Maak zakelijke kosten aannemelijk

Een ondernemer die kosten maakt voor zijn onderneming moet niet alleen bonnen voor die gemaakte kosten kunnen overleggen, maar ook kunnen onderbouwen waarom de gemaakte kosten zakelijk zijn.

Een ondernemer krijgt in 2008 een boekenonderzoek. De aanvaardbaarheid van de IB-aangiften 2003 tot en met 2005 en de btw-aangiften van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2005 worden onderzocht. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek corrigeert de inspecteur de in de administratie in aftrek gebrachte verkoopkosten. Uit de administratie kan niet worden afgeleid in hoeverre deze kosten zakelijk zijn. Ook de IB-aangifte 2004 van de ondernemer wordt gecorrigeerd.
Voor het hof blijkt dat de opgevoerde verkoopkosten betrekking hebben op uitgaven voor etentjes met cliënten. Volgens de inspecteur zijn deze kosten niet zakelijk en hij vindt dat – gezien de omvang van de uitgaven en het aantal keren dat bij dezelfde restaurants wordt gegeten – het overgrote deel van de uitgaven als privé-uitgaven moet worden aangemerkt. En voor zover de kosten zakelijk zijn is de aftrekbeperking van toepassing. De ondernemer moet de zakelijkheid van de kosten aantonen. Hij geeft aan dat hij regelmatig bij cliënten eet en dit combineert met het uitwisselen van stukken en het voeren van gesprekken met de cliënten alsmede met potentiële cliënten. Daarmee heeft hij volgens het hof de zakelijkheid van de kosten niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft op geen enkele wijze gegevens verstrekt omtrent de vraag met wie hij heeft gegeten en wat het zakelijke element van de restaurantbezoeken betrof. Het hof gelooft wel dat hij op zakelijke gronden afspraken heeft gemaakt met potentiële of bestaande cliënten en daarvoor uitgaven heeft gedaan, maar omdat de onderbouwing van het zakelijke karakter ontbreekt, acht het hof niet aannemelijk dat voor het door de ondernemer ten laste van het resultaat gebrachte bedrag sprake is van zakelijke uitgaven.
Bron: Hof Den Bosch 12-01-2017

UWV voorziet groei arbeidsmarkt in de zorg

De afgelopen jaren zijn er veel banen verdwenen in de zorg. Inmiddels zijn er duidelijke tekenen dat de arbeidsmarkt weer aantrekt. Dit blijkt uit de Factsheet Zorg die UWV heeft uitgebracht tijdens de landelijke Week van Zorg en Welzijn van 13 tot en met 18 maart. UWV verwacht de sterkste groei in de thuiszorg. Ook de werkgelegenheid in de huisartsenzorg zal relatief sterk toenemen.

Het aantal banen van werknemers in de zorg groeide gestaag tot 2012. Daarna volgde een periode van sterke krimp. Van 2012 tot 2016 nam het aantal banen van werknemers af met ruim 61.000, een daling van 5%. Aan deze krimp lijkt nu een einde te zijn gekomen. Voor de komende jaren gaat UWV uit van een banengroei van jaarlijks 1%. Het aantal banen blijft daarmee wel lager dan in het topjaar 2012.
De vacaturemarkt in de zorg groeit al vanaf 2013. Voor dit jaar gaat UWV uit van een groei tot 105.000 vacatures, dit zijn er 10.000 meer dan in 2016.
Met het aantrekken van de vacaturemarkt zijn er ook weer meer moeilijk vervulbare vacatures. Onder meer verzorgenden ig, verpleegkundigen, wijkverpleegkundigen, specialisten ouderengeneeskunde, verzekeringsartsen en psychiaters zijn zeer gewild. Deze beroepen bieden goede kansen op werk voor werkzoekenden. Het gaat om functies waarvoor een opleiding op tenminste mbo-niveau 3 of – in het geval van de medisch specialisten – universitair niveau wordt gevraagd. De overstap vanuit lagere niveaus is vaak lastig te maken.
Op de lagere beroepsniveaus, waar de laatste jaren veel banen verloren gingen, zijn de kansen nog steeds matig. Er zijn veel werkzoekenden ten opzichte van het aantal vacatures. Wel doet zich ook op dit niveau een stijging van het aantal vacatures voor.
Bron: UWV 14-03-2017

Tekort aan porti niet-verschoonbaar

Voor het indienen van een beroepschrift dient men binnen zes weken na de uitspraak beroep aan te tekenen. Naast tijdige toezending aan de juiste instantie, dient men de beroepschriften ook voldoende te frankeren.

Een echtpaar gaat in beroep tegen een rechtbankuitspraak. De uitspraak betrof de aan hen opgelegde aanslagen IB 1991 en 1992. Op vrijdag 30 januari 2015 doet de man in één enveloppe vier pro forma hoger beroepschriften naar Hof Den Haag op de post. PostNL heeft de envelop aan de man geretourneerd: niet alleen was een onjuist postbusnummer (dat van de Raad van State) vermeld, ook was de envelop onvoldoende gefrankeerd. Op 9 februari stuurt de man nogmaals de vier pro forma hoger beroepschriften aan het hof, nu met een correcte adressering en met een portokaart bijgevoegd. Deze stukken zijn op 16 februari 2015 door het hof ontvangen.
Voor Hof Den Haag is de vraag aan de orde of er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding nu de beroepschriften in eerste instantie binnen de termijn zijn verstuurd. Het hof stelt dat bij verzending per post de indiener van een beroepschrift verantwoordelijk is voor de verzending. Hieronder valt ook het zorgdragen voor voldoende frankering en een correcte adressering. Vaststaat dat op de envelop een onjuist postbusnummer is vermeld.
De man stelt dat de envelop en de vier beroepschriften tezamen 20 gram wegen, maar dit redt hem niet. De postkamer van het hof wordt er bij gehaald en na weging blijkt het poststuk tot echt zwaarder (26 gram) te zijn. De envelop is dus onvoldoende gefrankeerd. Op maandag 2 februari 2015 heeft PostNL het poststuk naar het echtpaar geretourneerd, en het daar 5 of 6 februari 2015 is aangekomen. Het is niet aannemelijk dat de envelop bij de Raad van State is bezorgd; een stempel van de Raad van State op de envelop ontbreekt. Kortom, de beroepschriften zijn niet tijdig ingediend. De man probeert het nog bij de Hoge Raad, maar die verklaart de aangevoerde klachten niet-ontvankelijk.
Bron: HR 10-03-2017

Werkloze 50-plussers en uitzendwerk

UWV heeft een kennisverslag uitgebracht over werklozen 50-plussers en uitzendwerk. Ook oudere werklozen gaan vaak via een uitzendbaan weer aan de slag.

50-plussers worden volgens het Kennisverslag niet vaker werkloos dan mensen die jonger zijn dan 50 jaar, maar eenmaal werkloos duurt het veel langer voordat ze weer een baan vinden. Van de mensen die langer dan 1 jaar werkloos zijn, is ruim de helft 50 jaar of ouder. Eind januari 2017 verstrekte UWV 418.700 WW-uitkeringen, waarvan 200.400 aan 50-plussers.
Ook voor 50-plussers met een WW-uitkering geldt dat ze vaak het werk weer hervatten met een uitzendbaan. Van de 50-plussers die in 2012 zijn ingestroomd in de WW en die werk hebben gevonden, deed 34% dat via een uitzendbaan. Wel geven veel 50-plussers aan dat eigenlijk liever een niet-uitzendbaan hebben.
Uit het Kennisverslag komt naar voren dat uitzendwerk voor 50-plussers die voor instroom in de WW ook al uitzendwerk deden, geen opstap is naar een niet-uitzendbaan. Voor 50-plussers die voor instroom in de WW geen uitzendwerk deden, is uitzendwerk wel een opstap naar een niet-uitzendbaan. Het aantal 50-plussers dat voor instroom in de WW geen uitzendwerk deed maar dit vervolgens wel gaat doen, is echter klein.
Bron: UWV 13-03-2017, UKV 2017-2

Werkloosheid neemt verder af

De werkloosheid is de laatste drie maanden met gemiddeld 9.000 per maand gedaald. Het aantal werklozen kwam in februari uit op 473.000, oftewel 5,3% van de beroepsbevolking. Het aantal mensen met betaald werk nam in dezelfde periode met gemiddeld 13.000 per maand toe.

Sinds begin 2014 daalt het aantal werklozen. De daling zette het eerst in bij jongeren en 25- tot 45-jarigen. De afname bij de 45-plussers volgde pas twee jaar later, maar was voor deze groep wel relatief sterk. Eind 2016 en begin 2017 vlakte de daling bij de 45-plussers af en bleef de werkloosheid steken op bijna 5% van de beroepsbevolking. De werkloosheid bij de 45-minners daalde echter verder.
Van de 12,8 miljoen inwoners van 15 tot 75 jaar had in februari 66,2% betaald werk. Dat zijn 8,5 miljoen mensen, waarvan 4,6 miljoen mannen en 3,9 miljoen vrouwen. Het aantal mensen met betaald werk groeide de afgelopen drie maanden met gemiddeld 13.000 per maand. Van de 4,3 miljoen inwoners van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk zijn 473.000 werkloos en bijna 3,9 miljoen niet op zoek of niet direct beschikbaar voor werk. In deze laatste groep zijn vrouwen met 2,2 miljoen in de meerderheid.
De daling van de werkloosheid komt vooral doordat meer werklozen een baan vinden dan dat er werkenden werkloos worden. In de afgelopen drie maanden kwamen er 123.000 werkenden bij die eerder nog werkloos waren. Tegelijkertijd zijn er 85.000 mensen werkloos geworden die drie maanden ervoor nog een baan hadden. De daling van de werkloosheid wordt licht gedempt doordat er meer mensen op zoek gaan naar werk en dat niet vinden (172.000), dan er werklozen stoppen met zoeken naar werk (160.000).
Bron: CBS 16-03-2017

Loonafspraken stabiel op 1,5 procent

De loonafspraken die tot dusver in 2017 in het cao-overleg zijn gemaakt, trekken de lijn van de afgelopen jaren door. De gemiddelde afspraak komt dit jaar net boven de 1,5% uit.

Achter het gemiddelde gaat wel een iets andere verdeling over de economische sectoren schuil. De financiële dienstverlening blijft hekkensluiter (1,0%), maar een aantal andere dienstverleningssectoren zijn met een bescheiden inhaalslag bezig. Zo ‘scoren’ de sector cultuur, sport en recreatie (2,0%) en de sectoren groot- (1,7%) en detailhandel (1,6%) bovengemiddeld.
De afgelopen jaren werden in de industrie stelselmatig hogere loonafspraken gemaakt dan in de dienstverlening. Dat patroon is inmiddels verdwenen als gevolg van de veranderde omstandigheden in de economie.
In februari kwamen 16 nieuwe cao’s tot stand waaronder twee grote cao’s: de schoonmaak (81.000 werknemers) en bouw (65.000 werknemers). De gemiddelde afgesproken loonstijging in de februari-cao’s is 1,49%. Dat is vrijwel gelijk aan het gemiddelde van de afgelopen jaren. In 2017 lopen in totaal 411 cao’s af voor 2,75 miljoen werknemers.
Bron: AWVN 7-03-2017

Geen herinvoer binnen zes maanden

Bij uitvoer van een auto bestaat recht op teruggave van BPM. Wordt de auto vervolgens binnen zes maanden opnieuw in Nederland ingevoerd, dan wordt de BPM berekend op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel. Alleen als de nieuwe eigenaar aannemelijk kan maken dat hij geen banden heeft met degene die de auto heeft uitgevoerd, kan een lager afschrijvingspercentage worden toegepast.

Een auto is op 25 november 2010 voor het eerst te naam gesteld in Nederland. Op 13 mei 2013 is de auto buiten Nederland gebracht en geregistreerd in Duitsland. In verband hiermee is een teruggave van BPM van € 3.461 verleend. Op 1 juni 2013 is de auto in Duitsland gekocht door een Nederlandse belastingplichtige die op 7 juni 2013 aangifte BPM doet voor een bedrag van € 1.075. De inspecteur legt in augustus 2014 een naheffingslaanslag BPM op aan de nieuwe eigenaar. Volgens de inspecteur is sprake van herinvoer en moet het forfaitaire afschrijvingspercentage worden gesteld op 52,833% in plaats van op 87,3% zoals door de nieuwe eigenaar is gehanteerd.
De rechtbank vindt dat de nieuwe eigenaar er in is geslaagd te bewijzen dat geen sprake is van herinvoer. De nieuwe eigenaar is niet gelieerd aan degene die de auto buiten Nederland heeft gebracht (en/of degene die het verzoek om teruggaaf heeft ingediend) en ook niet betrokken geweest bij die uitvoer en/of het teruggaafverzoek. De rechtbank acht aannemelijk dat de nieuwe eigenaar pas bij ontvangst van de naheffingsaanslag wist dat de auto eerder in Nederland geregistreerd is geweest. Eerdere registratie in Nederland kon niet worden afgeleid uit de bij de auto horende documentatie. Volgens de rechtbank gaat de onderzoeksplicht van de nieuwe eigenaar naar de herkomst van de auto niet zo ver dat hij internet moet raadplegen om informatie te vinden over het land van de eerste toelating. De nieuwe eigenaar had geen reden om er aan te twijfelen dat dat Duitsland was. De rechtbank vindt het niet nodig dat de nieuwe eigenaar, zoals de inspecteur stelt, aannemelijk moet maken dat degene die de auto destijds buiten Nederland bracht ook niet de bedoeling had de auto opnieuw in te voeren. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 29-12-2016 (publ. 16-02-2017)

Private WGA weer in trek

Private WGA-verzekeringen zijn na jaren van daling weer in trek bij werkgevers. 20% van de werkgevers die in 2016 nog bij het UWV verzekerd was, stapte per 1 januari 2017 naar een private verzekering over. Vooral grotere werkgevers maakten deze overstap. Omgekeerd maakte 17% de gang van eigenrisicodragerschap naar het UWV. Ook de private verzekeringsmarkt zelf is weer volop in beweging: een derde van de privaat verzekerde werkgevers wisselde van verzekeraar.

De beoogde marktwerking tussen publiek en privaat verzekeren voor arbeidsongeschiktheid lijkt daarmee op gang te komen, concludeert Aon het rapport ‘Marktontwikkelingen WGA-eigenrisicodragerschap’. Voor dit rapport is onderzoek gedaan onder 481 werkgevers met een gezamenlijke loonsom van € 4,7 miljard.
De nieuwe opleving lijkt vooral een gevolg van de maatregelen die minister Asscher vorig jaar nam om het hybride stelsel tussen publiek en privaat verzekeren beter te laten functioneren. Ook de markt zelf lijkt van de moeilijke jaren te hebben geleerd. Verzekeraars hebben fors geïnvesteerd in een betere ondersteuning van werkgevers bij hun verzuimaanpak. Bovendien hebben werkgevers binnen verzekeringen meer te kiezen gekregen. Het gemiddelde verschil tussen de duurste en goedkoopste verzekeringsofferte was ongeveer 48%. De Nederlandse Bank maakte onlangs bekend dat 2015 en waarschijnlijk ook 2016 een resultaatsneutraal jaar laat zien voor verzekeraars, nadat zij tussen 2011 en 2014 grote verliezen leden op dit type verzekeringen.
Grote en kleine werkgevers maken andere keuzes voor hun verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. Van de kleine werkgevers stapte slechts 7% over van het UWV naar een private verzekeraar, terwijl onder grote werkgevers meer dan een kwart (27%) die stap maakte. Bijna een vijfde (17%) van de werkgevers keerde terug naar het UWV.
Het eerstvolgende moment waarop werkgevers kunnen overstappen naar een private WGA is 1 juli a.s. Het verzoek om eigenrisicodrager te worden moet dan uiterlijk 13 weken vóór de ingangsdatum, dus voor 1 april, bij de Belastingdienst binnen zijn.
Bron: Aon 7-03-2017

Drankmuntjes en t-shirt vormden afzonderlijke prestaties

Wil er sprake zijn van samengestelde prestaties voor de btw, dan is er volgens Rechtbank Gelderland meer nodig dan dat de verschillende prestaties tezamen worden aangeboden. Willen (normaal belaste) deelprestaties delen in de (laag belaste) hoofdprestatie, dan is hier meer voor nodig.

Een stichting organiseert meerdere keren per jaar een obstacle run, een sportevenement waarbij hardlopen wordt gecombineerd met het overwinnen van diverse obstakels. Deelnemers aan de run krijgen bij inschrijving naast een startbewijs een T-shirt met opdruk. Verder kunnen ze onderweg gebruik maken van verversingspunten waar ze water kunnen krijgen en krijgen ze na afloop een foto en een drankje (bier of frisdrank) tegen inlevering van een muntje.
Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd, waarbij gecorrigeerd is voor het toegepaste verlaagde btw-tarief op de wedstrijdshirts en op de muntjes waarvoor alcohol is geleverd bij de finish. De stichting is het hier niet mee een s en gaat in bezwaar en beroep. Volgens de stichting is er sprake van één prestatie, waarop het verlaagde btw-tarief van toepassing is. De inspecteur en ook de rechtbank zijn het hier niet mee eens. Zowel de levering van het wedstrijdshirt als het biertje is een doel op zich, omdat beide prestaties zelfstandig een nuttige functie hebben, los van het meedoen aan de obstacle run. Dat deze prestaties als prettig worden ervaren, maakt niet dat zij de hoofddienst aantrekkelijker maken. Daarvoor is meer nodig, anders zouden extra prestaties vrijwel altijd het lot van de hoofddienst delen en zo van tarief veranderen. Biertje en shirt zijn dus belast tegen het normale tarief en delen niet in het verlaagde tarief van de obstacle run.
De stichting deed nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel krijgt ze ook hiermee bij de rechter geen gehoor.
Bron: Rb. Gelderland 28-02-2017

Tijdelijke huisvesting uitzendkrachten: BUA van toepassing

Op grond van het BUA is de aftrek van voorbelasting uitgesloten voor onder meer het verlenen van huisvesting aan het personeel. Een uitzendbureau dat om niet huisvesting ter beschikking stelt aan haar buitenlandse uitzendkrachten meent dat in haar geval het BUA niet van toepassing is. Rechtbank Gelderland gaat daar niet in mee.

De zaak draait om de uitleg van het begrip huisvesting. Volgens het uitzendbureau is er geen sprake van huisvestiging in de zin van het BUA: de betrokkenen blijven in het land van herkomst in hun woonplaats ingeschreven staan en de huisvesting (hotels, pensions, vakantiewoningen) is slechts tijdelijk. Ook is het belang van de uitzendkrachten bij de huisvesting volstrek ondergeschikt is aan de belangen van het uitzendbureau. Daarnaast beroept het uitzendbureau zich op het Fillibeck-arrest van het EU Hof van Justitie: volgens het uitzendbureau is er sprake van bijzondere omstandigheid (specialistisch werk waar moeilijk in Nederland arbeidskrachten voor zijn te vinden, grote reisafstand en korte duur werkzaamheden) zoals bedoeld in dit arrest die maken dat in het belang van de onderneming de huisvesting werd verzorgd.
Rechtbank Gelderland volgt de redenering van het uitzendbureau niet. Volgens de rechtbank wordt in het BUA geen onderscheid gemaakt in soort huisvesting en of de huisvesting al dan niet tijdelijk ter beschikking staat aan het personeel. Er is volgens de rechtbank ook geen aanleiding om de Fillibeck-criteria toe te passen. De categorie ‘huisvesting’ is namelijk heel specifiek en als zodanig uitgesloten van aftrek, zonder dat hiervoor een nadere uitleg of invulling nodig is die ruimte geeft om de jurisprudentie van het Europese Hof toe te passen. Ook moet worden bedacht dat de Fillibeck-criteria door het Europese Hof zijn gegeven in verband met uitleg van de bepaling over de fictieve dienst en dus niet in verband met de aftrekuitsluitingen zoals vervat in het BUA. Het BUA is dus van toepassing en op grond van het BUA is de aftrek uitgesloten.
Bron: Rb. Gelderland 28-02-2017