Minimumloon voor ‘resultaatgenieters’

Zo’n 60.000 extra werkenden krijgen vanaf 1 januari 2018 recht op tenminste het minimumloon. De ministerraad heeft ingestemd met een maatregel van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Naast de werknemers en de zelfstandig ondernemers is er nog een derde groep werkenden: de mensen die aan de slag zijn als opdrachtnemer. Zij hebben geen arbeidsovereenkomst, maar voldoen ook niet aan de voorwaarden van zelfstandig ondernemerschap.
Hun onderhandelingspositie is vaak zwak. Om uitbuiting van deze groep te voorkomen besloot het kabinet daarom eerder al dat werk onder een overeenkomst van opdracht (ovo) tenminste het wettelijk minimumloon (WML) moet opleveren.
Dit laat echter opnieuw ruimte voor discussie omdat er naast de ovo ook andere overeenkomsten zijn, zoals de aanneem- , uitgeef-, en vervoersovereenkomst. Het kabinet trekt deze nu allemaal gelijk. Hierdoor vallen er zo’n zestigduizend mensen extra onder het WML.
In totaal werken jaarlijks 431.000 mensen als opdrachtnemer. Gastouders die in hun eigen huis kinderen opvangen worden uitgezonderd van de regeling.
Bron: Min SZW 8-09-2017

Klagen bij de fiscus

Steeds meer belastingplichtigen hebben de weg naar de dwangsom gevonden, indien de fiscus niet tijdig beslist. Dit valt op te maken uit een recent Wob-verzoek. Het Wob-verzoek had betrekking op de aanslagregeling, rechtstoepassing in het algemeen en het afdoen van klachten.

Het merendeel van de vragen van het Wob-verzoek zijn niet beantwoord, hetzij omdat het informatie betreft die al openbaar is, en dus niet onder de reikwijdte van de Wob valt, dan wel informatie betreft die om een bepaalde reden niet kan worden vrijgegeven (privacy, fiscale geheimhoudingsplicht) of gewoon weg er niet is. Het Wob-verzoek levert wel informatie op over de klachten die bij de Belastingdienst binnen komen en de dwangsommen die zijn uitbetaald.
Het aantal klachten dat bij de fiscus binnenkomt schommelt wat door de jaren heen: in 2012 waren er 13.744 klachten, in 2016 ruim 600 minder. Een piek deed zich voor in 2014 met ruim 16.000 klachten, terwijl in het jaar daarvoor juist sprake was van een laag aantal klagers (11.537). Over de aard van de klachten zijn tot en met 2014 geen gegevens beschikbaar, maar vanaf 2015 wordt voor de zes bedrijfsonderdelen van de Belastingdienst geregistreerd op welke rubriek (onzorgvuldigheid, informatieverstrekking, bejegening, uitvoering wet- en regelgeving, tijdigheid en overige) de klacht betrekking heeft. Enkele opvallende uitkomsten: bij de klachten richting het bedrijfsonderdeel Belastingen staat vanaf 2015 t/m eerste helft 2017 onzorgvuldigheid op de eerste plaats (2015: 23%, 2016: 38,1%, 2017: 38,3%) met klachten over de informatieverstrekking op de tweede plaats (20-25%). Het aantal klachten dat uiteindelijk als (gedeeltelijk) gegrond wordt beoordeeld schommelt in die jaren rond de 50%. Onzorgvuldigheid en uitvoering van wet-en regelgeving zijn weer bij de Douane een reden om te klagen en bij het B/CA (‘Apeldoorn’) informatieverstrekking en zorgvuldigheid. Opvallend is de slechte score op het punt bejegening bij de Belastingtelefoon (m.i.v. 2016 Klantinteractie & -services genoemd) – ruim 45% (2016) tot ruim 50% (eerste helft 2017) van de klachten heeft daarop betrekking – met op de tweede plaats de kwaliteit van de verstrekte informatie (20-34%). Toch beide de corebusiness van dit onderdeel, zou je zeggen. Circa een derde van de klachten bij de Belastingtelefoon wordt echter als (gedeeltelijk) gegrond beoordeeld. Geheel voorspelbaar hebben de meeste klachten bij Toeslagen betrekking op de tijdigheid (telkens ca. een derde van het aantal klachten).
Wat tijdigheid betreft: het aantal door de Belastingdienst uitbetaalde dwangsommen wegens niet tijdig beslissen is tussen 2012 en 2016 toegenomen van 115 (totaalbedrag € 110.000) tot 878 (totaal € 553.000) in 2016.
Bron: MvF 1-09-2017

Nieuwe werkgeversorganisatie wil ‘eigentijdse Horeca-cao’

Dit najaar starten de onderhandelingen voor de cao Horeca. Bonden en KHN hebben afgesproken na drie jaar cao-loos tijdperk weer om de tafel te gaan. Een nieuwe werkgeversorganisatie, Nieuwe Horeca Nederland, spreekt van een brevet van onvermogen, hoe de klassieke belangenorganisaties de boel op zijn beloop hebben gelaten.

Nieuwe Horeca Nederland komt voort uit de vakvereniging voor professionele frituurders. De nieuwe loot binnen het werkgeverskamp pleit voor een cao nieuwe stijl. Voorzitter Van Rooij: ‘In de hele fastservicebranche en de rest van de moderne horeca leeft de behoefte aan een eigentijdse cao. De horeca verandert revolutionair. Denk hierbij aan fastfoodrestaurants, fast casual restaurants, maaltijdbezorgers, wereldrestaurants en andere nieuwe bedrijfsconcepten. Het is de hoogste tijd dat we de arbeidsvoorwaarden aanpassen bij alle veranderingen in de horeca en foodservice.’
Volgens Nieuwe Horeca Nederland kiest 87% van het fastservice-personeel kiest bewust voor een tijdelijk dienstverband. Het betreft vaak jongeren die naast hun studie wat willen bijverdienen en daarna de horeca weer verlaten. De arbeidsvoorwaarden zijn echter vooral afgestemd op de 13% vaste krachten. Dat is volgens Van Rooij in de praktijk onwerkbaar. ‘Voor de ondernemers én voor de jonge medewerkers.’
Nieuwe Horeca Nederland zoekt de komende weken contact met de bonden. Bij potentiële leden zal bovendien input worden gevraagd voor een concept-cao.
De nieuwe werkgeversvereniging wil zich ook op andere terreinen ontplooien. Zo is volgens Van Rooij het vakonderwijs nog te veel gericht op de klassieke horeca. Ook tijdelijke medewerkers moeten volgens hem vakbekwaam zijn. Het is volgens hem belangrijk dat het onderwijs beter gaat aansluiten op de behoeften van fastservicebedrijven en andere moderne horecabedrijven.
Bron: Misset Horeca, 7-09-2017

Niet wachten met terugvragen btw over oninbare vordering

Omdat een bv te lang heeft gewacht met het terugvragen van btw over een oninbare vordering, heeft de inspecteur volgens Hof Den Bosch terecht het verzoek om teruggaaf afgewezen. Dat de schuld niet zou worden afgelost stond al lang vast.

Een bv doet een verzoek om teruggaaf van btw over gefactureerde huur, omdat er sprake is van een oninbare vordering (art. 29 lid 1 aanhef en a Wet OB 1968). Het betreft een bedrag van € 256.043, dat betrekking heeft op de periode 1 januari 2010 tot en met 30 september 2013. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
Hof Den Bosch overweegt allereerst dat het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de schuldenaar achterwege zal blijven. Een redelijke wetstoepassing brengt volgens het hof met zich mee dat een ondernemer/crediteur enige beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de schuldenaar achterwege zal blijven, maar de teruggaaf van omzetbelasting dient uiterlijk te worden gevraagd bij de aangifte over het eerste tijdvak waarin betaling van de vergoeding in rechte niet meer kan worden gevorderd. De bv vroeg op 5 mei 2014 de btw over gefactureerde huur terug. In het onderhavige geval staat volgens het hof vast dat vanaf het tweede kwartaal van 2010 de huurder van de bv de huur niet meer voldeed. Op 26 mei 2012 komt de bv met de huurder overeen de huurachterstand om te zetten in een rekening-courant. Op 10 september 2013 wordt de huurovereenkomst opgezegd en is de huurder materieel failliet. Het hof overweegt dat gelet op deze omstandigheden al ruim vóór 5 mei 2014 is komen vast te staan dat de vordering niet meer inbaar is.
Het hof beslist dat de bv met het voor het eerst indienen van haar verzoek op 5 mei 2014 haar beoordelingsvrijheid als hiervoor genoemd heeft overschreden heeft. De bv is dus te laat is met haar verzoek. De bv kan de afgedragen btw niet meer terugvragen.
Bron: Hof Den Bosch 13-07-2017

Premies Werkhervattingskas 2018

Op 1 september 2017 heeft het UWV de premies en parameters voor de WGA- en ZW-premies 2018, de sectorpremies en de nota Gedifferentieerde premies WGA en ZW 2018 gepubliceerd. De Belastingdienst stuurt later in het jaar aan elke werkgever een beschikking met de individueel gedifferentieerde premie.

Jaarlijks dragen alle werkgevers sociale werkgeverspremies af over het loon van hun werknemers. Met deze premies verzekeren zij hun werknemers onder andere tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Een van deze premies is de premie Werkhervattingskas.
De premie Werkhervattingskas bestaat uit twee premiecomponenten: een gedifferentieerde premie Ziektewetten een gedifferentieerde premie WGA. De gemiddelde premie WGA stijgt volgend jaar iets en komt uit op 0,75%. Ook de gemiddelde premie ZW stijgt iets en komt uit op 0,41%. Hoeveel premie een werkgever daadwerkelijk betaalt is afhankelijk van de sector en de omvang van de loonsom. Kleine werkgevers met een totale loonsom tot € 328.000 betalen uitsluitend een sectorpremie, grote werkgevers (loonsom meer dan 3.280.000) uitsluitend een individuele premie afgestemd op hun WGA- en ZW-lasten. De premie voor middelgrote werkgevers bestaat deels uit de sector premie en deels uit een individueel vastgestelde premie.
Voor zowel de WGA als ZW heeft een werkgever de mogelijkheid eigenrisicodrager te worden. Een werkgever betaalt bij een eigenrisicodragerschap van één of beide verzekeringen geen publieke premie voor de bijbehorende premiecomponenten. Werkgevers kunnen op 1 januari en 1 juli van elk jaar eigenrisicodrager worden. Een aanvraag hiervoor moet uiterlijk drie maanden van tevoren bij de Belastingdienst worden ingediend. Het eigenrisicodragerschap kan gepaard gaan met een verzekering van het risico bij een private verzekeringsmaatschappij. Ziet een werkgever af van een verzekering dan betaalt hij eventuele uitkeringen van zijn werknemers.
Bron: Strcrt 1-09-207

Onwetendheid voorkomt aansprakelijkheid niet

Een (tijdelijk) bestuurder kan zich niet aan een aansprakelijkstelling onttrekken met een beroep op onwetendheid. Van hem mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte laat stellen van het reilen en zeilen en de financiële positie van het lichaam waar hij bestuurder van is.

Een man stond van september 2013 tot en met mei 2015 als voorzitter van een zorgstichting ingeschreven in het Handelsregister. Bij beschikking van 22 mei 2015 wordt hij als bestuurder van die zorgstichting aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven loonbelastingschulden tot een bedrag van € 117.417. Er is geen melding betalingsonmacht gedaan. Hij stelt dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld. Volgens de rechtbank moet hij in dat geval aannemelijk maken dat het niet aan hem is te wijten dat geen melding betalingsonmacht is gedaan.
De man heeft gesteld dat het niet melden van de betalingsonmacht te wijten is aan omstandigheden buiten hem om en zonder dat hem daarvoor een persoonlijk verwijt te maken is. Hij was op verzoek van de directeur slechts tijdelijk voorzitter en heeft geen verstand van de zorgwereld. Hij stelt de directeur te hebben gevraagd om een bestuursvergadering, maar die is er nooit geweest. Hij liet zich mondeling op de hoogte te houden en de directeur had hem gezegd dat alles in orde was. Hij heeft verder nog verklaard dat de directeur, net als hij, geen verstand had van financiën. Hij heeft nimmer financiële gegevens opgevraagd en was niet op de hoogte van financiële problemen bij de zorgstichting en wist ook niet van niet betaalde belastingaanslagen totdat hij de aansprakelijkstelling ontving.
De rechtbank vindt deze argumenten niet voldoende. Het verwijt dat de man volgens de rechtbank kan worden gemaakt is dat hij nalatig is geweest om zich als bestuurder zelfstandig en gedocumenteerd op de hoogte laten te houden van het reilen en zeilen van de zorgstichting en van de financiële positie. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het voor hem onmogelijk was om inzage te krijgen in de gang van zaken van de zorgstichting waaronder de financiële administratie. De rechtbank oordeelt dat gelet op het voorgaande het niet melden van de betalingsonmacht de man was te wijten en beslist dat hij terecht aansprakelijk is gesteld.
Bron: Rb. Gelderland 22-08-2107

Centraal overleg werkgeversorganisaties en bonden vastgelopen

Het centraal overleg tussen VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland en FNV, CNV en VCP is vastgelopen. Al maanden trachtten de partijen overeenstemming te vinden over belangrijke dossiers zoals de loondoorbetaling bij ziekte en de positie van zzp’ers.

De inzet van de bonden bij het overleg was om van een vast contract weer de norm te maken. Volgens de werknemersorganisaties leveren contracten voor onbepaalde tijd en cao’s een stevige bijdrage aan arbeidsproductiviteit, innovatiekracht en concurrentievermogen van de sectoren. De vakbonden willen dat zekerheden en bescherming die voor alle werkenden noodzakelijk zijn, ook voor flexibele en zelfstandige arbeid goed worden geregeld door wetgeving en collectieve afspraken. De werkgevers geven aan dat misstanden met ‘flex’ moeten worden bestreden, maar dat flexibele arbeidsrelaties niet meer zijn weg te denken. De ondernemersorganisaties willen duidelijkheid voor zzp’ers en hun opdrachtgevers, maar geen maatregelen die hen het leven zuur maken. Zij hebben in de SER voorstellen gedaan voor een vervanging van de wet DBA en een regeling voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. In een brief aan formateur Zalm geven zij aan dat ze met de bonden graag afspraken hadden gemaakt over een vernieuwende aanpak van vraagstukken zoals een leven lang ontwikkelen, de tekorten aan technisch opgeleiden en de werkkansen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Bron: VNO-NCW 4-09-2017; FNV 4-09-2017

Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwet aangepast

Per 1 september 2017 is de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwet aangepast. Dit gebeurt vanwege de wijzigingen van de Arbowet en het Arbobesluit die per 1 juli 2017 zijn ingegaan.

Een van de belangrijkste aanpassingen van de Arbowet is dat de werkgever moet beschikken over een basiscontract met een arbodienst of een bedrijfsarts. Als de werkgever daar niet over beschikt, wordt na ingang van de beleidsregel boetebesluit (direct) een boete opgelegd. Dat is ook zo als in het basiscontract geen afspraken staan over de ondersteuning van de werkgever bij zijn verzuimbeleid.
De gewijzigde Beleidsregel boeteoplegging is van toepassing op alle nieuwe (basis)contracten die vanaf 1 juli 2017 worden gesloten. Op grond van het overgangsrecht geldt de regeling voorlopig niet voor contracten die voor die datum zijn afgesloten. Vóór 1 juli 2018 moeten alle contracten voldoen aan de nieuwe regelgeving.
Een andere wijziging in de beleidsregel is dat bedrijfsartsen nu ook beboet kunnen worden indien ze hun verplichtingen zoals ze in de Arbowet staan, niet nakomen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het niet hebben van een klachtenprocedure, of zonder onderbouwing niet doorverwijzen bij een verzoek om een second opinion. In eerste instantie zal bij het niet nakomen van de verplichtingen een waarschuwing worden gegeven.
Bron: AWVN 1-09-2017

Loondispensatie telt niet mee voor transitievergoeding

Een werkgever beëindigt de arbeidsovereenkomst met een werknemer die met loondispensatie bij hem te werk was gesteld. Volgens Rechtbank Overijssel hoefde de werkgever bij de berekening van de transitievergoeding de loondispensatie niet mee te tellen.

De werknemer in deze zaak is in 2005 bij de werkgever in dienst getreden in een gecreëerde Wajong-baan. December 2014 raakt hij als gevolg van een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt. De werkgever heeft vanaf die datum ten behoeve van de werknemer een Ziektewetuitkering ontvangen. Tot en met half december 2016 ontvangt de werkgever van het UWV loondispensatie voor de werknemer.
De werkgever heeft op 17 maart 2017 een ontslagvergunning gekregen vanwege de langdurige arbeidsongeschiktheid en heeft de arbeidsovereenkomst per 5 mei 2017 opgezegd. Op 9 juni 2017 heeft de werkgever de werknemer een transitievergoeding betaald van € 2.910,00 bruto en een bedrag van € 1.041,90 bruto als vergoeding wegens de onregelmatige opzegging.
De werknemer is het met de berekening van de vergoedingen niet eens en vordert een bedrag van € 8.713,36 (transitievergoeding) en € 2.784,15 (vergoeding wegens onregelmatige opzegging).
Rechtbank Overijssel stelt in zijn beoordeling voorop dat onder loon moet worden verstaan de vergoeding die door de werkgever aan de werknemer verschuldigd is ter zake van de bedongen arbeid. Het loon vormt de basis voor de berekening van de transitievergoeding. De werkgever heeft het bedrag aan loondispensatie dat hij tot half december 2016 van het UWV ten behoeve van de werknemer heeft ontvangen bij iedere loonbetaling uitbetaald aan de werknemer. De kantonrechter is van oordeel dat de betreffende uitbetalingen niet onder het brutoloon van de werknemer vallen en dus niet meetellen bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding. In de arbeidsovereenkomst staat duidelijk vermeld dat het bruto salaris slechts voor 40% loon betreft en voor het overige deel ‘Wajong’, zijnde de door de werkgever ten behoeve van de werknemer van het UWV ontvangen loondispensatie. Die uitkering kan niet gezien worden als tegenprestatie voor de bedongen arbeid en telt dus niet mee bij de berekening van de transitievergoeding.
Ook ten aanzien van de berekening van de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding geldt volgens de kantonrechter dat geen rekening moet worden gehouden met loondispensatie. Deze schadevergoeding bedraagt immers het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, waarbij bedoeld is het bedongen bruto geldloon ten tijde van de opzegging.
Bron: Rb. Overijssel 3-08-2017

Grootste stijging uitzenduren in ruim tien jaar

In het tweede kwartaal van 2017 hebben uitzendbureaus, arbeidsbemiddelaars en payrollbedrijven 2% meer omgezet dan in het kwartaal ervoor. Deze stijging is groter dan in het eerste kwartaal. Het totaal aantal uitzenduren nam met 4,2% toe. Dat is de grootste stijging sinds begin 2007.

Zowel de uitzenduren in de kortlopende als in de langlopende contracten namen toe. Het aantal uren in kortlopende contracten steeg met 4,9%. Dit is de grootste stijging in bijna zeven jaar. Het aantal uren in langlopende contracten zoals detachering en payrolling nam met 3,5% toe. Deze uitzenduren zijn sinds 2012 nagenoeg onafgebroken toegenomen.
Het aantal banen groeide in het tweede kwartaal met 51.000 ten opzichte van het eerste kwartaal van 2017. De laatste drie kwartalen kwamen er telkens meer dan 50.000 banen bij. De grootste banengroei trad, met 20.000, opnieuw op bij de uitzendbureaus. Verder was de toename van het aantal openstaande vacatures met 20.000 de grootste na het derde kwartaal van 2006. Het aantal werklozen volgens de definitie van de International Labour Organization (ILO) daalde met 19.000.
Bron: CBS 31-08-2017