Personeelstekort dreigt voor Nederlands bedrijfsleven

Eén op de zes ondernemers meldt personeelstekort als een belemmering voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteiten. Zo blijkt aan het begin van het derde kwartaal. De toenemende vraag naar geschikt personeel valt samen met de gestaag aantrekkende economie. Dit blijkt ook uit het ondernemersvertrouwen, dat op het hoogste niveau staat sinds eind 2008. Dat melden het CBS, de Kamer van Koophandel, EIB, MKB-Nederland en VNO-NCW op basis van nieuwe cijfers van de Conjunctuurenquête Nederland (COEN).

Sinds begin 2016 loopt het aantal bedrijven met een personeelstekort op. Aan het begin van het derde kwartaal gaf 16% van de ondernemers aan een tekort aan arbeidskrachten te ervaren, een jaar eerder was dat 7%. De onvoldoende vraag naar goederen en diensten is in de afgelopen jaren gestaag afgenomen.
De zakelijke dienstverlening heeft het meeste last van een tekort aan arbeidskrachten. In deze sector ervaart één op de vier ondernemers dit als een belemmering. Ook in de sector informatie en communicatie (met name de IT-bedrijven) en de bouwsector speelt het probleem van een personeelstekort. In de detailhandel en de delfstoffenwinning speelt dit minder heeft slechts 5% van de ondernemers last van een tekort aan arbeidskrachten. Het CBS meldde eerder al dat in het tweede kwartaal het aantal openstaande vacatures in nagenoeg alle bedrijfstakken verder is toegenomen.
Van de ondernemers verwacht 22% personeel aan te trekken in het derde kwartaal en voorziet 7% een krimp van het personeelsbestand. Ondernemers in de bouwnijverheid zijn het meest positief over de werkgelegenheid. Per saldo verwacht 32 % van hen een toename van de werkgelegenheid in het derde kwartaal. In bijna alle sectoren is de verwachting met betrekking tot de personeelssterkte fors verbeterd.
Onder andere door de aanhoudende groei in bedrijvigheid van het bedrijfsleven wordt vraag naar personeel groter. Het ondernemersvertrouwen, de sentimentsindicator voor ondernemend Nederland, is met 15,9 het hoogst sinds het begin van de meting eind 2008. In de bouwnijverheid en groothandel is het vertrouwen onder de ondernemers het grootst.
Met name in de detailhandel is het ondernemersvertrouwen ten opzichte van een kwartaal eerder sterk verbeterd; bedrijven in de delfstoffenwinning waren juist negatiever.
Ook de verwachtingen voor de omzet en de investeringen zijn positief. Voor het derde kwartaal verwacht 12,4% van de ondernemers een toename van de omzet. Met een saldo van 11,3 zijn de investeringsverwachtingen ook positief.
Bron: cbs.nl, 17-08-2017

Ten onrechte aansprakelijkstelling dga

Een dga is ten onrechte aansprakelijk gesteld voor de loonheffingsschulden van zijn bv. Niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur van de dga dat ertoe heeft geleid dat betalingsonmacht bij de bv was ontstaan.

Na een boekenonderzoek legt de inspecteur naheffingsaanslagen loonheffingen op aan een bv over 2004 t/m 2008. Als deze aanslagen niet worden betaald, stelt de ontvanger de dga aansprakelijk voor de nog openstaande belastingschulden van de bv. De dga gaat in beroep. Rechtbank Noord-Nederland vernietigt de aansprakelijkstelling omdat niet duidelijk was voor welke bedragen de dga nu precies aansprakelijk was gesteld. In hoger beroep oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden dat de ontvanger de aansprakelijkstelling terecht heeft gebaseerd op art. 36 lid 3 Invorderingswet. Echter, volgens het hof is daarbij door de ontvanger niet aannemelijk gemaakt dat het onbehoorlijk bestuur van de dga ertoe heeft geleid dat (uiterlijk) in april 2014 betalingsonmacht bij de bv is ontstaan. De ontvanger heeft ter onderbouwing van zijn standpunt slechts aangevoerd dat uit de beroepsprocedures over de opgelegde naheffingsaanslagen blijkt dat sprake is van grove schuld van de bv. De dga kan ook grove schuld worden verweten omdat zijn werkzaamheden, als enig bestuurder en feitelijk uitvoerder, hebben geleid tot een te lage afdracht van loonheffingen. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen was volgens het hof echter nog geen sprake van betalingsonmacht bij de vennootschap. In dit verband is volgens het hof de stelling van de ontvanger dat het aan grove schuld van de bv en mogelijk ook aan die van de dga te wijten was dat in 2007 en 2008 te weinig loonheffing was afgedragen niet relevant. Gelet op het vorenstaande oordeelt het hof dat de ontvanger de dga ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld voor de loonheffingsschulden van de vennootschap. Het hoger beroep van de ontvanger is ongegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 15-08-2017

Inhoudingsplichtige mag vertrouwen op adviseur

Een inhoudingsplichtige, die zich laat bijstaan door een adviseur, hoeft zich volgens de Hoge Raad niet te verdiepen in de formele eisen voor afdrachtvermindering. Er kan hem dan ook geen boete wegens grove schuld worden opgelegd omdat niet aan de formele eisen is voldaan.

Een inhoudingsplichtige heeft in de jaren 2009 tot en met 2013 ten aanzien van ongeveer 400 werknemers afdrachtvermindering onderwijs geclaimd. De inhoudingsplichtige voldeed echter niet aan de gestelde formele eisen om afdrachtvermindering te kunnen claimen. De inspecteur heeft daarom een naheffingsaanslag met een vergrijpboete opgelegd.
Voor wat betreft de boete oordeelt het hof dat de inhoudingsplichtige, hoewel zij haar aangiften loonheffing liet doen door een adviseur, zich tijdig, dat wil zeggen, voor de indiening van de aangifte, op de hoogte had moeten stellen van de formele voorwaarden voor de afdrachtvermindering. Door dit niet te doen, heeft zij dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is betaald.
De Hoge Raad vindt dat dit oordeel niet in stand kan blijven. In een eerdere uitspraak heeft de Hoge Raad namelijk aangegeven dat als een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die voldoende deskundig is en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen, er geen aanleiding is voor de belastingplichtige om zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen te verdiepen. Er is geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken voor zover het gaat om ‘betrekkelijk eenvoudige formele voorwaarden’.
Ook als de belasting- of inhoudingsplichtige zich wél zelf heeft verdiept in de op hem toepasselijke belastingregelingen, hetgeen de inhoudingsplichtige zegt gedaan te hebben, dat alleen nog niet meebrengt dat zij de door haar deskundige adviseur opgemaakte aangiften moet controleren.
Bron: HR 11-08-2017, nr. 16/04756 (ECLI:NL:HR:2017:1611)

Ervaringsmeldpunt 100.000-banenproject

Voor werkgevers die werk maken van de Banenafspraak om 100.000 werkplekken te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking is door MKB-Nederland en VNO-NCW samen met LTO een Ervaringenmeldpunt in het leven geroepen. Werkgevers kunnen daar terecht met hun ervaringen en suggesties voor verbeteringen.

In de afgelopen periode zijn al regelingen en wetgeving met betrekking tot de Banenafspraak aangepast dankzij feedback van werkgevers. MKB-Nederland en VNO-NCW zijn daarover voortdurend in gesprek met onder meer het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, UWV en de gemeenten.
De ondernemersorganisaties zijn benieuwd naar de ervaringen van werkgevers met onder andere de uitwerking van regels in de praktijk, het vinden van kandidaten, de begeleiding, de financiering en aanbesteding. Meldingen kunnen desgewenst worden geanonimiseerd. Werkgevers kunnen ook een gesprek aanvragen met een van de ‘aanjagers’ van het 100.000-project. Als dat nodig is, kunnen zij helpen een bestaand traject vlottrekken.
Het Ervaringenmeldpunt is telefonisch (088-888 66 87) bereikbaar op werkdagen tussen 8.30 en 16.30 uur.
Bron: Mkb.nl 09-08-2017

Verschoonbare termijnoverschrijding van vijf jaar

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een termijnoverschrijding van vijf jaar verschoonbaar is. De man had abusievelijk zijn nieuwe adres in 2004 niet doorgegeven. De aanslagen die hem vijf jaar na zijn verhuizing zijn opgelegd, heeft hij hierdoor niet ontvangen. De rechtbank vindt dat dat niet voor rekening van de man hoort te komen.

Een man heeft sinds 1993 de economische eigendom van enkele onroerende zaken. Verder houdt hij aandelen in een besloten vennootschap en bezit hij een Nederlandse lijfrenteverzekering. In 2002 verhuist hij naar Zuid-Afrika. De inspecteur stuurt over de jaren 2004 – 2006 geen uitnodigingen tot het doen van aangiften IB. Over de jaren 2007-2012 doet hij dat wel weer en wel naar het adres van de man zoals dat in de basisadministratie is opgenomen. In 2004 is de man echter binnen Zuid-Afrika verhuisd en heeft hij zijn nieuwe adres niet doorgegeven. De uitnodigingen tot het doen van aangiften en ook de uiteindelijk ambtshalve opgelegde aanslagen ontvangt hij daarom niet. Op 14 maart 2016 wordt executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaken van de man in Nederland. Dan reageert de man pas door bezwaar aan te tekenen. De inspecteur verklaart de man wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. De man is van mening dat de termijnoverschrijding in zijn situatie verschoonbaar is en gaat in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de man in het gelijk. Volgens de rechtbank hoort het niet voor rekening van de man te komen dat hij, door abusievelijk zijn nieuwe adres in 2004 niet door te geven, de aanslagen pas vijf jaar na zijn verhuizing heeft ontvangen. De termijnoverschrijding is volgens de rechtbank, rekening houdend met alle omstandigheden, niet aan de man toe te rekenen. Onder andere acht de rechtbank daarbij van belang dat de inspecteur geen actie heeft ondernomen om het risico op verzending naar een onjuist (buitenlands) adres te beperken. De man wordt in het gelijk gesteld. De inspecteur dient nieuwe uitspraken op de bezwaren van de man te doen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 22-03-2017 (gepubl. 02-80-2017)

Ambtenaren lonen stijgen langzamer dan in bedrijfsleven

De loonafspraken die bedrijven en vakbonden maken, lopen verder op, met name in sectoren waar het economisch goed gaat. De publieke sector – overheid, zorg en onderwijs – blijft ruim achter bij de ontwikkeling in de marktsector.

Dat constateert werkgeversvereniging AWVN in haar maandbericht over het verloop van de cao-onderhandelingen. AWVN is de belangrijkste arbeidsvoorwaardenadviseur van werkgevers, betrokken bij het merendeel van alle 900 Nederlandse cao’s en bij een belangrijk deel van de arbeidsvoorwaardenregelingen in Nederland.
De gemiddelde loonafspraak van alle 207 in 2017 afgesloten cao’s bedraagt 1,64%. De publieke sector blijft met een gemiddelde van 1,43% daar ruim bij achter. Als de zorgsector buiten beschouwing wordt gelaten, is het gemiddelde slechts 1,14%. Koplopers qua loonontwikkeling zijn vervoer en metaalindustrie met gemiddelden van 1,9% loonsverhoging in 12 maanden. Hekkensluiter is de door de crisis van 2008 en volgende jaren zwaar getroffen financiële sector met 0,9%.
AWVN noemt de stijgende loonafspraken in het bedrijfsleven een ‘normaal verschijnsel bij een aantrekkende economie en een verkrappende arbeidsmarkt’. Wel waarschuwt de werkgeversvereniging voor roekeloosheid. Niet in alle sectoren en ondernemingen gaat het goed en de geïnternationaliseerde economie dwingt alle bedrijven tot alertheid en voorzichtigheid. AWVN adviseert zijn leden om daar waar mogelijk de lonen te laten stijgen, maar ook om loonafspraken zoveel mogelijk te laten mee-ademen met de bedrijfs- of afdelingsresultaten – hoe hoger de omzet, winst en/of klanttevredenheid, hoe hoger de lonen.
Het achterblijven van de lonen in de publieke sector kan volgens AWVN te maken hebben met zowel de lagere reactiesnelheid in de betreffende sectoren als met kabinetsbeleid.
De 17 in juli afgesloten cao’s hadden een gemiddelde loonafspraak van 1,94%. In juni was dat 1,74%. De maandgemiddelden lopen al het hele jaar op. In 2017 lopen in totaal 441 cao’s af voor bijna 2,75 miljoen werknemers. Inmiddels zijn 201 cao’s vernieuwd voor 1,6 miljoen werknemers. Het percentage vernieuwde cao’s is met 45% normaal.
Bron: AWVN 10-08-2017

In EU heeft Nederland laagste werkloosheid onder jongeren

Van alle EU-lidstaten heeft Nederland het laagste percentage vroege twintigers dat geen werk heeft en geen opleiding volgt. In Nederland heeft 6,1% van de jongeren tussen de 20 en 24 jaar geen baan en volgt ook geen opleiding, terwijl het gemiddelde in alle EU-lidstaten 16,7% is. Dat blijkt uit een onderzoek van Eurostat dat onlangs is gepubliceerd. Ook in Malta, Denemarken en Luxemburg liggen de percentages werkloze en niet-studerende vroege twintigers relatief gezien laag, maar wel tussen de 8 en 9%.

In Italië is het percentage het hoogst, ruim 29%. In Roemenië, Griekenland, Bulgarije, Cyprus en Spanje zit bijna een kwart van de 20- tot 24-jarigen die niet meer naar school gaan zonder werk.
Het aantal werkloze jongeren is in de hele EU redelijk stabiel gebleven, maar er zijn grote verschillen tussen de onderlinge lidstaten. In twaalf landen nam het aantal af, waarbij Bulgarije en Duitsland eruit springen. In de overige zestien lidstaten kwamen er meer werkloze jongeren tussen de 20 en 24 jaar bij. Vooral in Cyprus, Spanje en Italië ging het hard.
In absolute aantallen behoren ongeveer vijf miljoen jongeren tussen de 20 en 24 jaar tot de groep die Eurostat aanduidt als NEET (neither in employment nor in education or training). Dit betekent dat ze geen opleiding volgen en niet aan het werk zijn. Dit aantal komt is vergelijkbaar met de totale bevolking van Ierland volgens het statistiekbureau.
Bron: Eurostat 11-08-2017

Wacht niet te lang met beroep instellen wegens niet tijdig beslissen

Een beroep wegens niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk als dit onredelijk laat is ingesteld. Dat is volgens Hof Den Haag het geval als er vier maanden zijn verstreken sinds de dag waarop de mogelijkheid tot het instellen van beroep ontstond.

Een automobilist maakt op 12 juni 2015 bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. Hij is van mening dat hij op een eigen terrein geparkeerd stond en voor het parkeren niet hoefde te betalen. Een uitspraak op bezwaar blijft uit. De automobilist stelt de heffingsambtenaar vervolgens op 18 januari 2016 in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar en vermeldt daarbij dat op grond van de wet binnen 14 dagen alsnog beslist dient te worden, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd. Op 1 juni 2016 stelt hij beroep in wegens niet tijdig beslissen.
Volgens Hof Den Haag is dit beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het onredelijk laat is ingediend. Als aanvangstijdstip voor een beroep wegens niet tijdig beslissen moet de dag twee weken na de ingebrekestelling worden gehanteerd. De heffingsambtenaar ontkent een ingebrekestelling te hebben ontvangen, maar het hof acht aannemelijk dat de automobilist op 18 januari 2016 deze wel aan de gemeente heeft verstuurd en dat de gemeente deze op 20 januari 2016 heeft ontvangen. Dit leidt ertoe dat de automobilist vanaf 3 februari 2016 beroep kon instellen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De automobilist heeft echter pas op 1 juni 2016 beroep ingesteld. Dat is circa vier maanden na de dag waarop de mogelijkheid tot het instellen van beroep ontstond. Volgens het hof is dit onredelijk laat. Het hof overweegt nog dat ook geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan die onredelijk late indiening van het beroepschrift de automobilist niet kan worden aangerekend. Het hof beslist dat het beroep van de automobilist terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Bron: Hof Den Haag 12-07-2017

Ab-houder coöperatie moet rekening houden met gebruikelijk loon

Een bestuurder, tevens aanmerkelijkbelanghouder, van een tweetal coöperaties kan niet als zelfstandig ondernemer worden aangemerkt. Daar hij arbeid heeft verricht voor de coöperaties moet rekening worden gehouden met de gebruikelijkloonregeling.

Een bestuurder van twee coöperaties heeft in de ene coöperatie een derde van de zeggenschap (coöperatie A) en in de andere coöperatie de helft van de zeggenschap (coöperatie B). De bestuurder heeft in 2008 van coöperatie A een bedrag van € 27.792 en in 2009 een bedrag van € 30.000 ontvangen. Van coöperatie B heeft hij in 2008 € 2.227 ontvangen. In 2009 heeft deze coöperatie niets uitbetaald. Tot en met 2008 hebben de coöperaties de aan de bestuurder uitgekeerde arbeidsvergoedingen aangemerkt als loon en hebben zij daarop loonheffingen ingehouden. De bestuurder heeft deze inkomsten tot en met het jaar 2007 aangegeven als inkomsten uit dienstbetrekking, vanaf 2008 geeft de bestuurder de inkomsten echter op als winst uit onderneming. De bestuurder heeft zich met ingang van 1 januari 2009 als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De inspecteur komt tot de conclusie dat de bestuurder aanmerkelijkbelanghouder is van de coöperaties en dat de bestuurder een loon moet verantwoorden dat in overeenstemming is met de gebruikelijkloonregeling. Na bezwaar stelt de inspecteur het loon voor 2008 en 2009 voor coöperatie B vast op € 2.227 respectievelijk € 5.000. Voor coöperatie A stelt de inspecteur het gebruikelijk loon voor beide jaren vast op € 40.000.
Het hof stelt voorop dat een coöperatie een rechtspersoon is die op eigen naam en voor eigen rekening en risico optreedt en dat het lidmaatschap van een coöperatie op zich niet leidt tot ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001. Of een lid van een coöperatie als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 kwalificeert, dient te worden beoordeeld aan de hand van de activiteiten die het lid voor eigen rekening en risico uitoefent. Uit de feiten blijkt dat de bestuurder onvoldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van de coöperaties en dat hij onvoldoende ondernemersrisico loopt. Van een zelfstandig uitgeoefend beroep is daarom geen sprake. Omdat niet in geschil is dat de bestuurder een aanmerkelijk belang in de coöperaties heeft en geen sprake is van ondernemerschap, is de gebruikelijkloonregeling van toepassing. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht een gebruikelijk loon voor deze twee coöperaties in aanmerking heeft genomen voor 2008 en 2009 omdat de bestuurder arbeid verricht voor coöperaties waarin hij een aanmerkelijk belang heeft.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-08-2017

Omzet verzwegen, toch vereiste aangifte gedaan

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is, hoewel vaststaat dat omzet is verzwegen, toch geen sprake van dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het bedrag aan te weinig geheven belasting is namelijk op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk.

Een man en vrouw exploiteren samen in VOF-verband een Vietnamees specialiteitenrestaurant. Op 18 mei 2009 stelt de inspecteur een boekenonderzoek in bij de VOF. Onderzocht is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over 2008. Er worden gebreken geconstateerd in de administratie. De inspecteur neemt daarop het standpunt in dat niet is voldaan aan de verplichtingen van art. 52 AWR en dat niet de vereiste aangifte is gedaan. De vrouw geeft als verklaring dat het aanwezige kassaldo aan het eind van de dag werd gebruikt voor privédoeleinden. Dat zij dit niet verantwoord heeft als privé-opnamen, maar in mindering bracht op de kasopbrengsten, was omdat zij niet bekend was met de boekhoudkundige procedure. De man heeft erkend geld uit de kassa te hebben gehaald om te gokken. De inspecteur stelt dat daarnaast ook omzet is afgeroomd. Dat wordt eerst erkend door het echtpaar, maar later ontkend. De inspecteur verwerpt de administratie en stelt dat de sanctie van omkering van de bewijslast van toepassing is. Hij legt over 2008 een navorderingsaanslag IB op met een omzetcorrectie van € 194.544. De man en vrouw gaan in beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden stelt allereerst vast dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Het hof gaat echter niet met de inspecteur mee wat betreft de omzetcorrectie. Het hof overweegt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat op meer dan twaalf dagen in 2008 geen omzet is geboekt. Het hof acht aannemelijk dat (slechts) voor een bedrag van € 6.934 aan omzet is verzwegen. Hierdoor is ten onrechte een bedrag van € 715 niet geheven. Dat bedrag acht het hof op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk. Daarom kan niet gesteld worden dat de vereiste aangifte niet is gedaan.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 18-07-2017