Nieuwe Gedragscode Kleinzakelijke Financiering

De Nederlandse Vereniging voor Banken (NVB) heeft de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering gepubliceerd. Hiermee trachten de banken tegemoet te komen aan de behoefte bij ondernemers in het midden- en kleinbedrijf om duidelijkheid te verschaffen in alle fasen van de financiering: bij de oriëntatie, de aanvraag en tijdens de looptijd van de lening.

Kleinere mkb’ers (met een omzet tot vijf miljoen euro) hebben een andere positie dan grotere bedrijven of consumenten. Zij missen vaak de kennis en ervaring van grotere bedrijven maar hebben niet de sterk gereguleerde bescherming die consumenten doorgaans genieten. De nieuwe Gedragscode doet recht aan hun bijzondere positie. De normen die gelden bij financiering worden hiermee expliciet gemaakt zodat de ondernemer de bank hierop kan aanspreken.
De Gedragscode geeft kleinere mkb’ers een sterkere positie als zij een lening afsluiten bij de bank. Met de code beogen banken een duidelijke en evenwichtige presentatie van alle aspecten van zo’n lening tijdens de hele ‘customer journey’. Hierbij valt te denken aan heldere informatievoorziening over wat er gebeurt bij tussentijdse veranderingen, eventuele renteherziening en mogelijkheden om vervroegd af te lossen. Ook geven banken uitleg over een eventuele afwijzing van een aanvraag voor krediet. Wanneer banken toegevoegde waarde zien voor de klant, kunnen zij doorverwijzen naar alternatieve financiers.
De Gedragscode bevat minimumnormen bij het verstrekken van financiering waar alle leden van de NVB die leningen verstrekken aan dit segment zich aan zullen houden. De code treedt op 1 juli 2018 in werking en geldt voor financieringen (geldleningen en kredietfaciliteiten) die vanaf dat moment worden aangevraagd. De code wordt in 2021 geëvalueerd.
Bron: NVB 18-01-2018

Kennisgeving is geen uitspraak op bezwaar

Als in een kennisgeving van de inspecteur niet expliciet is vermeld dat het een uitspraak op bezwaar is en er geen motivering en rechtsmiddelverwijzing zijn opgenomen, voldoet een kennisgeving qua vorm en inhoud niet aan een uitspraak op bezwaar.

Een ondernemer maakt, door het alsnog indienen van zijn aangifte omzetbelasting, bezwaar tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting met een (betaal)verzuimboete voor het niet (tijdig) betalen van de verschuldigde belasting. De naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete worden op 25 september 2015 bij een beschikking ‘Kennisgeving omzetbelasting vermindering’ vernietigd. In een ‘uitspraak op bezwaarschrift omzetbelasting geen teruggaaf’ geeft de inspecteur op 27 november 2015 aan dat de ondernemer niet-ontvankelijk is in zijn bewaar omdat dit niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Op 3 december 2015 stelt de ondernemer de inspecteur in gebreke voor het uitblijven van een uitspraak op bezwaar en verzoekt om toepassing van de dwangsomregeling.
De ondernemer wil van Hof Amsterdam weten of de inspecteur uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete heeft gedaan. Volgens het hof kan de ambtshalve ‘kennisgeving omzetbelasting vermindering’ (naar vorm en inhoud) niet als uitspraak op bezwaar worden aangemerkt. In de tekst van de kennisgeving wordt namelijk niet vermeld dat het een beslissing van de inspecteur op het ingediende bezwaar is. De kennisgeving bevat slechts een cijfermatige uitwerking van de beslissing tot vermindering van de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete, zonder motivering en een rechtsmiddelverwijzing ontbreekt. De beschikking ‘uitspraak op bezwaarschrift omzetbelasting geen teruggaaf’ van 27 november 2015 voldoet wel aan de eisen voor een uitspraak op bezwaar. Deze is gemotiveerd en er is een rechtsmiddelenverwijzing in opgenomen.
Het hof is het met de ondernemer eens dat geen uitspraak op bezwaar is gedaan ten aanzien van de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete. De inspecteur wordt terecht in gebreke gesteld en verbeurt de (maximale) dwangsom van € 1.260.
Bron: Hof Amsterdam 21-12-2017 (publ. 14-02-2018)

Bij fraude mogelijk geen erkenning detacheringsverklaring

Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelt dat een werkland de detacheringsverklaring mag weigeren in geval van fraude. Wel moet de instantie die de verklaring heeft afgegeven op de hoogte zijn gebracht en hebben nagelaten binnen redelijke termijn afdoende te reageren.

In beginsel geldt dat een orgaan van een ontvangende staat moet afgaan op de door een lidstaat verstrekte verklaring inzake de socialeverzekeringsregeling waarbij een werknemer uit die lidstaat is aangesloten. Zolang die verklaring niet is ingetrokken of ongeldig verklaard door de instantie die de verklaring heeft afgegeven moet het bevoegde orgaan van de ontvangende staat hier van uit gaan.
Het Belgische Hof van Cassatie had aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen gesteld naar aanleiding van een fraudezaak. Het Hof van Beroep in Antwerpen had in deze zaak geoordeeld dat de bevoegde autoriteiten niet gebonden waren aan de detacheringsverklaringen van enkele Bulgaarse werknemers die in België te werk waren gesteld omdat er sprake was van fraude. Dit was gemeld bij de bevoegde instantie in Bulgarije maar een adequate reactie bleef uit.
De advocaat-generaal bij het Europese Hof had in deze zaak al geoordeeld, dat de ontvangende staat in geval van fraude niet gebonden is aan de door een andere lidstaat afgegeven detacheringsverklaring. Het Europese Hof volgt die conclusie. Wel geeft het Europese Hof aan dat uit het beginsel van loyale samenwerking volgt dat elk orgaan van een lidstaat de toepassing van zijn eigen socialezekerheidsregeling zorgvuldig moet nagaan. Wanneer het bevoegde orgaan van de lidstaat van ontvangst twijfels uit over de juistheid van de feiten die aan die verklaring ten grondslag liggen, dan moet het orgaan dat de verklaring heeft afgegeven de juistheid van die afgifte opnieuw onderzoeken en zo nodig de verklaring intrekken. Indien dit laatste orgaan niet binnen een redelijke termijn overgaat tot een dergelijke heroverweging dan moet in een procedure bij de rechter in de werkstaat kunnen worden gevorderd dat de betrokken verklaringen niet in aanmerking worden genomen. Ook moeten de rechten van de betrokken personen worden geëerbiedigd en moeten ze de gelegenheid krijgen om de gegevens waarop deze procedure is gebaseerd te weerleggen, vóórdat de nationale rechter besluit om de verklaringen buiten beschouwing te laten en uitspraak te doen over de vraag of zij volgens het toepasselijke nationale recht aansprakelijk zijn.
Jurisprudentie: HvJ EU 6-02-2018

Géén Cyprus-constructie

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft ten onrechte de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving toegepast voor werknemers van een bedrijf op Cyprus. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld. Het bedrijf zou volgens de SVB niet op het Zuid-Europese eiland, maar in Nederland gevestigd zijn.

Het ging hier om een bedrijf dat actief was in de Rijnvaart. De Centrale Raad van Beroep heeft nu vastgesteld dat het bedrijf de voornaamste beslissingen op Cyprus nam en dat daar de centrale bestuurstaken werden uitgeoefend. Ook onderhield het bedrijf daadwerkelijk een band met haar werknemers in het buitenland. Van een brievenbusfirma of van een zuivere payroll-situatie was in het geheel geen sprake.
De SVB was, op instigatie van de FNV, overgegaan tot toepassing van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving, omdat het bedrijf niet op Cyprus, maar in Nederland gevestigd zou zijn. De werknemers woonden weliswaar in Nederland, maar werkten internationaal.
Werkgeversvereniging AWVN geeft in een commentaar op de zaak aan dat het in de praktijk vaker gebeurt dat de FNV een verkeerde uitleg geeft aan de aanwijsregels van de Europese sociale zekerheidsverordeningen en naar buiten komt met de stelling dat deze regels leiden tot uitbuiting en misbruik. In de media heeft FNV het betreffende binnenvaartbedrijf beschuldigd van allerlei ‘Cyprus-constructies’. De vakbeweging schakelde de SVB in om, ondanks de aanwezigheid van A1-verklaringen, toch de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving toe te passen, omdat het bedrijf vanuit Nederland zou opereren. Na meer dan drie jaar procederen, blijkt nu dat dit niet het geval is.
Bron: AWVN 16-02-2018

Gefactureerde uren zijn geen gewerkte uren

Een schoonmaakbedrijf factureerde meer uren aan haar klanten, dan zij verloonde. De inspecteur concludeert dat dus te weinig loonheffing is afgedragen. Volgens Rechtbank Noord-Holland is die conclusie echter onvoldoende onderbouwd.

Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur aan een schoonmaakbedrijf naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. Wat betreft de onderbouwing van de naheffingsaanslag stelt de inspecteur dat de uren vermeld op de facturen van het schoonmaakbedrijf aan haar klanten niet overeenkomen met de uren die volgens de administratie zijn verloond.
Het schoonmaakbedrijf betwist dat verschil in uren niet, maar wel de conclusie van de inspecteur: aan de klanten werden gewoon meer uren berekend dan er daadwerkelijk werd gewerkt. Dat waren ‘winsturen’ voor het bedrijf. Volgens de rechtbank is door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de uren op de facturen op één lijn moeten worden gesteld met de aantallen gewerkte uren.
De inspecteur voert ook aan dat de administratie van het bedrijf niet deugde. Aan de hand van de urenadministratie kan niet worden bepaald of alle uren zijn verloond en door het ontbreken van een goede kasadministratie kan ook niet worden vastgesteld of en welke uren zijn uitbetaald. Wat dit betreft oordeelt de rechtbank dat de inspecteur eigenlijk stelt dat het schoonmaakbedrijf niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan. Die stelling hoort thuis in een procedure over een informatiebeschikking. En anders dan de inspecteur betoogt, leidt het nog niet tot de conclusie dat te weinig loon is aangegeven.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet aannemelijk is gemaakt dat terecht is nageheven. En omdat de zaak zich al erg lang voortsleept (tussen bezwaarschrift en rechtbankuitspraak zitten vijf jaar en vier dagen), krijgt het schoonmaakbedrijf ook nog een immateriële schadevergoeding van € 3.500.
Bron: Rb. Noord-Holland 20-01-2018

Webshops in EU moeten diensten aan alle Europeanen aanbieden

Europese webwinkels moeten klanten voortaan toegang geven tot de volledige website en diensten, ongeacht het land van waaruit ze die bezoeken. Dat staat in nieuwe regels die de Europese Unie 6 februari 2018 heeft aangenomen. De nieuwe regels moeten een einde maken aan het zogeheten ‘geoblocking’.

Met de nieuwe Consumer Protection Cooperation Regulation worden online shoppers uit een ander EU-land op dezelfde manier behandeld qua prijzen en verkoopvoorwaarden als lokale klanten. Daarnaast moeten de nieuwe regels ervoor zorgen dat klanten binnen de hele EU online kunnen shoppen zonder dat de site wordt geblokkeerd of automatisch wordt omgeleid.
Ook moeten zij de goederen kunnen ophalen op een locatie die door beide partijen is overeengekomen in een EU-land waar de handelaar dit aanbiedt. De winkelier heeft echter geen leverplicht; consumenten kunnen iets bestellen, maar moeten hun aankoop zelf ophalen als de winkelier dit niet aanbiedt.
Tot slot mogen verkopers hun klanten niet discrimineren op basis van de plaats van uitgifte van een creditcard of bankpas.
De nieuwe regels gelden ook voor elektronische diensten, behalve voor producten waarop auteursrechten rusten. Digitale auteursrechtelijke beschermde inhoud, zoals e-books, downloadbare muziek of online games vallen voorlopig niet onder de nieuwe regels. Aanbiedingen voor dergelijke producten moeten wel zichtbaar zijn voor bezoekers uit andere EU-landen.
De nieuwe regels zullen naar verwachting eind 2018 in werking treden.
Bron: EC 6-02-2018

Uitkering voor meewerkende echtgenote

Een echtgenote die werkzaamheden verrichtte voor de bv van haar man, maar geen schriftelijke arbeidsovereenkomst had, komt volgens de Centrale Raad van Beroep in aanmerking voor een faillissementsuitkering in het kader van de WW.

Een vrouw verzoekt het UWV om een faillissementsuitkering in het kader van de WW vanwege de werkzaamheden die zij heeft verricht voor de bv van haar man. Het UWV wijst dit verzoek af omdat de vrouw geen werknemer bij de bv was. Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst en dus geen gezagsverhouding.
De vrouw werkt sinds 1999 mee in de bv die eerst van haar schoonvader was en vervolgens van haar echtgenoot. In eerste instantie verrichtte zij alleen schoonmaakwerkzaamheden, later nam zij ook de telefoon op als het nodig was en verrichtte zij administratieve werkzaamheden. Vanwege de aard van de werkzaamheden was zij flexibel inzetbaar. Het echtpaar heeft in het verleden afspraken gemaakt over haar inzetbaarheid en deze afspraken kwam de vrouw ook na. Daaruit blijkt volgens de Raad dat de vrouw instructies kreeg van haar man over de aard en het tijdstip van haar werkzaamheden. Dat geen functioneringsgesprekken werden gevoerd betekende volgens de Raad niet dat er geen controle op de werkzaamheden van de vrouw plaatsvond. Haar man was bevoegd om haar aanwijzingen te geven en om beslissingen te nemen als de werkzaamheden niet naar behoren werden verricht. Bij de vraag of sprake is van een gezagsverhouding speelt mee dat de positie die de vrouw binnen het bedrijf van haar man bekleedde aanzienlijk lager was dan die van haar echtgenoot. Hoewel er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is, is sprake van een gezagsverhouding tussen de vrouw en haar man. Voor de gezagsverhouding maakt het niet uit dat er sprake is van een familierelatie en dat de vrouw een hoog loon ontving. De Centrale Raad van Beroep vernietigt het besluit van het UWV.
Bron: CRvB 24-01-2018

Rustige start cao-seizoen

De cao-onderhandelingen van 2018 verlopen tot dusver in een normaal tempo. In januari kwamen 22 akkoorden tot stand voor 120.000 werknemers.

De gemiddelde contractloonstijging in de afgelopen maand bedroeg 2,01%, vrijwel gelijk aan dat van december (2,0%). In heel 2018 verlopen 367 cao’s voor 2,2 miljoen werknemers.
De akkoorden hebben vrijwel allemaal betrekking op de marktsector en zijn daarbinnen verspreid over eigenlijk alle sectoren. In de meeste sectoren zweeft de gemiddelde loonafspraak rond de 2%. In de industrie worden gemiddeld wat hogere loonafspraken gemaakt dan in de dienstverlening, maar het is nog onduidelijk of dat het begin van een trend is.
Bron: AWVN 14-02-2018

Echte gezagsverhouding ondanks artistieke vrijheid

Een actrice werkt voor meerdere toneelgezelschappen en meent dat haar inkomsten moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming. De arbeidsverhouding was misschien vormgegeven als dienstbetrekking, maar – vanwege haar artistieke vrijheid bij de vervulling van haar rol – was volgens haar van een echte gezagsverhouding geen sprake.

Aanvankelijk doet de actrice aangifte IB, waarbij ze haar inkomsten uit haar werkzaamheden voor verschillende gezelschappen aangeeft als inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Twee jaar later bedenkt ze zich en gaat ze in bezwaar: ze stelt dat de inkomsten moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming. Ze brengt bedrijfskosten in aftrek en claimt zelfstandigenaftrek, startersaftrek en mkb-winstvrijstelling.
Volgens de inspecteur en Rechtbank Noord-Holland is er echter sprake van een dienstbetrekking. Zowel de elementen loon, arbeid en gezag zijn namelijk aanwezig. Dat zij als actrice een grote mate van vrijheid had bij de invulling van haar werkzaamheden, betekent niet dat een gezagsverhouding ontbreekt. Ook was er in de overeenkomsten met enkele gezelschappen een cao van toepassing verklaard.
In hoger beroep spitst de zaak zich toe op de vraag of er sprake was van een gezagsverhouding. De actrice voert aan dat inkomsten, die zoals in dit geval als inkomsten uit loondienst zijn vormgegeven, desondanks als belastbare winst uit onderneming kunnen worden aangemerkt als een gezagsverhouding ontbreekt. Tijdens de kern van haar werkzaamheden, optredens, krijgt zijn geen bindende aanwijzingen en zij overlegt verklaringen van twee van de theaterstichtingen waaruit zou blijken dat er sprake is van een gelijke verhouding tussen acteur, regisseur en directie; samen dragen zij de eindverantwoordelijkheid voor de voorstelling en in feite zou er sprake zijn van overeenkomsten van opdracht.
Haar argumenten overtuigen het hof niet. Uit de feiten leidt het hof af dat er sprake was van een dienstbetrekking, waarbij de actrice zich had te voegen in het door de ‘werkgevers’ geschapen organisatorisch kader. Ook had zij tussentijds aanspraak gemaakt op een werkloosheidsuitkering (en deze ook genoten), waaruit het hof opmaakt dat zij in ieder geval voor haar werkzaamheden voor een van de gezelschappen er vanuit ging dat deze in dienstbetrekking werden vervuld. En dat zij als actrice een zekere mate van vrijheid toekwam bij de vertolking van haar rol, betekent nog niet dat een gezagsverhouding ontbreekt.
Bron: Hof Amsterdam 30-01-2018

Toenemend tekort aan technici

Terwijl het aantal vacatures in de techniek toeneemt, groeit het tekort aan technici. Van de duizenden vacatures zijn er steeds meer moeilijk vervulbaar. De komende jaren blijft de behoefte aan vakmensen in de techniek onverminderd groot. Het UWV werkt daarom samen met werkgevers om WW’ers om te scholen naar een beroep in de techniek, vaak met baangarantie.

1,2 miljoen mensen werken in een technisch beroep. Alleen in bedrijfseconomische en administratieve beroepen werken nog meer mensen. Sinds het begin van 2016 is het aantal vacatures gegroeid met 16%, naar 61.000 in het derde kwartaal van 2017. In de bouw is er vooral vraag naar vakspecialisten zoals metselaars, schilders, installateurs en bouwmonteurs. In de industrie en metaal gaat het om cnc-verspaners, machinemonteurs, lassers en operators procesindustrie. Op middelbaar en hoger technisch niveau zijn werkvoorbereiders, calculators en ontwerper-constructeurs moeilijk te vinden.
Cijfers van UWV laten zien dat het aantal nieuwe WW-uitkeringen voor technici de afgelopen jaren sterk is gedaald door de aantrekkende economie. Verstrekte UWV in 2013 nog 125.000 nieuwe WW-uitkeringen aan technici, in 2017 zijn dit er nog maar 58.000. Driekwart van de WW’ers met een technisch beroep gaat binnen een jaar weer aan de slag. Voor alle beroepen samen is dit percentage 65%.
Samen met bedrijven zet UWV projecten op om WW’ers op te leiden. Ervaring is daarbij geen vereiste. Belangrijk is dat iemand affiniteit heeft met techniek en in staat is om in korte tijd de basis van het vak te leren. Werkzoekenden behouden tijdens de opleiding hun uitkering en krijgen vrijstelling van sollicitatieplicht. Werkgevers en opleidingsinstituten verzorgen de opleidingen en bieden veelal een baangarantie. In Gelderland kunnen WW’ers zich in twaalf weken laten omscholen naar monteur elektrotechniek. In het noorden van Nederland worden WW’ers in zestien weken opgeleid tot CNC-operator. Zij kunnen vervolgens aan de slag in de metaalindustrie. WW’ers die interesse hebben om te werken met motorvoertuigen kunnen een verkorte omscholing volgen tot autotechnicus.
Bron: UWV 6-02-2018