na de geboorte van een kind.
Thans heeft een partner recht op twee dagen verlof na de geboorte van een kind op grond van de Wet arbeid en zorg. Dit verlof wordt betaald door de werkgever. De werknemer kan die dagen – binnen 4 weken nadat het kind thuis is – naar eigen inzicht opnemen. Het nu ingediende wetsvoorstel verruimt dit verlof naar eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling en aanvullend vijf maal de wekelijkse arbeidsduur verlof, op te nemen binnen zes maanden na de geboorte van het kind. Voor het aanvullend verlof bestaat dan recht op een uitkering van het UWV. Deze uitkering bedraagt 70% van het dagloon (tot 70% van het maximum dagloon). Bovenwettelijke aanvulling tot 100% is mogelijk. Dit extra geboorteverlof kan een werknemer pas opnemen nadat eerst het geboorteverlof van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling is opgenomen. De werknemer is vrij in het opnemen van het gewone geboorteverlof van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling. Voor het aanvullende geboorteverlof geldt dat de werkgever wegens zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang het verlof na overleg met de werknemer anders kan inroosteren.
Met de inwerkingtreding van de WIEG zal het onvoorwaardelijk recht op drie dagen ouderschapsverlof dat was ingevoerd met de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden komen te vervallen
De uitkering voor het extra geboorteverlof kan een werknemer aanvragen via de werkgever. Met deze manier van aanvragen wordt aangesloten bij de systematiek die geldt voor de aanvraag van uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof en voor de aanvraag voor uitkeringen voor adoptie- en pleegzorgverlof. De lasten van de uitkering via het UWV wordt gedragen door alle werkgevers, daar deze gefinancierd wordt via de Aof-premie. Deze wijze van financiering heeft tot gevolg dat werknemers waarvoor geen Aof-premie wordt betaald, wel recht hebben op het aanvullend geboorteverlof maar niet op de uitkering van 70% van het dagloon.
Bron: Min SZW 14-06-2018

De Wet terugvordering staatssteun treedt 1 juli 2018 in werking. De wet voorziet in een nationaalrechtelijke grondslag voor de terugvordering van staatssteun door bestuursorganen indien de Europese Commissie besluit dat steun is verleend die moet worden teruggevorderd.
Het verbod op staatssteun is vastgelegd in artikel 107, lid 1 EU-Werkingsverdrag. De controle door de Europese Commissie op staatssteun aan ondernemingen is een belangrijk deel van het mededingingsbeleid binnen de Europese Unie. Het doel van de Europese regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de interne markt. De inzet van staatsmiddelen om voor bepaalde ondernemingen concurrentievervalsende voordelen te scheppen, is in beginsel dan ook niet toegestaan. In dat kader kan de Commissie een lidstaat opdragen staatssteun terug te vorderen die in strijd met de regels is verstrekt. De lidstaat dient die steun dan zonder vertraging en op basis van het nationale recht terug te vorderen.
De terugvorderingsmogelijkheden op basis van het Nederlandse recht waren niet in alle gevallen voorhanden of adequaat toegesneden op situaties waarin staatssteun wegens strijd met de Europese staatssteunregels dient te worden teruggevorderd.Het doel van de Wet terugvordering staatssteun is om de lacunes, door middel van een sluitende set nationaalrechtelijke grondslagen, te dichten en te verzekeren dat staatssteun daadwerkelijk wordt teruggevorderd.De wet creëert geen nieuwe situaties waarin moet worden teruggevorderd, maar biedt uitsluitend een regeling ter uitvoering van de verplichting tot terugvordering in situaties waarin al teruggevorderd moet worden. Alleen voor fiscale steun geldt een afwijkend regime, waarbij de navordering en naheffing voor zover mogelijk plaats zal vinden overeenkomstig de Algemene wet inzake rijksbelastingen of de Invorderingswet 1990.
Bron: ECER 12-06-2018

Adfiz, OvFD en het Verbond van Verzekeraars willen dat de kosten van financieel advies fiscaal aftrekbaar worden. Hierover hebben ze een brief geschreven aan staatssecretaris Snel.
De evaluatie van het provisieverbod toont volgens de drie brancheorganisaties aan dat het bevorderen van de toegankelijkheid van advies wenselijk is. Ze verwijzen naar een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid waarin wordt aangegeven dat mensen maar moeilijk tot actie komen en financieel advies en begeleiding nodig hebben. Driekwart kent de eigen pensioenuitkering niet en een op de drie kan een pensioentekort tegemoet zien. Meer informatie alleen is niet genoeg, aldus de drie.
De introductie van het provisieverbod heeft de toegang tot advies volgens hen niet verbeterd. De drie brancheorganisaties wijzen op hun eigen initiatieven om de toegang tot financieel advies te verbeteren, zoals de website Mijnverzekeringenopeenrij.nl.
Adfiz, OvFD en het Verbond van verzekeraars vinden dat het tijd wordt om met staatssecretaris Snel te gaan praten over de fiscale behandeling van advieskosten.
Bron: OvFD, Adfiz en Verbond van verzekeraars, 11-06-2018

De Eerste Kamer heeft op 12 juni 2018 ingestemd met het wetsvoorstel Uitbreiding bevoegdheden ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders van grote ondernemingen.
Dit wetsvoorstel wijzigt de Wet op de ondernemingsraden en voorziet in een uitbreiding van de bevoegdheden van ondernemingsraden inzake de beloningen van bestuurders van ondernemingen met meer dan 100 werknemers.
Ondernemingsraden van grote ondernemingen moeten voortaan met de eigenaren of aandeelhouders een jaarlijks gesprek over de beloning van de bestuurders voeren. Ondernemingen worden verplicht de ondernemingsraad schriftelijk te informeren over de beloningen.
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel als hamerstuk afgedaan. Het wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip.
Bron: Eerste Kamer 12-06-2018

Belastingadviseurs kunnen verzoeken om bijzonder uitstel voor het doen van aangiften. Maar dan moeten zij wel beschikken over een geldig beconnummer. Hof Arnhem-Leeuwarden moest dat onlangs nog eens benadrukken.
Een bv die een sportclub exploiteerde, kreeg een verzuimboete opgelegd omdat zij haar aangifte vennootschapsbelasting na het verkrijgen van uitstel en het ontvangen van een herinneringsbrief en een aanmaning nog steeds niet had ingediend. De bv ging in beroep tegen de verzuimboete en stelde dat sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). Haar gemachtigde had namelijk om bijzonder uitstel verzocht voor het doen van de aangifte in verband met een lopend boekenonderzoek. Maar het hof constateert dat het beconnummer van die gemachtigde op dat moment al geruime tijd was vervallen. De gemachtigde was daarvan ook op de hoogte. Hij kon dus niet om uitstel vragen en evenmin verwachten dat de fiscus bijzonder uitstel zou verlenen. Uit de correspondentie met de inspecteur bleek verder dat hij geen verder uitstel meer wilde verlenen. Bovendien zag het boekenonderzoek op een andere belasting en een ander belastingjaar dan de desbetreffende aangifte. De bv had daarom gewoon aangifte kunnen doen. Het hof oordeelt dat geen sprake is van avas. Een verzuimboete is daarom gepast, zij het dat het hof deze vermindert omdat de bv liet weten haar aangiftegedrag te willen verbeteren.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 29-05-2018

De Nationale ombudsman oordeelde over een klacht over niet-nagekomen toezeggingen van de Belastingdienst/Toeslagen voor de verrekening van openstaande toeslagschulden.
De casus was als volgt. Verzoekster, gerechtigde tot zorgtoeslag en kindgebonden budget, vroeg bij de Belastingdienst/Toeslagen kwijtschelding aan voor haar openstaande toeslagschulden. Op 1 augustus 2017 ontving zij een beslissing op haar verzoek. De Belastingdienst/Toeslagen gaf hierin aan dat kwijtschelding van de toeslagschulden niet mogelijk was, maar dat er geen invorderingsmaatregelen meer zouden worden genomen. De reden hiervoor was dat verzoekster onvoldoende betalingscapaciteit had om haar schulden af te lossen. Ook zouden, onder voorwaarden, de schulden niet meer verrekend worden met lopende toeslagen. Verzoekster ging er dan ook van uit dat zij vanaf het eerst volgende betalingsmoment haar zorgtoeslag en kindgebonden budget weer zou gaan ontvangen. Toen de uitbetaling echter uitbleef heeft verzoekster een klacht ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Hierop kreeg zij te horen dat haar volledige jaarrecht aan het begin van het jaar was verrekend en dat ze haar toeslagen pas vanaf januari 2018 weer zou gaan ontvangen. Verzoekster was het niet eens met deze reactie en diende een klacht in bij de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman redeneert dat het een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden is dat de overheid binnen het wettelijk kader eerlijk en oprecht handelt, doet wat zij zegt en gevolg geeft aan rechterlijke uitspraken. Naar aanleiding van de brief van 1 augustus 2017 mocht verzoekster erop vertrouwen dat haar toeslagen vanaf dat moment weer aan haar zouden worden uitbetaald. De Nationale ombudsman heeft de Belastingdienst/Toeslagen in eerste instantie verzocht om de toeslagen van verzoekster met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2017 aan haar uit te betalen. Op dit verzoek kreeg de Nationale ombudsman dezelfde reactie als verzoekster. Nadat de Nationale ombudsman nadere vragen had gesteld gaf de Belastingdienst/Toeslagen aan dat er in de situatie van verzoekster een fout is gemaakt. De toeslagen van verzoekster zijn alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2017 weer uitbetaald.
Bron: Nationale ombudsman 4-06-2018

Een derde van de werkende Nederlanders krijgt geen reiskostenvergoeding, ov-kaart of leaseauto van de baas. Van de medewerkers die twintig kilometer of meer van huis naar werk reizen moet 22% in eigen buidel tasten, omdat zij geen enkele vorm van vergoeding ontvangen. Dit blijkt uit onderzoek van Multiscope in opdracht van Athlon.
Werknemers in Nederland wonen gemiddeld 22,6 kilometer van hun werk af. De reiskosten voor die afstand kunnen een behoorlijk deel van het salaris opslokken. Reist een werknemer per trein, dan zijn de kosten hiervan gemiddeld € 0,19 tijdens spitsuren. Onder Nederlanders is voor woon-werkverkeer de eigen auto echter het populairst. Slechts 13% reist met de trein, tram of metro naar het werk. Een extra vergoeding of bonus voor het gebruik van een alternatief vervoermiddel zou 23% van de werknemers stimuleren uit de auto te komen. Maar de meeste winst valt te behalen in de totale tijd die werknemers kwijt zijn aan de reis. Afscheid nemen van de auto is voor 81% van de werknemers geen probleem, wanneer dit de reistijd verkort.
De belangrijkste overweging bij het kiezen van een vervoersmiddel is de reistijd, niet het comfort. Volgens Athlon kunnen werkgevers met de juiste tegenprestatie hun werknemers duurzamer – en vaak voordeliger – laten reizen. Door geen vergoeding per vervoersmiddel te geven, maar bijvoorbeeld een flexibel mobiliteitsbudget of een mobiliteitskaart, laten ze de keuze voor de werknemer open en bespaart de werkgever geld.
Wanneer werknemers wel gebruik kunnen maken van een mobiliteitsoplossing, dan gaat het in ruim een op de drie gevallen om een kilometervergoeding voor de eigen auto. 29% van de werkgevers biedt medewerkers een vergoeding of abonnement voor het openbaar vervoer. Wanneer de werkgever de huidige reisvergoeding zou intrekken, gaan Nederlanders sneller voor een voordeligere oplossing. Maar liefst 38% geeft dan de voorkeur voor de oer-Hollandse fiets als vervoersmiddel, tegenover 23% die zou kiezen voor reizen met het ov. Volgens Athlon kunnen werkgevers met de populariteit van de fiets veel meer doen. Zij kunnen bijvoorbeeld bedrijfsfietsen beschikbaar stellen via een mobiliteitsbudget, het draait al lang al niet meer alleen om het aanbieden van een leaseauto. Momenteel heeft slechts een op de tien werknemers een bedrijfsfiets tot zijn beschikking.
Bron: Athlon 4-06-2018

De inkomensverschillen tussen huishoudens met een laag opgeleide hoofdkostwinner zijn kleiner dan die van huishoudens met een hoger opgeleide hoofdkostwinner. Ook herstelde het gemiddeld inkomen van huishoudens met een laag opgeleide hoofdkostwinner minder voorspoedig van de economische crisis.
Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de inkomensongelijkheid. De inkomensverschillen tussen huishoudens met inkomen uit werk en uitkeringshuishoudens zijn namelijk relatief groot bij een hoog opleidingsniveau. De inkomensverschillen tussen werkenden en niet-werkenden zijn kleiner bij de laagopgeleiden, waardoor de inkomensongelijkheid bij hen naar verhouding laag is.
De inkomensongelijkheid binnen de drie onderscheiden opleidingsgroepen was redelijk stabiel tussen 2011 en 2016.
Het herstel van het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen na 2013 verliep bij huishoudens met een laagopgeleide hoofdkostwinner minder voorspoedig dan bij andere huishoudens: bij hen lag in 2016 het gemiddelde inkomen 4,6% hoger dan in 2013. Bij huishoudens met een middelbaar of hoogopgeleide hoofdkostwinner was dat respectievelijk 5,3% en 5,7% hoger. Steeds meer mensen vonden na de crisis (weer) een baan. Bij hoogopgeleiden betekent dat meestal een grotere vooruitgang in inkomen dan bij lager opgeleiden.
Bron: CBS 7-06-2018