Op Prinsjesdag 2018 heeft het kabinet-Rutte III het pakket Belastingplan bekendgemaakt. Dit pakket bestaat met name uit plannen die het kabinet al in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ heeft aangekondigd. Het Belastingpakket 2019 bevat een zevental afzonderlijke wetsontwerpen: –Belastingplan 2019, Overige fiscale maatregelen 2019, Wet bronbelasting 2020, Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019, Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel, Wet modernisering kleineondernemersregeling en Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen.
Belastingplan 2019
Inkomstenbelasting
verhoging van de algemene heffingskorting in 2019 met € 44 extra, bovenop de reeds in het regeerakkoord aangekondigde stijging van € 140
het invoeren van een tweeschijvenstelsel
het verhogen van de maximale arbeidskorting
de versnelde afbouw van het aftrektarief waartegen aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in aanmerking worden genomen
de afbouw van het aftrektarief voor een aantal andere grondslagverminderende posten
het anders vormgeven van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
versoberen voorwaartse verliesverrekening box 2:voorgesteld wordt om de voorwaartse verliesverrekeningsperiode in box 2 te verkorten van negen naar zes jaar.
toepassing heffingskortingen in de inkomstenbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen
Niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen krijgen in voorkomende gevallen recht op het belastingdeel van de arbeidskorting en van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
ZW-uitkering telt niet langer mee voor hoogte arbeidskorting en IACK voor zieken zonder werk.
conserverende aanslag lijfrente en pensioen:
Compartimentering van de grondslag die bij conserverende aanslag in de heffing wordt betrokken indien in deze grondslag mede uitgaven voor lijfrenteaanspraken, onderscheidenlijk niet tot het loon gerekende aanspraken en bijdragen ingevolge een pensioenregeling, zijn opgenomen die betrekking hebben op de genoemde perioden en sprake is van een exclusieve woonstaatheffing.
Loonbelasting
verkorten maximale looptijd 30%-regeling naar vijf jaar.
verhogen maxima vrijwilligersregeling met € 200 tot € 170 per maand en € 1700 per kalenderjaar.
Omzetbelasting
verhogen verlaagde btw-tarief van 6 naar 9 procent.
verruimen Nederlandse sportvrijstelling.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
aanpassing van de regeling belastingrente voor de inkomstenbelasting en de erfbelasting
Toeslagen
compensatie (ex-)ondernemers Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020
In het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 is een aantal met elkaar samenhangende maatregelen opgenomen. Zo zijn in genoemd wetsvoorstel zowel de invoering van de bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties, de afschaffing van de dividendbelasting en een tariefsverlaging in de VPB opgenomen. Verder worden wezenlijke grondslagmaatregelen in de VPB voorgesteld.
Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019
Het wetsvoorstel Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 bevat een aantal wijzigingen in de milieubelastingen:
een verhoging van het tarief van de eerste schijf in de energiebelasting voor aardgas, een verlaging van het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit en een verhoging in de afvalstoffenbelasting voor het storten en verbranden van afvalstoffen.
een heffingsvermindering voor de verduurzaming van huurwoningen.
voorgesteld wordt de teruggaafregeling in de BPM voor taxi’s en openbaar vervoer af te schaffen om een financiële prikkel te introduceren bij de aanschaf van milieuvriendelijke auto’s.
de milieudifferentiatie in de Wet BZM wordt geactualiseerd als gevolg waarvan de meer vervuilende zware motorrijtuigen uit binnen- en buitenland meer belasting gaan betalen.
de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) voor een nieuwe periode van vijf jaar gecontinueerd.
Overige fiscale maatregelen 2019
In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2019 zijn maatregelen opgenomen die geen budgettaire gevolgen hebben, noodzakelijk zijn ten behoeve van het onderhoud van het fiscale stelsel en andere maatregelen die meer technisch van aard zijn.
Het betreft de volgende voorstellen:
technische aanpassingen fiscale begrenzingen verplichte beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen.
verlenging geldigheidsduur IB-vrijstelling pleegvergoedingen.
verwerken van kentekengegevens in het kader van de motorrijtuigenbelasting.
Invorderingswet 1990.
Aangepast wordt:
Aansprakelijkheid van begunstigden;
Uitbreiding verhaalsmogelijkheden op erfgenamen;
Alternatieve wijze van bekendmaking aanslag; en
Uitbreiding informatieverplichting.
Aanpassing afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland
Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel
In het wetsvoorstel Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel vindt implementatie plaats van een gedeelte van de EU-richtlijn elektronische handel. Dit leidt tot de modernisering en vereenvoudiging van de heffing en inning van de btw op grensoverschrijdende internetverkopen aan particulieren.
Wet modernisering kleineondernemersregeling
In het wetsvoorstel Wet modernisering kleineondernemersregeling wordt voorgesteld om de huidige kleineondernemingsregeling in de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) te moderniseren door de introductie van een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling van omzetbelasting.
Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen
In het wetsvoorstel Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen wordt geregeld dat weddenschappen, ongeacht of deze op het land of op afstand worden aangeboden, fiscaal gelijk worden behandeld.
Dwangsom na geautomatiseerde beslissing op bezwaar
Als een bestuursorgaan een geautomatiseerde beslissing neemt op een bezwaarschrift en dit uitsluitend doet om te voorkomen dat een dwangsom moet worden betaald, heeft de belanghebbende tóch recht op een dwangsom. Rechtbank Overijssel heeft namelijk geoordeeld dat het handelen van het bestuursorgaan in zo’n situatie in strijd is met het verbod van ‘detournement de pouvoir’.
Een man had op 12 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen ontvangen beschikkingen huurtoeslag en zorgtoeslag. Op 2 januari 2018 deed de Belastingdienst geautomatiseerd uitspraak op bezwaar, maar zonder de bezwaren inhoudelijk te beoordelen. Beide beschikkingen bleven gehandhaafd. Op 9 mei 2018 nam de fiscus een inhoudelijke beslissing op de ingediende bezwaarschriften, waarbij het bezwaar tegen de beschikking huurtoeslag 2016 werd gehonoreerd en het bezwaar tegen de zorgtoeslag 2016 werd afgewezen.
De man vond echter na ontvangst van de geautomatiseerde uitspraken dat de Belastingdienst te laat uitspraak op bezwaar had gedaan. Daarom stelde hij de fiscus in gebreke en vorderde hij dwangsommen. De Belastingdienst/Toeslagen wees dit verzoek af, aangezien zij vond dat op 2 januari 2018 op het bezwaar was beslist. De rechtbank stelde de toeslaggerechtigde echter in het gelijk. De Belastingdienst had op 2 januari 2018 weliswaar uitspraak gedaan, maar deze uitspraken hadden geautomatiseerd plaatsgevonden en er was geen sprake geweest van een volledige heroverweging van de ingediende bezwaren. Volgens de rechtbank dienden de geautomatiseerde uitspraken op bezwaar uitsluitend om termijnen veilig te stellen en te voorkomen dat er dwangsommen moesten worden betaald. Daarom was de handelwijze van de fiscus in strijd met het verbod van ‘detournement de pouvoir’ en moest de Belastingdienst wel degelijk een dwangsom betalen.
Bron: Rb. Overijssel, 11-09-2018
Betaling van vordering moet leiden tot verlaging bankgarantie
Als ter opheffing van een conservatoir beslag een bankgarantie is gesteld waarin is bepaald dat deze van kracht blijft totdat een vonnis in kracht van gewijsde is gewezen, en de rechter vervolgens de vordering grotendeels heeft toegewezen én het toegewezen bedrag is bepaald, moet de bankgarantie worden verlaagd. Volgens Rechtbank Amsterdam is het in zo’n situatie niet redelijk en billijk dat de begunstigde van de bankgarantie zich op de beschreven bepaling beroept.
Twee partijen sloten in 2014 een overeenkomst, waarover een geschil ontstond. Daarom legde de ene partij beslag ten laste van de andere partij. De vordering werd begroot op € 2.495.000 en de bank gaf een bankgarantie af ter hoogte van dit bedrag. In de bankgarantie stond onder meer dat deze gold zolang het geschil tussen de beide partijen niet definitief was beslecht door een schikking of door een vonnis in kracht van gewijsde. Nadat de garantie was afgegeven, werd het conservatoire beslag opgeheven.
Na het vonnis in de bodemprocedure voldeed de ene partij, ondanks dat zij tegen het vonnis in beroep ging, een bedrag van € 1.726.329,66 aan de andere partij, die desondanks het intrekken van de bankgarantie weigerde. Daarom vorderde de ene partij de verlaging van het bedrag waarvoor de garantie was gesteld.
De rechtbank stelde vast dat de partij die de bankgarantie had gesteld, niet had voorzien dat haar positie in deze specifieke situatie door het stellen van de garantie slechter was dan wanneer zij de bankgarantie niet had gesteld. De betaling van de vordering leidt immers wel tot het tenietgaan van een conservatoir beslag, maar niet tot het (gedeeltelijk) vervallen van de bankgarantie. Verder wees de rechtbank erop dat de schuldeiser nu over een dubbele zekerheid beschikte, namelijk de volledige bankgarantie én het ontvangen bedrag van € 1.726.329,66. Daarom achtte de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardvaar dat de schuldeiser de bankgarantie volledig in stand wilde houden. Daarom gebood de rechtbank de schuldeiser om mee te werken aan het verminderen van het bedrag van de bankgarantie tot € 760,670,34, zijnde het resterende bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Bron: Rb. Amsterdam, 12-07-2018
Belastingpakket 2019
Op Prinsjesdag 2018 heeft het kabinet-Rutte III het pakket Belastingplan bekendgemaakt. Dit pakket bestaat met name uit plannen die het kabinet al in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ heeft aangekondigd. Het Belastingpakket 2019 bevat een zevental afzonderlijke wetsontwerpen: –Belastingplan 2019, Overige fiscale maatregelen 2019, Wet bronbelasting 2020, Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019, Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel, Wet modernisering kleineondernemersregeling en Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen.
Belastingplan 2019
Inkomstenbelasting
verhoging van de algemene heffingskorting in 2019 met € 44 extra, bovenop de reeds in het regeerakkoord aangekondigde stijging van € 140
het invoeren van een tweeschijvenstelsel
het verhogen van de maximale arbeidskorting
de versnelde afbouw van het aftrektarief waartegen aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in aanmerking worden genomen
de afbouw van het aftrektarief voor een aantal andere grondslagverminderende posten
het anders vormgeven van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
versoberen voorwaartse verliesverrekening box 2:voorgesteld wordt om de voorwaartse verliesverrekeningsperiode in box 2 te verkorten van negen naar zes jaar.
toepassing heffingskortingen in de inkomstenbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen
Niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen krijgen in voorkomende gevallen recht op het belastingdeel van de arbeidskorting en van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
ZW-uitkering telt niet langer mee voor hoogte arbeidskorting en IACK voor zieken zonder werk.
conserverende aanslag lijfrente en pensioen:
Compartimentering van de grondslag die bij conserverende aanslag in de heffing wordt betrokken indien in deze grondslag mede uitgaven voor lijfrenteaanspraken, onderscheidenlijk niet tot het loon gerekende aanspraken en bijdragen ingevolge een pensioenregeling, zijn opgenomen die betrekking hebben op de genoemde perioden en sprake is van een exclusieve woonstaatheffing.
Loonbelasting
verkorten maximale looptijd 30%-regeling naar vijf jaar.
verhogen maxima vrijwilligersregeling met € 200 tot € 170 per maand en € 1700 per kalenderjaar.
Omzetbelasting
verhogen verlaagde btw-tarief van 6 naar 9 procent.
verruimen Nederlandse sportvrijstelling.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
aanpassing van de regeling belastingrente voor de inkomstenbelasting en de erfbelasting
Toeslagen
compensatie (ex-)ondernemers Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020
In het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 is een aantal met elkaar samenhangende maatregelen opgenomen. Zo zijn in genoemd wetsvoorstel zowel de invoering van de bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties, de afschaffing van de dividendbelasting en een tariefsverlaging in de VPB opgenomen. Verder worden wezenlijke grondslagmaatregelen in de VPB voorgesteld.
Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019
Het wetsvoorstel Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 bevat een aantal wijzigingen in de milieubelastingen:
een verhoging van het tarief van de eerste schijf in de energiebelasting voor aardgas, een verlaging van het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit en een verhoging in de afvalstoffenbelasting voor het storten en verbranden van afvalstoffen.
een heffingsvermindering voor de verduurzaming van huurwoningen.
voorgesteld wordt de teruggaafregeling in de BPM voor taxi’s en openbaar vervoer af te schaffen om een financiële prikkel te introduceren bij de aanschaf van milieuvriendelijke auto’s.
de milieudifferentiatie in de Wet BZM wordt geactualiseerd als gevolg waarvan de meer vervuilende zware motorrijtuigen uit binnen- en buitenland meer belasting gaan betalen.
de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) voor een nieuwe periode van vijf jaar gecontinueerd.
Overige fiscale maatregelen 2019
In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2019 zijn maatregelen opgenomen die geen budgettaire gevolgen hebben, noodzakelijk zijn ten behoeve van het onderhoud van het fiscale stelsel en andere maatregelen die meer technisch van aard zijn.
Het betreft de volgende voorstellen:
technische aanpassingen fiscale begrenzingen verplichte beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen.
verlenging geldigheidsduur IB-vrijstelling pleegvergoedingen.
verwerken van kentekengegevens in het kader van de motorrijtuigenbelasting.
Invorderingswet 1990.
Aangepast wordt:
Aansprakelijkheid van begunstigden;
Uitbreiding verhaalsmogelijkheden op erfgenamen;
Alternatieve wijze van bekendmaking aanslag; en
Uitbreiding informatieverplichting.
Aanpassing afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland
Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel
In het wetsvoorstel Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel vindt implementatie plaats van een gedeelte van de EU-richtlijn elektronische handel. Dit leidt tot de modernisering en vereenvoudiging van de heffing en inning van de btw op grensoverschrijdende internetverkopen aan particulieren.
Wet modernisering kleineondernemersregeling
In het wetsvoorstel Wet modernisering kleineondernemersregeling wordt voorgesteld om de huidige kleineondernemingsregeling in de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) te moderniseren door de introductie van een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling van omzetbelasting.
Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen
In het wetsvoorstel Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen wordt geregeld dat weddenschappen, ongeacht of deze op het land of op afstand worden aangeboden, fiscaal gelijk worden behandeld.
Saldomethode niet mogelijk na aftrek lijfrentepremies
Bij het belasten van lijfrente-uitkeringen geldt onder voorwaarden de saldomethode, maar deze methode mag alleen worden toegepast als de verzekeringnemer aannemelijk kan maken dat hij de betaalde lijfrentepremies in het verleden nooit in aftrek heeft gebracht.
Een man sloot in 1997 een lijfrenteverzekering af, die hij na zeven jaar premievrij maakte. In 2001 en 2002 had hij de betaalde lijfrentepremie in aftrek gebracht. Na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar ontving de man gedurende vijf jaar een lijfrente-uitkering, maar hij gaf deze ontvangsten niet aan in zijn aangifte inkomstenbelasting, waarna de inspecteur een navorderingsaanslag oplegde.
Hof Arnhem-Leeuwarden stelde dat op grond van een resolutie wordt goedgekeurd dat onder voorwaarden de saldomethode wordt toegepast. Dit houdt in dat de lijfrente-uitkeringen pas worden belast op het moment dat deze uitkeringen de niet afgetrokken premie overstijgen. Dan moet de verzekeringnemer echter wel aantonen dat hij de premies niet in aftrek heeft gebracht. In deze zaak slaagde de man daar niet in. Bovendien kon de inspecteur aantonen dat de man de in 2001 en 2002 betaalde premies wel ten laste van zijn inkomen had gebracht. De navorderingsaanslag bleef dan ook in stand.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018
Continueren onderneming niet altijd onverantwoord als vermgoen negatief
Als een vennootschap een negatief eigen vermogen heeft en verlies lijdt wil dit niet zeggen dat het onverantwoord is om de onderneming te continueren en nieuwe overeenkomsten af te sluiten. In een dergelijke situatie zijn de bestuurders van de vennootschap niet automatisch aansprakelijk voor de schade die de wederpartij bij een afgesloten overeenkomst lijdt als de vennootschap vervolgens failliet gaat.
Een bv die zich bezighield met bouwwerkzaamheden sloot met een opdrachtgever een overeenkomst tot aanneming van werk. Hierbij zou de bv onder meer een overkapping realiseren. Toen het werk niet werd afgemaakt en de wel gebouwde constructie door een storm werd beschadigd, werd de bv veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.407,89 aan de opdrachtgever. De bv ging echter failliet en de opdrachtgever ontving van de curator slechts een bedrag van € 1.097,48, waarna hij de bestuurders van de bv aansprakelijk stelde. Rechtbank Noord-Nederland wees de vordering tot schadevergoeding af, waarna de opdrachtgever in hoger beroep ging.
Het hof stelde allereerst dat bestuurders alleen aansprakelijk zijn als hen met betrekking tot het niet nakomen van een verbintenis en het onverhaalbaar zijn van de schade persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijke situatie is sprake als de bestuurder bij het aangaan van de overeenkomst wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser (in dit geval de opdrachtgever van de bouwwerkzaamheden) door zijn handelen schade zou lijden. Het hof vond echter dat daar in dit geval geen sprake van was. De bv had bij het aangaan van de overeenkomst weliswaar een flink negatief eigen vermogen en had in het voorafgaande jaar verlies geleden, maar dit was niet zodanig dat de bestuurders wisten of hadden moeten weten dat hun bv haar verplichtingen jegens de opdrachtgever niet kon nakomen.
Het hof oordeelde dat als een bv een negatief eigen vermogen heeft en verlies lijdt, dit niet automatisch wil zeggen dat het onverantwoord is om de onderneming te continueren en nieuwe overeenkomsten met derden af te sluiten. Om hierover een oordeel te kunnen vellen, moet ook worden gekeken naar onder meer de orderportefeuille, marktontwikkelingen, de kasstromen, de kredietmogelijkheden, etc. Aangezien de schuldeiser hierover niets heeft aangevoerd, heeft hij onvoldoende onderbouwd dat de bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In navolging van de rechtbank wees daarom ook het hof de aansprakelijkstelling af.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-08-2018
Ook ‘inactieve’ ondernemer heeft recht op vooraftrek btw
Een ondernemer wiens btw-identificatienummer in een bepaalde periode is ingetrokken en die in dezelfde periode wel prestaties ten behoeve van btw-belaste handelingen afneemt, heeft in principe gewoon recht op de aftrek van voorbelasting, zo heeft het Europese Hof van Justitie bepaald.
Het Hof deed uitspraak in de zaak van een Roemeense vennootschap die door de Roemeense belastingdienst als inactieve belastingplichtige werd beschouwd en waarvan het btw-nummer ongeldig was verklaard (in Nederland wordt het btw-nummer in zo’n situatie ingetrokken). De vennootschap had echter wel prestaties afgenomen die betrekking hadden op btw-belaste activiteiten. De Roemeense fiscus had de aftrek van voorbelasting geweigerd, maar werd teruggefloten door het Europese Hof. Volgens het Hof is na de reactivering van een btw-plichtige de enkele omstandigheid dat prestaties zijn afgenomen in de periode waarin het btw-nummer ongeldig was verklaard (of was ingetrokken) onvoldoende reden om de aftrek van voorbelasting te weigeren. Voldoet de btw-ondernemer aan de materiële voorwaarden voor aftrek en is er geen sprake van misbruik of fraude, dan is de voorbelasting gewoon aftrekbaar.
Bron: EU HvJ, 12-09-2018
No-riskpolis relatief onbekend
De no-riskpolis is relatief onbekend, zowel bij werkgevers als bij mensen uit de doelgroep van de no-riskpolis. Dit blijkt uit onderzoek dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft laten doen naar de bekendheid met en de effectiviteit van de non-riskpolis.
De no-riskpolis is één van de instrumenten om de arbeidsparticipatie van werknemers met een arbeidsbeperking te stimuleren. Als een werkgever iemand met een arbeidsbeperking in dienst neemt en de betreffende medewerker vervolgens ziek wordt, krijgt de werkgever voor deze werknemer een Ziektewetuitkering van UWV.
Uit het door twee onderzoeksbureaus uitgevoerde onderzoek blijkt dat in 75% van de gevallen al tijdens of zelfs voorafgaand aan de sollicitatie aan de orde komt dat een werknemer uit de doelgroep van de no-riskpolis een arbeidsbeperking heeft. Maar uit het onderzoek blijkt ook dat slechts 52% van de werkgevers de no-riskpolis kent en dat werkgevers maar zelden aan sollicitanten vragen of de no-riskpolis van toepassing is. Dit leidt ertoe dat in slechts 10% van de gevallen een werkgever weet dat hij voor de betreffende sollicitant recht heeft op ziekengeld op grond van de no-riskpolis als hij de sollicitant in dienst neemt en deze ziek wordt. Wel leidt de no-riskpolis er in 25% van deze gevallen toe dat de werkgever de betreffende sollicitant in dienst neemt.
Minister Koolmees heeft naar aanleiding van het onderzoek maatregelen aangekondigd om de bekendheid van de no-riskpolis te vergroten. Zo wil de minister dat werknemers die tot de doelgroep van de no-riskpolis behoren door UWV worden geïnformeerd dat de no-riskpolis op hen van toepassing is en wat dit betekent. Ook wordt gewerkt aan een bijsluiter voor werknemers, waarin de werkzoekende kan zien op welke (financiële) voordelen zijn toekomstige werkgever aanspraak kan maken. Daarnaast zal UWV ook inventariseren welke mogelijkheden er zijn om de bekendheid van de no-riskpolis bij werkgevers te vergroten. Tot slot zal staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten informeren over de uitkomsten van het onderzoek. Ook zal zij de gemeenten attenderen op het belang dat werkgevers hebben om te weten welke werknemers die door de gemeenten naar werk worden begeleid, onder de dekking van de no-riskpolis vallen.
Bron: Min. SZW, 07-09-2018
Strengere regels rondom verzendhuiskredieten
Minister Hoekstra van Financiën wil de regels rondom verzendhuiskredieten aanpassen. Uit onderzoek blijkt dat er in 2017 voor € 1,2 miljard aan verzendhuiskredieten bij het BKR stond geregistreerd. De branchevereniging voor niet-bancaire kredietverleners (VFN) heeft in haar jaarverslag over 2017 melding gemaakt van een totaal uitstaand krediet in 2017 van € 9,3 miljard.
Postorderbedrijven en webwinkels (verzendhuizen) geven de mogelijkheid om kredieten af te sluiten. Uit onderzoek is gebleken dat er zeer hoge achterstanden zijn bij het afbetalen van verzendhuiskredieten. Minister Hoekstra komt daarom met de volgende beleidsdoelstellingen voor de consumptiefkredietmarkt:
In de leenomgeving worden consumenten door aanbieders niet gestuurd in de richting van een hoger leenbedrag en/of een langere looptijd.
Lenen voor consumptieve uitgaven is niet iets vanzelfsprekends; aanbieders zetten niet het beeld neer dat dit wel zo is.
De leenomgeving wordt door aanbieders zo ingericht dat consumenten zich realiseren dat ze een krediet afsluiten met terugbetalingsverplichting en (rente)kosten.
Hoekstra gaat dan ook op zoek naar een alternatief voor de huidige waarschuwing ‘Let op, geld lenen kost geld’. Mogelijk zijn de risico’s die zijn verbonden aan consumptief krediet niet voor iedereen duidelijk. Die waarschuwing moet bijdragen aan de gestelde beleidsdoelen.
Momenteel zijn er drie gedragscodes waarin de leennormen voor verantwoorde kredietverlening zijn ingevuld. De gedragscodes van de VFN, de NVB en thuiswinkelorganisaties. De thuiswinkelorganisatie heeft zich per 1 mei 2018 aangesloten bij de strengere gedragscode van de VFN aangesloten.
Onder druk van de AFM zijn door kredietaanbieders al stappen gezet om de leenomgeving ‘neutraler’ vorm te geven en klanten niet te sturen richting een hoger leenbedrag of een langere looptijd, of richting krediet. Aanvullend roep Hoekstra de aangesloten partijen op om de herziening van de verschillende gedragscodes aan te grijpen om het klantbelang centraler te stellen en de drie beleidsdoelstellingen te omarmen.
De aanscherping van de leennormen voor verzendhuiskredieten door keuze voor de (strengere) gedragscode van VFN, betekent dat kwetsbare consumenten beter worden beschermd. Dit is een belangrijke aanpassing omdat deze consumenten minder leenruimte krijgen bij verzendhuiskredieten, en als gevolg betaalachterstanden naar verwachting minder vaak voor zullen komen.
Aanbieders van verzendhuiskredieten moeten bekijken of (de looptijd van) het krediet dat wordt aangeboden passend is bij de situatie van de klant en het bestedingsdoel. Hun klanten mogen niet naar een hoger leenbedrag en een langere looptijd worden gestuurd.
Bron: MvF 11-09-2018
Geen recht op btw-teruggaaf na veel te late aangifte
Een ondernemer die pas na de ontvangst van een naheffingsaanslag omzetbelasting zijn btw-aangifte indient en hierin om een teruggaaf verzoekt, heeft geen poot om op te staan als de inspecteur het teruggaafverzoek naast zich neerlegt. De aangifte is dan namelijk te laat ingediend, zo oordeelde Rechtbank Noord-Nederland.
Een ondernemer had op 1 mei 2017 nog geen btw-aangifte ingediend over het tijdvak maart 2017. Daarom legde de inspecteur met dagtekening 29 mei 2017 een naheffingsaanslag op. Op 18 juli 2017 diende de ondernemer alsnog zijn btw-aangifte in, waarin hij om een btw-teruggaaf van € 250.723 verzocht. De inspecteur verminderde de naheffingsaanslag vervolgens tot nihil. Tevens merkte hij de – te laat – ingediende aangifte aan als een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting, maar omdat de aangifte te laat was ingediend, verklaarde de inspecteur dit verzoek niet-ontvankelijk. Ook het bezwaar dat de ondernemer tegen deze beslissing maakte, werd door de inspecteur niet ontvankelijk verklaard.
De rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk. Een ondernemer die pas na ontvangst van de naheffingsaanslag zijn btw-aangifte indient, is te laat. De inspecteur kan een negatieve aangifte wel opvatten als een verzoek om een ambtshalve teruggaaf, maar als hij dit verzoek afwijst, kan de ondernemer niet in beroep gaan tegen deze afwijzing.
Bron: Rb. Noord-Nederland, 21-08-2018
Vrije ruimte en toepassing van de concernregeling
Om de concernregeling uit de werkkostenregeling te kunnen toepassen moet er sprake zijn van een aandelenbelang van ten minste 95% gehouden door één van de inhoudingsplichtigen in de andere inhoudingsplichtige of een derde die in beide inhoudingsplichtigen een dergelijk belang heeft.
Een uitgever overschrijdt in 2015 de vrije ruimte van de werkkostenregeling en wil daarom samen met een zustervennootschap die nog vrije ruimte overheeft de concernregeling toepassen. Een buitenlandse aandeelhouder houdt alle gewone aandelen in de uitgever. Deze aandelen vertegenwoordigen ongeveer 59% van het geplaatste aandelenkapitaal. Een preferente aandeelhouder houdt het overige geplaatste kapitaal. De buitenlandse aandeelhouder heeft de aandelen in de zustervennootschap op 16 februari 2015 verkregen. Het eerste bod op deze aandelen dateert van 30 juni 2014 en op 1 september 2014 is dat bod geaccepteerd.
In geschil is of de zustervennootschap per 1 januari 2015 kan worden aangemerkt als een met de uitgever gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtige en daarmee aanspraak kan maken op toepassing van de concernregeling.
In de wet is opgenomen dat een inhoudingsplichtige gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband opereert, indien gedurende het gehele kalenderjaar:
de inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige;
die andere inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, of
een derde voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, terwijl deze derde tevens voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige.
Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de juridische en economische eigendom voor de toepassing van de concernregeling doorslaggevend zijn, en dat wordt aangesloten bij het nominaal gestort kapitaal. Op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis, kan de uitgever geen aanspraak maken op toepassing van de concernregeling.
Bron: Rb. Noord-Holland 31-01-2018 (gepubl. 06-09-2018)