Een werknemer van een failliet bedrijf komt na een doorstart in principe onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst bij de nieuwe eigenaar. Alleen als er bij de overgang arbeidsplaatsen verdwijnen en dit het gevolg is van bedrijfseconomische omstandigheden, wordt hiervan afgeweken. Dit staat in een wetsvoorstel van de ministers Dekker en Koolmees dat op 29 mei in consultatie ging.
Het wetsvoorstel moet voorkomen dat bij een doorstart na een faillissement veel werknemers hun baan verliezen. In 2017 oordeelde het Europese Hof van Justitie bij de ‘pre-pack-doorstart’ van kinderopvangorganisatie Estro dat het personeel recht had op behoud van baan en arbeidsvoorwaarden.
Die uitspraak veroorzaakte discussie over de gevolgen voor andere gevallen. Die onzekerheid heeft een doorstart na faillissement lastiger gemaakt, terwijl dat vaak de meest wenselijke optie is voor de schuldeisers en werknemers. Er blijven bij een doorstart meer banen behouden en er zijn meer mogelijkheden om schulden te voldoen. Ook leveranciers en klanten zijn hierbij gebaat, want het bedrijf kan door. Dat is ook goed voor de economie.
De regeling die het kabinet nu voorstelt, moet duidelijkheid bieden. Werknemers krijgen een betere positie bij een doorstart en potentiële kopers krijgen meer zekerheid over de arbeidskosten, waardoor zij een verantwoord bod kunnen doen.
Het wetsvoorstel regelt ook dat werknemers voor wie er na de doorstart toch geen plek is, niet door een concurrentiebeding beperkt worden om ergens anders aan de slag te gaan. Ook krijgen de ondernemingsraad en de personeelsvereniging het recht om een advies uit te brengen over een voorgenomen doorstart. De rechter-commissaris die toestemming moet geven voor de overgang, zal dit advies bij zijn beslissing betrekken.
Men kan tot 31 augustus 2019 reageren op deze internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/overgang_van_onderneming_in_faillisse…).
Bron: Min. SZW en Min. J&V, 29-5-2019
Pensioenverdeling bij scheiding wordt gemoderniseerd
De regels omtrent de verdeling van pensioenen bij een echtscheiding gaan op de schop. Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiertoe het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding 2021 opgesteld en voorgelegd aan de Raad van State voor advies. De ministerraad heeft al met dit voorstel ingestemd.
De exacte inhoud van het wetsvoorstel wordt pas bekend bij indiening daarvan in de Tweede Kamer. Als de Tweede en Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemmen, krijgen beide ex-partners in de toekomst een zelfstandig recht op een deel van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Hierdoor hebben de beide ex-partners in de toekomst – in tegenstelling tot de huidige situatie – op pensioengebied niets meer met elkaar te maken. Ook geeft deze nieuwe regeling meer inzicht in de financiële situatie van de ex-partners na hun pensionering.
Na de inwerkingtreding van de wet zullen pensioenuitvoerders bij een melding van een scheiding automatisch overgaan tot een verdeling van de pensioenen. Wel kunnen ex-partners desgewenst aangeven dat zij het pensioen niet willen verdelen. Ook kunnen zij samen andere afspraken maken over de verdeling.
Bron: Min. van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 29-5-2019
Werknemers beter beschermd bij doorstart
Een werknemer van een failliet bedrijf komt na een doorstart in principe onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst bij de nieuwe eigenaar. Alleen als er bij de overgang arbeidsplaatsen verdwijnen en dit het gevolg is van bedrijfseconomische omstandigheden, wordt hiervan afgeweken. Dit staat in een wetsvoorstel van de ministers Dekker en Koolmees dat op 29 mei in consultatie ging.
Het wetsvoorstel moet voorkomen dat bij een doorstart na een faillissement veel werknemers hun baan verliezen. In 2017 oordeelde het Europese Hof van Justitie bij de ‘pre-pack-doorstart’ van kinderopvangorganisatie Estro dat het personeel recht had op behoud van baan en arbeidsvoorwaarden.
Die uitspraak veroorzaakte discussie over de gevolgen voor andere gevallen. Die onzekerheid heeft een doorstart na faillissement lastiger gemaakt, terwijl dat vaak de meest wenselijke optie is voor de schuldeisers en werknemers. Er blijven bij een doorstart meer banen behouden en er zijn meer mogelijkheden om schulden te voldoen. Ook leveranciers en klanten zijn hierbij gebaat, want het bedrijf kan door. Dat is ook goed voor de economie.
De regeling die het kabinet nu voorstelt, moet duidelijkheid bieden. Werknemers krijgen een betere positie bij een doorstart en potentiële kopers krijgen meer zekerheid over de arbeidskosten, waardoor zij een verantwoord bod kunnen doen.
Het wetsvoorstel regelt ook dat werknemers voor wie er na de doorstart toch geen plek is, niet door een concurrentiebeding beperkt worden om ergens anders aan de slag te gaan. Ook krijgen de ondernemingsraad en de personeelsvereniging het recht om een advies uit te brengen over een voorgenomen doorstart. De rechter-commissaris die toestemming moet geven voor de overgang, zal dit advies bij zijn beslissing betrekken.
Men kan tot 31 augustus 2019 reageren op deze internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/overgang_van_onderneming_in_faillisse…).
Bron: Min. SZW en Min. J&V, 29-5-2019
Voorgeschoten loonheffingen door dga informeel kapitaal
Als een dga bij uitbetaling van zijn stamrechtuitkering de verschuldigde loonheffingen voorschiet voor zijn bv en hij weet dat die bv dit nooit meer kan terugbetalen, dan vormt het voorgeschoten bedrag informeel kapitaal.
Op 1 december 2005 krijgt een man een ontslagvergoeding van zijn toenmalige werkgever van circa € 1 miljoen. Hij brengt de ontslagvergoeding in als stamrecht in een eigen bv. In 2014 wenst de dga gebruik te maken van de afkoopregeling voor stamrechten en daarna de bv te liquideren. Vanwege de slechte financiële positie van de bv besluit de man de verschuldigde loonheffingen uit privémiddelen te voldoen en boekt dit in rekening-courant. Dat doet de man ook met het netto bedrag van de stamrechtuitkering. Het saldo van de rekening-courantvordering van de dga op zijn bv wenste de dga als negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen in box 1 te brengen, waardoor hij ook geen belasting hoefde te betalen over de stamrechtuitkering. In geschil bij Hof Den Haag is of de dga het bedrag van het stamrecht heeft genoten. Het hof stelt voorop dat de waarde van het stamrecht gesteld moet worden op het bedrag dat bij een derde zou moeten worden gestort om de aanspraak te kunnen dekken. De financiële positie van de bv is daarbij irrelevant. Volgens het hof moet bij het betalen van de loonheffingen in privé door de dga al duidelijk zijn geweest dat de bv dit bedrag nooit zou kunnen terugbetalen. Dit leidt tot de conclusie dat de door de dga betaalde loonheffingen kwalificeren informeel kapitaal is. Zou dit informeel kapitaal uit de rekening-courant worden gehaald, dan resteert een vordering. Vanwege deze vordering in rekening-courant van de bv op de dga heeft de man de stamrechtuitkering door verrekening van het nettobedrag volledig genoten, aldus het hof. De inspecteur heeft de stamrechtuitkering dan ook terecht in de belastingheffing betrokken.
Bron: Hof Den Haag 13-2-2019
KIA niet lager door buitenvennootschappelijke investering
Als iemand deelneemt aan een maatschap en buiten de maatschap om investeert in één of meer bedrijfsmiddelen, mag hij die investering bij de investeringen van de maatschap optellen om de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) te berekenen. Dit blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
Een ondernemer participeerde samen met vijf anderen een maatschap. In 2013 investeerde de maatschap voor € 40.517 in bedrijfsmiddelen. Daarnaast investeerde de ondernemer zelf voor € 56.515 in een personenauto. In zijn aangifte inkomstenbelasting telde hij deze investeringen bij elkaar op, wat leidde tot een investeringsaftrek van € 15.470. Dit was in 2013 het maximale aftrekbedrag. Volgens de inspecteur had de ondernemer onjuist gehandeld, want hij stelde dat de afzonderlijke leden van de maatschap geen aanspraak konden maken op een hogere KIA dan wanneer er geen buitenvennootschappelijke investeringen zouden hebben plaatsgevonden. De inspecteur berekende de KIA op € 10.085.
Hof Den Bosch was het echter oneens met de inspecteur. Het hof oordeelde dat de ondernemer de investeringen bij elkaar mocht optellen, ook als dat betekende dat de ondernemer hierdoor een hogere – in dit geval zelfs de maximale – KIA mocht toepassen. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof. Volgens de Hoge Raad leidt de samentelling van de investeringen er niet toe dat een lid van een samenwerkingsverband geen aanspraak kan maken op het vaste bedrag van de KIA, ook als de aftrek zonder buitenvennootschappelijke investeringen lager was geweest.
Bron: Hoge Raad, 24-5-2019
Eerste Kamer stemt in met WAB
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans aangenomen. Ook werden twee moties aangenomen.
Het wetsvoorstel Arbeidsbalans in Balans wijzigt Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten. Het voorstel beperkt negatieve effecten van specifieke vormen van flexibele arbeid, zoals onzekerheid over werk en inkomen en afwenteling van kosten en risico’s, of maakt deze duurder en daardoor onaantrekkelijker. Ook beoogt het voorstel het aangaan van een vast contract aantrekkelijker te maken voor werkgevers, zodat voor werkenden meer perspectief op zekerheid ontstaat. Om dit te bereiken worden voorstellen gedaan om de wetgeving op het terrein van flexibele arbeid en het ontslagrecht te herzien. Bovendien wordt het aanbieden van een vast contract aantrekkelijker gemaakt door de WW-premie voor vaste contracten lager vast te stellen dan voor tijdelijke contracten.
In de door de Eerste Kamer aangenomen motie-Schalk wordt de regering verzocht bij gelegenheid van een volgend wetsvoorstel te formaliseren dat de f-grond, namelijk ontslag als gevolg van werkweigering in verband met gewetensbezwaar, geen onderdeel kan zijn van de cumulatiegrond.
In de motie-Van de Ven en Oomen-Ruijten wordt de regering verzocht voor de zomer 2019 te komen met de uitwerking van voorstellen voor nieuw zzp-beleid met een definitief tijdpad gericht op een adequate bescherming van de zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt en maatregelen gericht op het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
Bron: EK 28-05-2019
NS-staking rond Schiphol beperkt door rechter
De rechter heeft zondag 26 mei in kort geding de algehele staking van dinsdag 28 mei rond Schiphol beperkt en bevolen dat er vier keer per uur een noodpendel moet rijden van en naar Schiphol.
Alle reizigers staan buiten het conflict, maar de rechter vond specifiek voor Schiphol dat een algehele staking voor te grote problemen zou zorgen waardoor er grote chaos dreigde rond de luchthaven. De rechter riep de machinisten en conducteurs op om voor ogen te houden dat de treinen dinsdag niet worden gebruikt om ministers te vervoeren. ‘Maar om ervoor te zorgen dat het succes van de staking niet wordt overschaduwd door berichtgeving over de puinhoop die er rond Schiphol kan ontstaan.’
Op grond van art. 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) is een staking in principe rechtmatig. Art. 6 lid 4 ESH heeft volgens een arrest van de Hoge Raad uit 1986 rechtstreekse werking. Dit betekent dat voor het waarborgen van een doeltreffende uitoefening van het sociaal grondrecht op collectief onderhandelen, werkgevers en werknemers het recht hebben op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht.
De enige beperking ligt in art. G ESH. Dat artikel bepaalt dat een beperking op dit recht is toegestaan mits bij wet voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk voor de bescherming van rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden. In Nederland vormt art. 6:162 BW de invulling van deze beperking ‘die bij de wet is voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk is.’ Bij de aangekondigde NS-staking heeft de veiligheid dus zwaar gewogen in de afweging van de rechter.
Bron: Rb. Noord-Holland 26-05-2019
Bij overheersende vennoot zijn andere ‘vennoten’ in dienst
Als een vennootschap onder firma (vof) meerdere vennoten heeft, maar de feitelijke leiding in handen van één vennoot is en deze tevens toezicht houdt op de andere vennoten, kan dit betekenen dat de ‘ondergeschikte vennoten’ een dienstbetrekking hebben. Dit blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland.
Een vof had zestien vennoten, maar slechts één van hen had de feitelijke leiding over de vof. Deze vennoot was als enige bevoegd om namens de vof te handelen en te tekenen. Ook mocht alleen hij geld uitgeven c.q. ontvangen en samenwerkingsverbanden aangaan met derden. Verder hield deze vennoot toezicht op alle andere vennoten, die zich bij ziekte bij hem moesten afmelden, waarna hij voor vervanging zorgde. De anderen hadden ook geen zeggenschap over het toetreden van nieuwe vennoten.
De inspecteur stelde dat er sprake was van een schijnconstructie en de rechtbank was het met hem eens. Voor de aanwezigheid van een vof is vereist dat de vennoten op min of meer gelijkwaardige basis met elkaar samenwerken en dat was hier niet het geval. Daarom kwalificeerden de ondergeschikte vennoten niet als vennoot voor de inkomstenbelasting en was er feitelijk sprake van meerdere dienstbetrekkingen.
Bron: Rb. Noord-Nederland, 7-2-2019 (gepubl. 21-5-2019)
Ondanks tijdige melding betalingsonmacht toch aansprakelijk
Kan een bestuurder niet rechtsgeldig betalingsonmacht melden vanwege opzet of grove schuld van het lichaam? Dan kan de aansprakelijkgestelde bestuurder alleen aan aansprakelijkheid ontkomen door aan te tonen dat het niet aan hem persoonlijk is te wijten dat niet rechtsgeldig kan worden gemeld.
Een man en zijn echtgenote wonen in het Verenigd Koninkrijk (VK). Beiden zijn dga van een in het VK opgerichte Limited. Deze Limited heeft de in haar verlies- en winstrekening opgenomen ‘directors fees’ niet in haar Nederlandse loonadministratie verantwoord. Ook heeft de Limited naast toepassing van de 30%-regeling op declaratiebasis onbelaste kostenvergoedingen uitbetaald voor ‘house- en living allowances’ aan de man en zijn vrouw. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd, verhoogd met boeten en rente. De Limited heeft de aanslagen niet betaald en daarom heeft de ontvanger de man aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde aanslagen. Voor Rechtbank Den Haag is in geschil of de aansprakelijkstelling terecht is. Van belang daarvoor is of de man bestuurder is van de Limited. Dit blijkt volgens de rechtbank uit de inschrijving in de Companies House (Kamer van Koophandel in het VK). Ook zijn er afschriften van ‘director’s reports’ bij de stukken van het geding waaruit blijkt dat de man bestuurder is geweest van de Limited. Hoewel de Limited een melding betalingsonmacht heeft gedaan, is deze niet rechtsgeldig, omdat bij opzet of grove schuld van het lichaam de bestuurder geen rechtsgeldige melding betalingsonmacht kan doen. Door aanzienlijke ontvangen beloningen niet in aangifte loonheffingen aan te geven en door andere inkomsten juist onder de 30%-regeling te brengen was sprake van grove schuld. Dat het lichaam feitelijk betalingsonmacht had gemeld of de Belastingdienst al langs een andere weg op de hoogte was van de betalingsonmacht, is dan niet relevant. De bestuurder kan alleen aan aansprakelijkheid ontkomen als hij duidelijk kan maken dat het niet betalen van de aanslagen hem niet valt te verwijten. De loonadministratie wordt verzorgd door een deskundig kantoor, dat is echter niet relevant. Uit de stukken blijkt namelijk niet dat een dergelijk kantoor om advies is gevraagd. Ook blijkt niet dat een dergelijk kantoor zich had uitgelaten over de voorwaarden voor het onbelast kunnen uitbetalen van de ‘director’s fees’ en kostenvergoedingen. Daarom is het aan de bestuurder te wijten dat niet rechtsgeldig kon worden gemeld.
Bron: Rb. Den Haag 21-3-2019 (gepubl. 27-5-2019)
AVG moet worden aangepast
Ondernemersorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland pleiten voor een aanpassing van de AVG. Hoewel ondernemers zich afgelopen jaar sterk hebben ingespannen om de handschoen op te pakken, worstelen ondernemers er nog altijd teveel mee. Dat schrijven VNO-NCW en MKB-Nederland in een brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van één jaar AVG.
Volgens de organisaties hebben de privacyregels – of de uitleg die de Autoriteit Persoonsgegevens eraan geeft – tot gevolg dat belangrijke zaken niet meer mogen of kunnen, zoals het tegengaan van ondermijning en de oprichting van een nationaal frauderegister.
De AVG is bedoeld om gebruik van persoonsgegevens én de regels daarvoor in de EU te harmoniseren. Een doelstelling waar het bedrijfsleven ferm achter staat. Vooral voor het mkb zijn de normen echter te vaag en is de wet veel te complex gebleken afgelopen jaar. VNO-NCW en MKB-Nederland pleiten daarom voor een veel steviger en duidelijker uitzonderingspositie in de AVG voor dat deel van het MKB dat alleen doorsnee dingen met gegevens doet. Tot die tijd vragen de organisaties de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), net als de Tweede Kamer in 2018 deed, het MKB te ontzien en duidelijk uit te spreken waar haar prioriteiten liggen.
Eén jaar AVG laat steeds scherper zien dat sprake is van onbalans tussen privacy en andere maatschappelijke belangen zoals het tegengaan van fraude of de veiligheid van werknemers. Zo is het nu moeilijk om in risicovolle werksituaties drugs- en alcoholcontroles te doen ten behoeve van de veiligheid.
Ook het voorkomen van fraude en ondermijning door de oprichting van een nationaal frauderegister, zoals dat in het VK al jaren met succes werkt, wordt bemoeilijkt door de toezichthouder en diens interpretatie van de AVG.
Zowel de uitvoeringswet als de interpretatie daarvan door de AP moet daarom worden aangepast, stellen de ondernemersorganisaties in de brief die zij vandaag naar de Tweede Kamer sturen.
Bron: VNO-NCW en MKB-Nederland, 23-5-2019
Bij verzwegen inkomsten geldt verlengde navorderingstermijn
Als een belastingplichtige in het buitenland inkomen heeft genoten dat rechtstreeks op een Luxemburgse bankrekening is gestort, vallen deze inkomsten onder de inkeerregeling en is de verlengde navorderingstermijn van toepassing.
Het ging in deze zaak om een echtpaar dat een nertsenfokkerij exploiteerde. Namens het echtpaar werd bij de Belastingdienst gemeld dat er sprake was van buitenlandse bank- en spaartegoeden. Zo was in 2008 een storting gedaan op de Luxemburgse bankrekening van het bedrijf. De stortingen waren gedaan na verkoop van nertsvellen op een beurs in het buitenland. De inspecteur legde vervolgens een navorderingsaanslag op, waarna Hof Den Bosch moest beoordelen of voor de verzwegen inkomsten de verlengde navorderingstermijn van toepassing was.
Het hof oordeelde dat dit inderdaad het geval was. Aangezien de inkomsten waren verkregen uit de verkoop op een beurs in het buitenland, was sprake van in het buitenland opgekomen inkomen. Hierop was de verlengde navorderingstermijn van toepassing, zodat de navorderingsaanslag gehandhaafd bleef.
Bron: Hof Den Bosch, 15-3-2019 (gepubl. 16-5-2019)